In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het Centraal Administratie Kantoor (CAK) betreffende de buitenlandbijdrage van eiser, die als verdragsgerechtigde is aangemerkt. Eiser, geboren in 1934 en woonachtig in België, ontving een AOW-uitkering en een pensioen uit Nederland. Het CAK had in een besluit van 30 juli 2021 de voorlopige jaarafrekening 2020 vastgesteld en de buitenlandbijdrage op € 823,- bepaald. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het CAK verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 10 december 2021. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep kennelijk ongegrond verklaard, zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht. Eiser herhaalde zijn eerdere standpunten dat hij ten onrechte als verdragsgerechtigde is aangemerkt en dat het CAK geen buitenlandbijdrage had mogen heffen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om af te wijken van eerdere uitspraken van zowel de rechtbank als de Centrale Raad van Beroep (CRvB) die op dezelfde materie betrekking hadden. De rechtbank concludeerde dat de buitenlandbijdrage terecht was opgelegd en dat er geen aanleiding was voor restitutie van eerder betaalde bijdragen.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser heeft de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.