ECLI:NL:RBDHA:2022:3773

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
MB VERZ 21-2279
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van proceskostenvergoeding in verkeersboetezaken met betrekking tot samenhangende zaken

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over de toekenning van proceskosten in het kader van een verkeersboete. De gemachtigde van de betrokkene had administratief beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die de verkeersboete had vernietigd maar een proceskostenvergoeding had toegekend. De betrokkene was het niet eens met de hoogte van deze vergoeding en heeft beroep ingesteld bij de kantonrechter. De zitting vond plaats op 6 april 2022, waarbij de gemachtigde niet aanwezig was, maar de vertegenwoordiger van de officier van justitie wel. De kern van het geschil was of de officier van justitie terecht een wegingsfactor van 0,25 had toegepast voor de proceskostenvergoeding, terwijl de gemachtigde stelde dat er sprake was van samenhangende zaken en dat de gebruikelijke wegingsfactor van 0,5 van toepassing had moeten zijn.

De kantonrechter oordeelde dat de officier van justitie ten onrechte de wegingsfactor ‘zeer licht’ had gehanteerd. De kantonrechter benadrukte dat het uitgangspunt voor administratief beroep een wegingsfactor van ‘licht’ (0,5) is. De kantonrechter volgde niet het eerdere arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin werd gesteld dat de officier van justitie moest motiveren waarom sprake was van samenhangende zaken. In deze zaak was de kantonrechter van mening dat de werkzaamheden van de gemachtigde niet wezenlijk verschilden van die in andere zaken, en dat de betrokkene niet terecht als samenhangend met andere zaken was aangemerkt.

Uiteindelijk verklaarde de kantonrechter het beroep gegrond, vernietigde de beslissing van de officier van justitie en stelde de proceskostenvergoeding vast op € 365,38 voor de onderhavige zaak. De uitspraak werd gedaan door kantonrechter Waasdorp, bijgestaan door griffier Carsten, en werd openbaar uitgesproken. De betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CJIB-nummer: [CJIB-nummer]
Registratienummer team straf: 9571054 \ MB VERZ 21-2279
Uitspraakdatum : 20 april 2022
Beslissing van de kantonrechter, tevens houdende het opgemaakte proces-verbaal van de zitting
in de zaak van
[betrokkene]
[adres]
hierna: betrokkene
gemachtigde: mr. M. Lagas (Appjection B.V.)

Het verloop van de procedure

Aan betrokkene is een verkeersboete opgelegd. De gemachtigde heeft namens betrokkene daartegen administratief beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft de verkeersboete vernietigd en het verzoek van de gemachtigde tot vergoeding van de proceskosten toegewezen. Tegen de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding heeft de gemachtigde beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zitting was op 6 april 2022. De gemachtigde is niet verschenen, maar wel correct opgeroepen. De vertegenwoordiger van de officier van justitie (hierna: vertegenwoordiger) was er wel.

Overwegingen

Het geschil
In deze zaak is uitsluitend in geschil of de officier van justitie bij de beslissing van 1 juni 2021 terecht een proceskostenvergoeding ter hoogte van € 200,25 heeft toegekend. Volgens de officier van justitie is sprake van samenhang tussen deze zaak en 23 andere zaak, zodat bij de berekening van de hoogte van de proceskostenvergoeding een factor 1,5 is toegepast. Het genoemde bedrag is dus het totaal voor 24 zaken.
Standpunten van partijen
Volgens de gemachtigde is er geen sprake van samenhangende zaken. Daarvoor zijn de onderlinge verschillen te groot. Beslissend is of de werkzaamheden een reële extra inspanning vergde. Verder heeft de officier van justitie niet gemotiveerd waarom hij is uitgegaan van wegingsfactor 0,25 (‘zeer licht’) in plaats van de gebruikelijke 0,5 (’licht’). Ten slotte bestaat voldoende aanleiding om met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) de kostenvergoeding hoger vast te stellen dan normaal. Het heeft er alle schijn van dat de CVOM enkel het bedrag aan proceskosten wil drukken of verlagen dat zij jaarlijks verschuldigd is aan rechtsbijstandsverleners.
De vertegenwoordiger heeft betoogd dat terecht samenhang is aangenomen. Er zijn standaardmatige beroepsgronden aangevoerd. De vertegenwoordiger wijst op het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 januari 2022. [1] Verder is de vertegenwoordiger het met de gemachtigde eens dat ten onrechte wegingsfactor 0,25 is toegepast. Volgens de vertegenwoordiger bestaat voldoende aanleiding om met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Bpb de kostenvergoeding juist lager vast te stellen vanwege de geringe inspanningen van de gemachtigde.
Beoordeling
Op deze zaak is het Bpb van toepassing.
De kantonrechter is van oordeel dat de officier van justitie ten onrechte wegingsfactor ‘zeer licht’ (0,25) heeft gehanteerd. Het uitgangspunt in dit soort zaken is voor de fase van administratief beroep namelijk wegingsfactor ‘licht’ (0,5). [2] Er is in dit geval geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. De beroepsgrond slaagt.
De kantonrechter heeft eerder al geoordeeld dat identieke feitcodes en beroepsgronden geen vereisten zijn voor het aannemen van samenhang. Beslissend is of de werkzaamheden van de gemachtigde nagenoeg identiek konden zijn. Dat is het geval als de behandeling van meer dan één zaak – vergeleken met de behandeling van één zaak – geen reële extra inspanning van de gemachtigde vergde. [3] Anders dan het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (arrest van 19 januari 2022), is de kantonrechter van oordeel dat het bij ‘samenhangende zaken’ in de zin van het Bpb niet gaat om de vraag of in een zaak aangevoerde niet-identieke verweren relevant zijn. Ook is niet beslissend of sprake is van algemene standaardverweren. Uit het begrip ‘samenhangende zaken’ volgt logischerwijs dat de zaken met elkaar moeten worden vergeleken en dat moet worden gekeken naar onderlinge overeenkomsten en verschillen. In een geval als dit, waarin slechts één van de als samenhangend aangemerkte zaken ter beoordeling voorligt, moet een vergelijking worden gemaakt tussen enerzijds die ene zaak en anderzijds de overige zaken. Pas als de voorliggende zaak logisch past in het totaalplaatje van alle zaken, kan geconcludeerd worden dat de behandeling van meer dan één zaak – vergeleken met de behandeling van één zaak – geen reële extra inspanning van de gemachtigde vergde. Verder is het voor de kantonrechter niet duidelijk waarom het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in het arrest van 19 januari 2022 overweegt dat de officier van justitie had moeten toelichten waarom sprake was van samenhangende zaken, terwijl datzelfde Gerechtshof op 1 april 2021 [4] en 24 november 2021 [5] nog had geoordeeld dat een dergelijke toelichting niet is vereist.
Al met al zal de kantonrechter het hierboven genoemde arrest van 19 januari 2022 niet volgen. De kantonrechter blijft erbij dat de officier van justitie niet hoeft te motiveren waarom volgens hem sprake is van samenhangende zaken.
De gemachtigde heeft gemotiveerd aangegeven waarom er volgens hem geen sprake is van samenhangende zaken. Hij heeft ook alle administratief beroepschriften overgelegd. De kantonrechter heeft deze bekeken. Alle administratief beroepschriften zijn opgebouwd uit een verklaring van de betrokken partij en algemeen geformuleerde beroepsgronden. Dit gegeven maakt echter op zichzelf niet dat sprake is van samenhangende zaken. In de nu voorliggende zaak heeft de gemachtigde de volgende beroepsgronden aangevoerd: ‘overmachtsituatie’ en ‘schending art. 5 Wahv’. In de overige – door de officier van justitie als met elkaar samenhangend aangemerkte – zaken zijn echter (ook) veel andere beroepsgronden aangevoerd (‘vermeende gedraging is niet verricht’, ‘geen mobiel elektronisch apparaat vastgehouden’, ‘geen aankondiging beschikking aanwezig’, ‘de omstandigheden van het geval rechtvaardigen geen sanctie’, ‘
ne bis in idem’ en ‘voortgezette handeling’). De verschillen zijn zodanig dat de nu voorliggende zaak niet logisch past in het totaalplaatje van alle zaken. De officier van justitie heeft die zaak dan ook ten onrechte aangemerkt als samenhangend met 23 andere zaken. De beroepsgrond slaagt.
Beide partijen hebben tot slot een beroep gedaan op artikel 2, derde lid, van het Bpb. Met die bepaling kan worden afgeweken van de geldende regels voor de vaststelling van de hoogte van de proceskostenvergoeding. Daar zijn bijzondere omstandigheden voor nodig. Het moet dan gaan om uitzonderlijke gevallen waarin strikte toepassing van het Bpb evident onrechtvaardig kan uitpakken. De kantonrechter is van oordeel dat hier geen sprake van is. Voor verhoging van de proceskostenvergoeding, zoals de gemachtigde heeft verzocht, of voor verlaging, zoals de vertegenwoordiger heeft verzocht, is dus geen reden.
Conclusies
Het beroep is gegrond. De beslissing van 1 juni 2021 moet worden vernietigd voor zover daarbij een proceskostenvergoeding van € 200,25 is toegekend voor 24 zaken.
De kantonrechter stelt de proceskosten in deze ene zaak als volgt vast. Voor de fase van administratief beroep wordt een bedrag van € 270,50 toegekend (1 punt voor het indienen van het administratief beroepschrift met een waarde van € 541,- per punt x wegingsfactor 0,5). Voor de fase van beroep stelt de kantonrechter de proceskosten in deze ene zaak vast op (afgerond) € 94,88 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 759,- per punt x wegingsfactor 0,25 [6] x 1 wegens samenhang tussen deze zaak en een andere zaak [7] ÷ 2). Het totaalbedrag is dan € 365,38 voor deze ene zaak.

Beslissing

De kantonrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de beslissing van de officier van justitie van 1 juni 2021 voor zover daarbij een proceskostenvergoeding van € 200,25 is toegekend voor 24 zaken;
  • veroordeelt de officier van justitie in deze ene zaak tot het vergoeden van de proceskosten tot een bedrag van € 365,38 en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit is de uitspraak van mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, kantonrechter, bijgestaan door D.C. Carsten, griffier en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Als u het met de beslissing op uw beroep niet eens bent, dan kunt u binnen zes weken na toezending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem - Leeuwarden, maar alleen als:
a. de u opgelegde administratieve sanctie meer dan € 70,00 bedraagt, of
b. uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u niet of niet op tijd zekerheid heeft gesteld.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij de rechtbank Den Haag, Team Straf en dient door degene die het beroep heeft ingesteld of door zijn gemachtigde te zijn ondertekend.
De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.

Voetnoten

2.Zie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 22 december 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11761.
6.Het gaat in beroep immers alleen om de proceskostenvergoeding. Zie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 1 april 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1786.
7.De kantonrechter heeft op dezelfde zitting twee zaken van dezelfde gemachtigde over proceskosten en het begrip ‘samenhangende zaken’ behandeld (9571054 \ MB VERZ 21-2279 en 9611268 \ MB VERZ 21-2458). De werkzaamheden van de gemachtigde konden nagenoeg identiek zijn. Daarom wordt in elke zaak de helft van de vergoeding voor de fase van beroep toegekend.