In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over de toekenning van proceskosten in het kader van een verkeersboete. De gemachtigde van de betrokkene had administratief beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die de verkeersboete had vernietigd maar een proceskostenvergoeding had toegekend. De betrokkene was het niet eens met de hoogte van deze vergoeding en heeft beroep ingesteld bij de kantonrechter. De zitting vond plaats op 6 april 2022, waarbij de gemachtigde niet aanwezig was, maar de vertegenwoordiger van de officier van justitie wel. De kern van het geschil was of de officier van justitie terecht een wegingsfactor van 0,25 had toegepast voor de proceskostenvergoeding, terwijl de gemachtigde stelde dat er sprake was van samenhangende zaken en dat de gebruikelijke wegingsfactor van 0,5 van toepassing had moeten zijn.
De kantonrechter oordeelde dat de officier van justitie ten onrechte de wegingsfactor ‘zeer licht’ had gehanteerd. De kantonrechter benadrukte dat het uitgangspunt voor administratief beroep een wegingsfactor van ‘licht’ (0,5) is. De kantonrechter volgde niet het eerdere arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin werd gesteld dat de officier van justitie moest motiveren waarom sprake was van samenhangende zaken. In deze zaak was de kantonrechter van mening dat de werkzaamheden van de gemachtigde niet wezenlijk verschilden van die in andere zaken, en dat de betrokkene niet terecht als samenhangend met andere zaken was aangemerkt.
Uiteindelijk verklaarde de kantonrechter het beroep gegrond, vernietigde de beslissing van de officier van justitie en stelde de proceskostenvergoeding vast op € 365,38 voor de onderhavige zaak. De uitspraak werd gedaan door kantonrechter Waasdorp, bijgestaan door griffier Carsten, en werd openbaar uitgesproken. De betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.