In deze zaak gaat het om de beoordeling van een verkeersboete die aan de betrokkene is opgelegd. De gemachtigde, mr. M. Lagas van Appjection B.V., heeft administratief beroep ingesteld bij de officier van justitie, die de boete heeft vernietigd en de proceskosten heeft toegewezen. De gemachtigde heeft echter beroep ingesteld tegen de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding. De kantonrechter heeft op 6 april 2022 de zitting gehouden, waarbij de gemachtigde niet aanwezig was, maar de vertegenwoordiger van de officier van justitie wel. Het geschil betreft of de officier van justitie terecht een proceskostenvergoeding van € 200,25 heeft toegekend, waarbij hij een wegingsfactor van 1,5 heeft gehanteerd vanwege samenhang met 14 andere zaken. De gemachtigde betwistte de samenhang en stelde dat de onderlinge verschillen te groot waren. De kantonrechter oordeelde dat de officier van justitie ten onrechte de wegingsfactor ‘zeer licht’ (0,25) had toegepast in plaats van de gebruikelijke 0,5. De kantonrechter benadrukte dat bij samenhangende zaken de werkzaamheden van de gemachtigde nagenoeg identiek moeten zijn en dat de behandeling van meer dan één zaak geen reële extra inspanning mag vergen. Uiteindelijk oordeelde de kantonrechter dat de officier van justitie terecht samenhang had aangenomen, maar dat de proceskostenvergoeding voor deze zaak moest worden vastgesteld op € 121,93. De beslissing van de officier van justitie werd vernietigd voor zover deze een te hoge proceskostenvergoeding toekende. De kantonrechter wees de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.