ECLI:NL:RBDHA:2023:11276

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
SGR 21/7730
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en terugvordering op basis van onderzoek naar woon- en leefsituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die bijstandsuitkering ontvangt, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering per 1 maart 2019 en de terugvordering van een bedrag van € 25.647,51. De intrekking was gebaseerd op bevindingen van een onderzoek naar haar woon- en leefsituatie, waarbij meldingen waren gedaan dat zij bij haar ouders zou wonen en mogelijk vermogen in het buitenland zou hebben. Tijdens huisbezoeken op 19 en 29 maart 2021 zijn verschillende waarnemingen gedaan die de conclusie van de gemeente ondersteunden dat eiseres niet op het opgegeven adres woonde. Eiseres betwistte de rechtmatigheid van deze huisbezoeken en stelde dat er geen toestemming was gegeven voor het binnentreden van de woning. De rechtbank oordeelde dat het huisbezoek van 19 maart 2021 rechtmatig was, terwijl het huisbezoek van 29 maart 2021 onrechtmatig was, maar dat dit geen invloed had op de uitkomst van de zaak. De rechtbank concludeerde dat eiseres haar inlichtingenverplichting had geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de gemeente werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7730

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. U. Özcan),
en

college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. L.J. van der Zwart).

Inleiding

Bij besluit van 16 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres per 1 maart 2019 ingetrokken en een bedrag van € 25 .647,51 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 25 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2023. Eiseres en verweerder hebben zich beiden laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Totstandkoming van het bestreden besluit

1.1.
Eiseres ontvangt sinds 6 augustus 2014 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw), naar de norm van een alleenstaande. Eiseres heeft bij haar aanvraag om bijstand opgegeven woonachtig te zijn op het adres [adres] [nummer 1] te [plaats] (het uitkeringsadres).
1.2.
Naar aanleiding van diverse meldingen dat eiseres bij haar ouders zou wonen, vermogen zou hebben in Turkije, haar woning zou onderverhuren, “doet alsof ze niet goed is bij haar hoofd” en zwart werkt bij Sarah Mode, heeft verweerder onderzoek gedaan naar de woon- en leefsituatie van eiseres.
1.3.
Op 4 maart 2021 heeft een medewerker van de dienst SZW op het uitkeringsadres aangebeld. Er deed een vrouw open. De medewerker van de dienst SZW vroeg naar een Marktplaatsadvertentie. De vrouw werd niet herkend als eiseres.
1.4.
Op 17 maart 2021 is er een onaangekondigd huisbezoek afgelegd aan het uitkeringsadres. Een vrouw genaamd [naam 2] deed open en vertelde dat ze op dat adres woonde. Ze vertelde twee à drie weken te blijven en dat ze daarna weer zou vertrekken. Ook vertelde ze dat ze eiseres een paar jaar geleden in Griekenland had ontmoet. [naam 2] heeft geen toestemming gegeven voor een huisbezoek, omdat het haar woning niet is.
1.5.
Op 19 maart 2021 heeft er een confrontatiegesprek plaatsgevonden met eiseres bij verweerder. Aansluitend heeft er een huisbezoek plaatsgevonden op het uitkeringsadres.
1.6.
Op 26 maart 2021 heeft er een buurtonderzoek plaatsgevonden.
1.7.
Op 29 maart 2021 zijn twee medewerkers van de Haagse Pandbrigade naar het uitkeringsadres gegaan. De deur werd geopend door [naam 1] , die heeft verklaard dat eiseres niet woonachtig is in de woning. Ook de dochter en nicht van [naam 1] , [naam 3] en [naam 4] , hebben verklaard dat eiseres niet op dat adres woont.
1.8.
Op 9 april 2021 heeft er opnieuw een confrontatiegesprek met eiseres plaatsgevonden.
1.9.
De (anonieme) meldingen en de bevindingen die zijn gedaan naar aanleiding van het onderzoek naar de woon- en leefsituatie van eiseres zijn opgenomen in de “Rapportage na vraag van kwaliteitscoach” van 16 april 2021.
1.10.
Op grond van dit rapport heeft verweerder geconcludeerd dat eiseres vanaf 1 maart 2019 niet haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres heeft gehad. Eiseres heeft– in strijd met de inlichtingenplicht – daarover geen inlichtingen verstrekt en heeft daar tijdens de confrontatiegesprekken geen afdoende verklaring voor gegeven. Hierdoor is het recht op en de hoogte van een bijstandsuitkering niet langer vast te stellen. Verweerder heeft daarom bij het primaire besluit de bijstandsuitkering van eiseres per 1 maart 2019 ingetrokken en een bedrag van € 25.647,51 van eiseres teruggevorderd.
1.11.
Het daartegen gemaakte bezwaar is door verweerder in het bestreden besluit ongegrond verklaard.

Standpunt van eiseres

2. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij stelt dat tijdens het huisbezoek van 19 maart 2021 zonder toestemming van eiseres laden en kasten zijn geopend en een laptop is aan gezet en bekeken. Verweerder had hiervoor expliciet toestemming moeten krijgen van eiseres. Verder is onduidelijk naar welke disclaimer verweerder precies verwijst in het bestreden besluit. Die disclaimer maakt geen onderdeel uit van het dossier. Het huisbezoek heeft op onrechtmatige wijze plaatsgevonden. Eventueel verkregen bewijs moet daardoor buiten beschouwing worden gelaten.
2.1.
Eiseres stelt verder dat verweerder ook tijdens het huisbezoek van 29 maart 2021 onrechtmatig bewijs heeft vergaard. Er is niet voldaan aan
informed consent, omdat [naam 1] heeft verklaard geen bewoner te zijn van de woning. Toch heeft verweerder toestemming aan [naam 1] gevraagd voor het betreden van de woning.
2.2.
Ten aanzien van de datum waarop de bijstandsuitkering is ingetrokken (1 maart 2019) betoogt eiseres dat verweerder de verklaring van [naam 1] tijdens het huisbezoek van 29 maart 2021 daaraan niet ten grondslag had mogen leggen. [naam 1] spreekt immers geen Nederlands en de verklaring is zonder tolk in het Grieks afgenomen. [naam 1] heeft later verklaard dat zijn dochter en nicht nooit woonachtig zijn geweest op het uitkeringsadres, maar daar slechts meerdere keren hebben gelogeerd. De verklaring van de buurvrouw die heeft verklaard dat zij sinds januari 2019 aan de [adres] woont en er toen al twee Griekse vrouwen op het uitkeringsadres woonden, zit niet in het dossier. Bovendien strookt deze verklaring niet met die van [naam 1] . De verklaring van buurvrouw [naam 8] , dat zij de vrouwen op de foto ( [naam 3] en [naam 4] ) wel eens heeft gezien, duidt juist niet op bewoning. De foto’s op social media waar verweerder waarde aan hecht, zijn van ver na 1 maart 2019 en vormen geen onderbouwing van de stelling dat eiseres er op dat moment niet meer zou wonen.
2.3.
Tot slot stelt eiseres dat zij in bezwaar zeer uitgebreid is ingegaan op de tegenwerpingen van verweerder. Als verweerder aandacht had besteed aan haar weerleggingen, dan had het besluit geen stand gehouden.

Het juridisch kader

3. Voor de beoordeling van dit beroep is de volgende wetgeving van belang.
3.1.
Artikel 17, eerste lid, van de Pw bepaalt - voor zover hier van belang - dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
3.2.
Ingevolge artikel 54, derde lid, van de Pw - voor zover van belang - herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt het een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
3.3.
Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de Pw - voor zover van belang - vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw.
3.4.
Ingevolge artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.

Rechtspraak

4. Voor de beoordeling van dit beroep is de volgende rechtspraak van belang.
4.1.
Het is vaste rechtspraak dat een besluit tot herziening of intrekking van het recht op bijstand een belastend besluit is. Dit brengt met zich mee dat het in de eerste plaats aan verweerder is om de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en op verweerder de last rust aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening of intrekking is voldaan. Het is daarom aan verweerder om aannemelijk te maken dat eiseres de op haar rustende wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat daardoor het recht op bijstand niet was vast te stellen. [1]
4.2.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient volgens vaste rechtspraak te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. [2]
4.3.
Van een inbreuk op het huisrecht als bedoeld in artikel 8 EVRM is geen sprake als de rechthebbende toestemming heeft gegeven voor het binnentreden in de woning. De toestemming moet vrijwillig zijn verleend op basis van “informed consent”. Dit houdt in dat de toestemming van de betrokkene berust op volledige en juiste informatie over reden en doel van het huisbezoek en over de gevolgen die het weigeren van toestemming voor de verlening van bijstand heeft. Welke gevolgen voor de bijstandsverlening zijn verbonden aan het weigeren van toestemming voor het binnentreden in de woning hangt af van de vraag of een redelijke grond voor het huisbezoek bestaat. Van een dergelijke grond is sprake als voorafgaand aan - dat wil zeggen: vóór of uiterlijk bij aanvang van - het huisbezoek duidelijk is dát en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van (de omvang van) het recht op bijstand en niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kunnen worden geverifieerd. Is sprake van een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek dan dient de betrokkene erop te worden gewezen dat het weigeren van toestemming gevolgen kan hebben voor de verlening van bijstand. [3]

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het beroep.
Huisbezoek van 19 maart 2021
5.1.
Uit de “Rapportage na vraag van kwaliteitscoach van 16 april 2021” en de “Rapportage huisbezoek van 19 maart 2021’ blijkt dat verweerder de volgende waarnemingen heeft gedaan:
  • eiseres wist ten tijde van het huisbezoek niet welke berging van haar was;
  • eiseres wist niet waar de watermeter zich in haar woning bevond;
  • in de hal van haar woning stond een nieuwe ingepakte koelkast, met daarbij een factuur op naam van [naam 4] , [adres] [nummer 1] ;
  • eiseres wist niet van wie de sleutels in de hal waren;
  • eiseres wist niet van wie de laptop was die onderin een kast lag. De taal op het scherm van de laptop was Grieks en de startpagina was Google.gr;
  • er lagen herenboxers in de slaapkamer;
  • in een notitieblok stond een Grieks IBAN met “ [naam 5] ” erbij geschreven;
  • er lag een salarisspecificatie van [naam 3] en eiseres wist niet waarom die daar lag;
  • eiseres wist de voornaam van [naam 3] niet;
  • er lag post van [naam 6] ;
  • in de kasten lag mannenkleding;
  • eiseres wist meerdere keren niet te vertellen wat er in de kasten lag; en
  • eiseres wist niet wie er in haar portiek op nummer [nummer 2] woonde.
5.2.
Verweerder volgt bij huisbezoeken in het kader van de Participatiewet de werkinstructie “De regels van het huisbezoek” (hierna: de werkinstructie). [4] Stap 8 van de werkinstructie bepaalt dat medewerkers tijdens een huisbezoek alleen rondkijken en niks aanraken. De klant zelf opent desgevraagd deuren, kasten en post. De rechtbank merkt, net zoals eiseres, op dat de disclaimer waar verweerder in het verslag van het confrontatiegesprek van 19 maart 2021 naar verwijst niet in het dossier zit. Desgevraagd heeft verweerder de disclaimer ter zitting overgelegd. In deze disclaimer is hetzelfde vermeld als wat in de werkinstructie staat. Ter zitting is ook een verklaring van consulent Van Niekerk van 3 mei 2023 overgelegd. De consulent verklaart dat eiseres tijdens het huisbezoek van 19 maart 2021 is gevraagd om de inhoud van kasten en lades te tonen en de laptop uit de kast te halen en op te starten. Dit heeft eiseres gedaan, aldus de consulent. Bovendien blijkt uit het verslag van het confrontatiegesprek ("Rapportageformulier confrontatie van 19 maart 2021”) dat met eiseres is besproken dat de medewerkers niks aanraken. Gelet op het feit dat deze gang van zaken vooraf met eiseres is besproken en ook is vastgelegd in het verslag van het confrontatiegesprek, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de consulent. Voor zover eiseres wijst op de VNG handreiking “Huisbezoek Participatiewet”, waarin is vermeld dat toestemming om kasten, lades en laptops te openen altijd expliciet vastgelegd moet worden in het verslag, overweegt de rechtbank dat deze handreiking geen regelgevende status heeft. Verweerder is hier dus niet aan gebonden.
5.3.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het huisbezoek van 19 maart 2021 onrechtmatig is verlopen en het toen verkregen bewijs buiten beschouwing moet blijven. Het betoog slaagt niet.
Huisbezoek van 29 maart 2021
5.4.
Uit het verslag van het huisbezoek van 29 maart 2021 blijkt dat [naam 1] de deur van de woning aan de [adres] [nummer 1] heeft open gedaan en de consulenten heeft binnen gelaten. [naam 1] was echter geen bewoner van de woning. Er is dus geen toestemming gegeven door een rechthebbende om de woning binnen te treden. Naar het oordeel van de rechtbank is daardoor inbreuk gemaakt op het huisrecht van eiseres. De rechtbank passeert dit gebrek echter met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat eiseres hierdoor niet is benadeeld. Tijdens het huisbezoek zijn immers geen bevindingen gedaan die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd. Verweerder heeft uitsluitend de verklaringen die [naam 1] , [naam 3] en [naam 4] toen hebben afgelegd, aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Die verklaringen zijn niet tot stand gekomen als gevolg van de inbreuk op het huisrecht van eiser.
5.5.
Ter zitting heeft verweerder een verklaring van 3 mei 2023 van consulent C. van den Berg overgelegd. De consulent heeft verklaard dat zij al tien jaar vloeiend Grieks spreekt, dat haar niet is gebleken dat [naam 1] moeite had haar te begrijpen en dat hij niet heeft gevraagd om een tolk. Dit blijkt ook niet uit het verslag van het huisbezoek. [naam 1] heeft dit verslag ondertekend. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om te veronderstellen dat [naam 1] de consulent niet heeft begrepen. [naam 1] kan daarom worden gehouden aan zijn verklaring. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college die verklaring zwaarder mogen laten wegen dan zijn latere verklaring, waarin hij verklaart dat zijn dochter en nicht niet woonachtig zijn geweest op het uitkeringsadres. Uit vaste rechtspraak blijkt immers dat aan het intrekken van een verklaring in het algemeen weinig betekenis toekomt. [5] De rechtbank heeft in dit geval onvoldoende aanknopingspunten gevonden om te oordelen dat sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat een uitzondering op het dit uitgangspunt dient te worden gemaakt. Bovendien laat de latere verklaring onverlet dat [naam 1] in zijn eerdere verklaring nadrukkelijk heeft gezegd dat eiseres niet woonachtig was op het uitkeringsadres. Dus voor zover er al onduidelijkheid bestaat over of hij heeft gezegd dat zijn dochter en nicht daar af en toe verbleven of woonden, geldt dat uit het verslag van het huisbezoek blijkt dat hij in ieder geval duidelijk heeft gezegd dat eiseres daar niet woonde. Het betoog slaagt niet.
Intrekking per 1 maart 2019
5.6.
Verweerder heeft aan de intrekkingsdatum van 1 maart 2019 het volgende ten grondslag gelegd:
  • De buurvrouw uit het portiek (mevrouw [naam 7] ) verklaart dat zij in januari 2019 aan de [adres] is komen wonen. Op nummer [nummer 1] woonden volgens haar toen al twee Griekse meiden en een man.
  • [naam 1] verklaart dat zijn dochter en nicht sinds februari 2019 in de woning aan de [adres] [nummer 1] wonen.
  • Zijn dochter en nicht ( [naam 3] en [naam 4] ) verklaren dit ook.
  • Social media foto’s van [naam 3] waarop zij en [naam 4] in de woning aan de [adres] [nummer 1] te zien zijn, zijn al geplaatst in augustus 2019.
  • Tijdens het huisbezoek van 19 maart 2021 is administratie van [naam 3] aangetroffen uit mei 2019. Dit was een loonstrook van een werkgever in Den Haag.
5.7.
Gelet op deze omstandigheden is het navolgbaar dat verweerder ervan uitgaat dat [naam 3] en [naam 4] in ieder geval vanaf maart 2019 in de woning van eiseres hebben gewoond. Anders dan eiseres stelt, is de verklaring van buurvrouw [naam 7] wel terug te vinden in het dossier (zie gedingstuk 146). Uit de verklaring van buurvrouw [naam 8] dat zij “de dames op de foto” ( [naam 3] en [naam 4] ) “weleens heeft gezien” kan, anders dan eiseres stelt, niet worden afgeleid dat zij daar niet woonden. Dat in de verklaringen van buurvrouw [naam 7] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 1] verschillende data worden genoemd voor het moment waarop [naam 3] en [naam 4] zouden zijn komen wonen in de woning van eiseres, maakt niet dat het besluit op dit punt onzorgvuldig tot stand is gekomen. Verweerder heeft immers juist om die reden 1 maart 2019 aangehouden. Volgens de verklaringen zouden [naam 3] en [naam 4] vanaf dat moment
in ieder gevalop het uitkeringsadres hebben gewoond. Eiseres stelt tot slot terecht dat de social media foto’s van ver na 1 maart 2019 dateren, maar dat laat onverlet dat de andere genoemde omstandigheden voldoende aanleiding geven om van die intrekkingsdatum uit te gaan. Het betoog slaagt niet.

Conclusie

6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiseres de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden, waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen. Eiseres heeft immers geen inlichtingen over haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres verstrekt. Daarbij betrekt de rechtbank dat verweerder naast het voorgaande ook heeft vastgesteld dat het water- en elektraverbruik op het uitkeringsadres in de betrokken periode aanzienlijk hoger is dan verwacht wordt van een eenpersoonshuishouden.
7. Het beroep is ongegrond.
8. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, omdat toepassing is gegeven aan artikel 6:22 van de Awb. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting), met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.674,-. Verweerder moet ook het griffierecht aan eiseres vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 49,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. L.Z. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.CRvB 26 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:322.
2.CRvB 31 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:965.
3.CRvB 28 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1659.
4.Bijlage 1 bij het Protocol huisbezoeken van de gemeente Den Haag, RIS247261.
5.Zie onder meer CRvB 26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512.