ECLI:NL:RBDHA:2022:11161

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
SGR 21/2893
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring bezwaarschrift wegens termijnoverschrijding en bewijs van verzending primair besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het College van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 18 mei 2020, waarin haar een persoonsgebonden budget werd toegekend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het bezwaar werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat zou zijn ingediend. Eiseres stelde echter dat zij het besluit pas in de eerste week van januari 2021 had ontvangen, en dat het primaire besluit geen verzenddatum bevatte, waardoor de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres overwogen en vastgesteld dat verweerder niet voldoende bewijs heeft geleverd dat het primaire besluit op het juiste adres is verzonden. De rechtbank oordeelde dat het bestuursorgaan in dit soort gevallen moet aantonen dat het besluit daadwerkelijk is verzonden, wat in dit geval niet is gebeurd. De rechtbank concludeerde dat eiseres het primaire besluit tijdig had ontvangen en dat het bezwaarschrift van 14 januari 2021 dus tijdig was ingediend. Het bestreden besluit werd vernietigd en verweerder werd opgedragen om opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiseres recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die door verweerder moet worden betaald. De totale vergoeding werd vastgesteld op € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2893

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. R. Jethoe),
en

Het College van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E.H. Buizert).

Procesverloop

In het besluit van 18 mei 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiseres op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget toegekend.
In het besluit van 2 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Op 14 januari 2021 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Zij stelt in haar bezwaarschrift ten aanzien van de overschrijding van de bezwaartermijn dat zij het besluit pas in de loop van de eerste week van januari 2021 heeft ontvangen, nadat zij daar telefonisch om had verzocht. Zij stelt dat het primaire besluit haar niet eerder is toegezonden en wijst erop dat het primaire besluit geen verzenddatum bevat.
1.2.
Verweerder heeft in het bestreden besluit het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Verweerder heeft verwezen naar zijn computersysteem waaruit volgens hem het volgende blijkt. Het primaire besluit is op 18 mei 2020 in het systeem aangemaakt. Nog diezelfde dag is de brief met het primaire besluit in een batch geplaatst en – als onderdeel van een bestand met 610 brieven – ge-upload naar Multimedia. Dit bestand is afgedrukt en op dezelfde dag (18 mei 2020) voor 20.00 uur aangeboden aan PostNL. Uit het orderformulier van PostNL blijkt dat er 610 brieven ter verzending zijn aangeboden. Aanbieding bij PostNL op 18 mei 2020 voor 20.00 uur betekent volgens verweerder bezorging op 19 mei 2020. Verweerder heeft verwezen naar rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep en stelt zich op het standpunt dat hij voldoende heeft aangetoond dat het primaire besluit op 19 mei 2020 aan eiseres is verzonden. Verweerder heeft verder verwezen naar zijn registratiesysteem van klantcontacten. Daaruit blijkt dat eiseres op 5 januari 2021 heeft gesproken met een Wmo-consulent. In dat gesprek heeft eiseres gezegd dat ze haar beschikkingen is kwijtgeraakt en dat ze alle beschikkingen van 2018, 2019 en 2020 wil ontvangen.
2. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat het primaire besluit geen verzenddatum bevat en dat verweerder geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat er geen recente problemen waren bij de verzending van poststukken. Uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt niet dat de batch met stukken, waarvan het primaire besluit onderdeel zou zijn, daadwerkelijk aan PostNL is verzonden. Eiseres heeft verwezen naar de jurisprudentie en gesteld dat de bewijslast pas omkeert als het primaire besluit is voorzien van een juiste adressering en een verzenddatum.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
In artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt. Uit artikel 6:8, eerste lid, van de Awb blijkt dat deze termijn begint op de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb staat dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. In artikel 6:9, eerste lid, van de Awb staat dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Uit artikel 6:11 van de Awb blijkt dat een te laat ingediend bezwaarschrift niet vanwege die te late indiening niet-ontvankelijk wordt verklaard als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3.2.
Het staat vast dat het primaire besluit niet aangetekend is verzonden en dat eiseres ontkent dit besluit te hebben ontvangen. Op grond van vaste rechtspraak is het in dit soort gevallen in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. [1]
3.3.
Niet in geschil is dat het primaire besluit is voorzien van de juiste adressering. Evenmin in geschil is dat het besluit geen verzenddatum bevat. Zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft erkend is er ook geen sprake van een deugdelijke verzendadministratie, omdat niet op individueel niveau is geregistreerd dat het primaire besluit ter verzending is aangeboden. [2] Dit betekent dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat het primaire besluit is verzonden.
3.4.
Verweerder heeft er op gewezen dat eiseres op 5 januari 2021 in een telefoongesprek met een medewerker van verweerder heeft verklaard dat zij het primaire besluit is kwijtgeraakt. Dit impliceert volgens hem dat eiseres het primaire besluit wel (eerder) heeft ontvangen maar dat dit in het ongerede is geraakt. De rechtbank volgt verweerder hierin niet.
3.5.
De notitie van het telefoongesprek van 5 januari 2021 luidt als volgt: “Mevr gesproken over haar verzoek om beschikking opnieuw te versturen. Mevr is het kwijt geraakt en wilt de beschikking van 2018/2019 en die van 2020. Ik heb het opgestuurd per post.” Eiseres heeft in haar aanvullend beroepschrift bevestigd dat zij contact heeft gezocht met verweerder over het primaire besluit. Zij heeft in het telefoongesprek aangegeven dat zij de beschikkingen over de jaren 2018-2020 wilde hebben. Zij had de beschikking die betrekking had op de jaren 2018 en 2019 wel eerder ontvangen, maar niet meer in huis. De beschikking over het jaar 2020 had eiseres toen nimmer ontvangen.
3.6.
De rechtbank constateert dat niet meer met zekerheid is vast te stellen wat eiseres precies heeft gezegd of heeft bedoeld te zeggen tijdens het telefoongesprek van 5 januari 2021. Vast staat dat er geen schriftelijk stuk (brief of e-mailbericht) van eiseres zelf is waarin zij schrijft dat zij het primaire besluit is kwijtgeraakt en verzoekt om toezending van dit besluit. Op basis van de beschikbare informatie kan niet worden gezegd dat eiseres ondubbelzinnig heeft erkend het primaire besluit eerder dan in de eerste week van januari 2021 te hebben ontvangen.
3.7.
De conclusie is dat eiseres het primaire besluit in de eerste week van januari 2021 heeft ontvangen en dat het daartegen gerichte bezwaarschrift van 14 januari 2021 tijdig is ingediend. Verweerder heeft dit bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 6:11 van de Awb. De rechtbank zal dit besluit vernietigen en bepalen dat verweerder opnieuw op het bezwaar van eiseres moet beslissen.
4. Het beroep is gegrond.
5. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting), met een waarde per punt van € 759,-, bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 2 maart 2021;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. K.H. Sanders, rechter, in aanwezigheid van mr. E.L. Denters, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2022.
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld: CRvB 17 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1113.
2.Zie CRvB 21 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1665, en CRvB 14 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:926.