ECLI:NL:RBDHA:2022:5939

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
SGR 20/4072
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.M.M. Kettenis- de Bruin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor haarprothese op basis van voorliggende voorzieningen en buitenwettelijk beleid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 20 mei 2022, is het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van een haarprothese ongegrond verklaard. Eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter hoogte van € 3.478,-, het bedrag dat hij zelf moest bijdragen na een gedeeltelijke vergoeding door zijn zorgverzekering. De rechtbank oordeelde dat verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, de aanvraag terecht had afgewezen. Verweerder stelde dat eiser voor de kosten een vergoeding kon aanvragen bij de zorgverzekeraar en dat er geen dringende redenen waren die een uitzondering op het beleid rechtvaardigden.

De rechtbank behandelde het beroep op 17 januari 2022, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting werd het onderzoek geschorst om eiser de gelegenheid te geven om aanvullende medische onderbouwing te leveren. Eiser voerde aan dat de kosten van de haarprothese dringend en noodzakelijk waren vanwege zijn aandoening alopecia, die leidde tot blijvend lichamelijk en psychisch letsel. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet had aangetoond dat de kosten van de haarprothese dringend en noodzakelijk waren, en dat de zorgverzekering als voorliggende voorziening diende.

De rechtbank concludeerde dat de toepassing van het buitenwettelijk begunstigend beleid door verweerder op consistente wijze was uitgevoerd. Eiser had niet aangetoond dat er sprake was van een acute noodsituatie die het verlenen van bijzondere bijstand noodzakelijk maakte. De rechtbank verwierp ook het beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat er geen toezeggingen waren gedaan door de overheid die eiser redelijkerwijs kon interpreteren als een garantie voor toekomstige bijstand. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 20 mei 2022, en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4072

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P. Verbraaken),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E.H. Buizert).

Procesverloop

In het besluit van 24 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor bijzondere bijstand afgewezen.
In het besluit van 6 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2022 op zitting behandeld via een beeldverbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft ter zitting aanleiding gezien om het onderzoek te schorsen, teneinde eiser in de gelegenheid te stellen om de (medische) dringende redenen voor en de noodzaak van de maatwerkprothese nader met stukken te onderbouwen.
Eiser heeft aanvullende stukken ingediend.
Verweerder heeft een schriftelijke reactie op de aanvullende stukken gegeven.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van een haarprothese. De kosten van de haarprothese (€ 3.914,-) worden voor een deel vergoed door de zorgverzekering (€ 436,-). Eiser wenst bijzondere bijstand te ontvangen voor het bedrag dat hij zelf als eigen bijdrage (€ 3.478, -) nog dient te dragen.
2. In het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen, omdat eiser voor de kosten een vergoeding kan vragen bij de zorgverzekeraar. Ook als alleen een deel van de kosten wordt vergoed, kan eiser volgens verweerder voor de overgebleven kosten geen bijstand krijgen. In het bestreden besluit heeft verweerder die beslissing gehandhaafd en zich hierbij aanvullend op het standpunt gesteld dat eiser ook op grond van het buitenwettelijk begunstigend beleid geen aanspraak kan maken op bijzondere bijstand. Eiser heeft namelijk niet aangetoond dat de kosten voor de haarprothese dringend en noodzakelijk zijn.
3. De voor deze zaak relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte stelt dat er sprake is van een voorliggende voorziening, nu de vergoeding van de ziektenkostenverzekering de kosten van de haarprothese niet dekt. De kosten voor de aanschaf van een haarprothese zouden voor eiser zo hoog zijn dat ook in het geval eiser elke maand wat geld zou reserveren, het jaren zou duren voor hij deze haarprothese zou kunnen aanschaffen. Verder stelt eiser dat sprake is van dringende redenen voor en (medisch) noodzakelijkheid van een haarprothese. Eiser ervaart namelijk blijvend lichamelijk en psychisch letsel, nu hij al vanaf zijn vroege pubertijd de ziekte alopecia heeft en hij zonder (het dragen van) een haarprothese niet de deur uit durft. Ter onderbouwing van de medische noodzaak van de haarprothese verwijst eiser naar de overgelegde brief van zijn huisarts van 18 mei 2020.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak [1] de prestaties en vergoedingen op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor medische en paramedische kosten zijn aan te merken als aan de Participatiewet (Pw) voorliggende, toereikende en passende voorzieningen. In deze regelgeving is in het algemeen een bewuste keuze gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van deze kosten. Als binnen de voorliggende voorziening een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van deze kosten, kan het bijstandverlenend orgaan daarvoor in beginsel geen bijzondere bijstand toekennen. Dit maakt dat artikel 15, eerste lid, van de Pw, aan de inwilliging van de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor een haarprothese in de weg staat. Dat de ziektenkostenverzekering van eiser de kosten van de haarprothese maar gedeeltelijk vergoedt, doet hier niet aan af. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [2] De omvang van het bedrag dat in het geval van eiser niet voor vergoeding in aanmerking komt, maakt dit ook niet anders. Dat betekent dat eiser op grond van de wet (en de rechtspraak) geen recht heeft op de door hem gevraagde bijzondere bijstand.
4.2
Zoals vermeld in de bijlage, hanteert verweerder beleid dat gunstiger is dan hetgeen wettelijk is voorgeschreven; zogenoemd buitenwettelijke begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak [3] moet de aanwezigheid en de toepassing van buitenwettelijk begunstigende beleid als gegeven worden beschouwd, met dien verstande dat wordt getoetst of het beleid op een consistente wijze wordt toegepast. Vragen of het beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat, of het beleid onredelijk is, dan wel of er sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht zijn daarom niet aan de orde.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het buitenwettelijk begunstigend beleid als opgenomen in de beleidsregels en leidraad ten aanzien van de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand op consistente wijze heeft toegepast. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Verweerder heeft, conform het beleid, beoordeeld of ten aanzien van eisers kosten die de hoogte van de door de zorgverzekering gegeven vergoeding overstijgen, vaststaat dat die kosten dringend en noodzakelijk zijn en of eiser dit heeft aangetoond. Volgens de leidraad komen alleen dringende en noodzakelijke kosten voor vergoeding in aanmerking. Van dringende kosten is sprake in het geval van de aanwezigheid van dringende medische redenen. Daarvan is in het algemeen slechts sprake in geval van een acute noodsituatie, dat wil zeggen een situatie die van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Van noodzakelijke kosten is slechts sprake als voor de kosten een zo voordelig mogelijke, adequate voorziening wordt getroffen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat met de door eiser overgelegde offerte van de haarprothese van het Haar en Huid Instituut Westland en de brief van eisers huisarts eiser niet heeft aangetoond dat de kosten van de haarprothese dringend en noodzakelijk zijn. De huisarts geeft in zijn brief aan dat het haarstuk in verband met alopecia medisch noodzakelijk is, omdat eiser door psychische klachten niet zonder haarstuk de deur uit kan. De rechtbank neemt zonder meer aan dat een haarprothese voor eiser van groot belang is, maar met de overgelegde brief van de huisarts is echter nog niet onderbouwd dat sprake is van een acute noodzaak in vorenbedoelde zin. Bovendien is middels deze brief niet aannemelijk gemaakt dat specifiek deze haarprothese van het Haar en Huid Instituut Westland noodzakelijk is voor eiser en er geen andere (goedkopere) alternatieven zijn. Ook met de stukken die na afloop van zitting door eiser zijn overgelegd, heeft hij de dringende reden voor en noodzaak van deze maatwerkprothese niet aangetoond. Alhoewel in de verklaring van eisers haarwerker van het Haar en Huid instituut Westland wordt bevestigd dat eiser baat heeft bij het dragen van een maatwerk haarprothese en het vervaardigen van een kwalitatief goede volledige pruik voor eiser veel tijd en arbeidsloon kost, blijkt hieruit niet van een dringende medische reden dan wel noodzaak voor het dragen van een op maat gemaakte haarprothese. Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet heeft aangetoond dat de kosten van de maatwerk haarprothese dringend en noodzakelijk zijn.
5. Voor zover eiser aanvoert dat sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw, die, gelet op alle omstandigheden, noodzaken tot het verlenen van bijzondere bestand, is de rechtbank het met verweerder eens dat eiser dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Uit vaste rechtspraak [4] volgt namelijk dat hiervoor dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Een acute noodzaak is aan de orde als de situatie levensbedreigend is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Dat hiervan sprake is heeft eiser, zoals hiervoor in r.o. 4.3 is overwogen, onvoldoende onderbouwd.
6. Tot slot stelt eiser dat niet duidelijk is waarom hij voorheen wel bijzondere bijstand voor een haarprothese kreeg en de noodzaak hiertoe vaststond en dit nu niet meer het geval zou zijn.
6.1
Voor zover eiser hiermee een beroep doet op het vertrouwensbeginsel, slaagt dit niet. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in ieder geval vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [5] De omstandigheid dat verweerder aan eiser in het verleden wel bijzondere bijstand voor een haarprothese heeft toegekend, is niet een dergelijke omstandigheid. Niet is gebleken dat verweerder bij die eerdere verstrekkingen, dan wel op enige andere wijze, zich heeft uitgelaten over (eventuele) verstrekkingen in de toekomst.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis- de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

BIJLAGE

Participatiewet

Artikel 11. Rechthebbenden
1. Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
[…]
Artikel 15. Voorliggende voorziening
1. Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
[…]
Artikel 35. Individuele en categoriale bijzondere bijstand
1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
[…]

Beleidsregels minimavoorzieningen bijzondere bijstand gemeente Den Haag 2015

Artikel 13
1. Individuele bijzondere bijstand is kan worden verstrekt als:
Er sprake is van noodzakelijke kosten door bijzondere individuele omstandigheden;
Door bijzondere omstandigheden geen beroep kan worden gedaan op de eigen reserveringscapaciteit voor algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan;
Een wettelijke voorliggende voorziening die gelet op haar aard en doel wordt geacht voor de belanghebbende passend en toereikend te zijn ontbreekt;
Er onvoldoende draagkracht is om in het gevraagde te voorzien uit het inkomen of vermogen.
[…]

Leidraad Individuele Bijzondere Bijstand 2020

Paragraaf 6.1.1
Het is de verantwoording van de aanvrager om een verzekering te nemen die bij zijn of haar medische situatie past. Als een aanvrager medisch noodzakelijke kosten maakt die niet (volledig) worden vergoed door de verzekering, dan kan de gemeente besluiten bijzondere bijstand te verstrekken. Er moet dan wel een uitputtend beroep worden gedaan op de voorliggende voorzieningen. Tot de voorliggende voorzieningen behoren in ieder geval de WLZ en de zorgverzekering (basis en aanvullend).
[…]
Het afsluiten van een aanvullende verzekering is niet verplicht. Heeft de aanvrager geen
aanvullende zorgverzekering afgesloten, dan is dit ook geen voorliggende voorziening.
[…]
Het wel of niet afsluiten van een aanvullende verzekering die past bij de medische situatie van de aanvrager moet meegenomen worden bij de beoordeling van een aanvraag. Als de kosten jaarlijks terugkeren en de aanvrager heeft hier zijn verzekering niet op aangepast, dan zal dit gezien worden als ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid. Bijvoorbeeld als een aanvrager alleen een basisverzekering heeft afgesloten, terwijl er jaarlijks kosten te verwachten zijn die vanuit een aanvullend pakket bekostigd dienen te worden.
[…]
Het kan voorkomen dat er noodzakelijke medische kosten zijn die de hoogte van de door de
zorgverzekering gegeven vergoeding overstijgt. Met de bijzondere bijstand kunnen deze kosten worden aangevuld. Wel moet vaststaan dat de kosten dringend en noodzakelijk zijn, er geen sprake is van verwijtbaarheid én moet onderzocht worden of een behandeling niet te spreiden valt over meerdere jaren (bijvoorbeeld bij tandartskosten). Het is aan de aanvrager om dit aan te tonen.
[…]

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 20 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3779, en de uitspraak van 5 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:708.
2.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 5 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:708 en de uitspraak van 25 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4024.
3.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 26 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2297 en de uitspraak van 11 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2553.
4.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 19 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1527.
5.Zie de uitspraak van de CRvB van 31 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351.