ECLI:NL:RBDHA:2023:10298

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
NL23.17641
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2023 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van eiser tegen de maatregel van bewaring die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, die op 27 februari 2023 was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het sluiten van het vooronderzoek, zoals voorgeschreven in artikel 96 van de Vreemdelingenwet, was overschreden. Dit leidde tot de conclusie dat de maatregel van bewaring vanaf 24 juni 2023 onrechtmatig was. De rechtbank heeft de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen en eiser een schadevergoeding van € 1.700,- toegekend voor de onrechtmatige detentie. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 837,-. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het zicht op uitzetting naar Marokko ontbreekt, en dat de langere duur van de maatregel van bewaring voor rekening van eiser komt, aangezien hij niet volledig meewerkt aan zijn uitzetting. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17641

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. S.A.M. Fikken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: A. van Wijnen).

Procesverloop

Verweerder heeft op 27 februari 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapport overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en op 7 juli 2023 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring en het voortduren daarvan al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 8 maart 2023 en 2 mei 2023 volgt dat de maatregel van bewaring en het voortduren daarvan tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraken ten grondslag heeft gelegen rechtmatig was. [1] Daarom staat nu ter beoordeling of sinds 28 april 2023 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
Ambtshalve toetsing
4. Los van de gronden van beroep wordt het volgende overwogen. Het beroepschrift is op 16 juni 2023 ingediend. Op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw sluit de rechtbank het vooronderzoek binnen een week na ontvangst van het beroepschrift. Dit betekent dat de rechtbank in dit geval het vooronderzoek uiterlijk op 23 juni 2023 had moeten sluiten. Het vooronderzoek is echter op 7 juli 2023 gesloten. Gelet hierop is de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw overschreden.
5. Uit de bewoordingen van artikel 96, eerste lid, van de Vw, noch uit de geschiedenis van de totstandkoming van de daarin neergelegde bepaling kan worden afgeleid dat is beoogd dat de enkele overschrijding van de daarin genoemde termijn tot gevolg heeft dat de voortduring van de bewaring niet langer rechtmatig is. [2] De vraag of de overschrijding van deze termijn leidt tot onrechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring moet worden beoordeeld in het licht van de waarborg van artikel 5, vierde lid, van het EVRM. [3] Dit dient te worden beoordeeld in het licht van de omstandigheden van het geval, waarbij de aard en complexiteit van de zaak in aanmerking dienen te worden genomen. [4] Uit het arrest Singh tegen Tsjechië [5] van het EHRM [6] volgt voorts dat de relevante termijn ter beoordeling van de vraag of is voldaan aan een spoedige beoordeling van de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming loopt vanaf de indiening van het beroepschrift tot aan de bekendmaking van de uitspraak van de rechtbank aan de betrokkene.
6. De rechtbank stelt op grond van de gedingstukken vast dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het ontbreken van voortgang te maken heeft gehad met de aard of complexiteit van de zaak of andere bijzondere omstandigheden. De overschrijding van de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw is daarom in dit geval geheel aan de rechtbank toe te rekenen.
7. De rechtbank is daarom van oordeel dat het beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring reeds om deze reden gegrond is. Hiermee is de maatregel vanaf 24 juni 2023, de eerste dag volgend op de dag waarop het vooronderzoek had moeten worden gesloten, onrechtmatig geweest. Aangezien de te beoordelen periode in dit vervolgberoep betrekking heeft op het voortduren van de bewaring vanaf 28 april 2023, zal de rechtbank de gronden van beroep inhoudelijk beoordelen.
Gronden van beroep
8. Eiser voert aan dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko ontbreekt, omdat onduidelijk is wanneer eiser kan worden gepresenteerd aan de Marokkaanse autoriteiten. Ook is onduidelijk of aan eiser op dat moment een LP [7] wordt verstrekt.
9. Zoals de rechtbank in het eerste vervolgberoep heeft overwogen, is de rechtbank nog altijd van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ten aanzien van Marokko in het algemeen, of in het bijzonder voor eiser, is komen te ontbreken. Dat er op dit moment geen presentatie is gepland, leidt niet tot een andere conclusie. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [8] volgt dat van eiser mag worden verwacht dat hij actief en volledig meewerkt aan zijn uitzetting. [9] Nu uit het voortgangsrapport en de vertrekgesprekken blijkt dat eiser nog altijd niet meewerkt aan zijn uitzetting, dient de langere duur van de maatregel van bewaring en de lange duur voor een afspraak voor een presentatie bij de Marokkaanse autoriteiten dan ook nog altijd voor rekening en risico van eiser te komen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is geweest in de periode van 24 april 2023 tot 24 juni 2023.
Conclusie
10. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is met ingang van 24 juni 2023 onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag.
11. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank zal een schadevergoeding toekennen voor zeventien dagen onrechtmatige tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende maatregel, tot een bedrag van € 1.700,-: te weten 17 x € 100,- (verblijf detentiecentrum).
12. De rechtbank ziet verder aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag;
 veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.700,- (zeventienhonderd euro), te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding; en
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb Den Haag, zp. Middelburg, 8 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3544 en 2 mei 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:6527.
2.ABRvS 14 augustus 2001, ECLI:NL:RVS:2001:AD3827.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.EHRM 21 oktober 1986, 9862/82, NJ1988, 555 (arrest Sanchez Reisse).
5.EHRM 25 januari 2005, JV 2005/114.
6.Europees Hof voor de rechten van de mens.
7.Laissez-passer.
8.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.ABRvS 2 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2210 en 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:85.