ECLI:NL:RBDHA:2023:11847

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 2568
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake afwijzing WIA-uitkering en geschiktheid van functies voor eiseres met chronische rugklachten

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 10 augustus 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering behandeld. Eiseres, werkzaam als assistent-begeleider, heeft zich in 2019 arbeidsongeschikt gemeld vanwege chronische rugklachten. Het UWV heeft haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet WIA afgewezen, wat door eiseres is bestreden. De rechtbank onderzoekt of het UWV zijn besluiten op zorgvuldige wijze heeft genomen en of de medische en arbeidskundige rapportages voldoende zijn onderbouwd.

De rechtbank oordeelt dat het UWV zijn besluiten mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze rapporten zorgvuldig zijn opgesteld en geen tegenstrijdigheden bevatten. Eiseres betwist de medische grondslag van het primaire besluit en stelt dat er onvoldoende rekening is gehouden met de totaalbelasting van de geduide functies. De rechtbank concludeert dat de verzekeringsarts voldoende heeft gemotiveerd dat een spreekuurcontact in dit geval geen toegevoegde waarde had en dat de medische bevindingen van het UWV niet onzorgvuldig zijn.

De rechtbank komt tot de conclusie dat eiseres, ondanks haar beperkingen, in staat is om de geselecteerde functies uit te oefenen en dat het UWV op juiste gronden heeft geoordeeld dat eiseres geen recht heeft op een WIA-uitkering. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2568
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats] ZH, eiseres

(gemachtigde: mr. A. Staal),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).

Procesverloop

Bij besluit van 26 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv de aanvraag van eiseres voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 23 augustus 2021 afgewezen.
Bij besluit van 19 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met als bijlagen een medische rapportage van 17 mei 2022 en een rapportage van een arbeidskundig onderzoek van 25 mei 2022.
Eiseres heeft in reactie op het verweerschrift nadere gronden ingediend. Het Uwv heeft daar op gereageerd met een medische rapportage van 23 juni 2023.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2023. Eiseres is verschenen, samen met haar partner en bijgestaan haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres was sinds 1 augustus 1999 voor 16 uur per week werkzaam als assistent-begeleider B bij de Stichting [bedrijfsnaam], een zorginstelling voor mensen met een verstandelijke beperking. Op 26 augustus 2019 heeft zij zich arbeidsongeschikt gemeld voor dit werk in verband met chronische rugklachten. In september 2019 is zij voor 50% hervat in passend werk. Op 18 mei 2021 heeft zij de WIA-aanvraag ingediend.
2.1.
Primaire fase
Ter beoordeling van de eventuele aanspraak op een WIA-uitkering heeft een medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in een medisch onderzoeksverslag van de primaire arts van 13 augustus 2021 en het rapport van de arbeidsdeskundige van 26 augustus 2021. De arts heeft vastgesteld dat eiseres belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 augustus 2021.
De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat eiseres niet geschikt is voor de maatgevende arbeid. Vervolgens heeft hij functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend:
  • assemblagemedewerker elektrotechnische producten (SBC-code 267041), uurloon € 13,595;
  • inpakker (handmatig) (SBC-code 111190, mediaan), uurloon € 12,180;
  • bezorger pakketten e.d. (auto) (SBC-code 282102), uurloon € 11,540.
In aanvulling daarop heeft de arbeidskundige de volgende functies geselecteerd:
  • medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBC-code 111010), uurloon € 11,400;
  • kassamedewerker, caissière (SBC-code 317030), uurloon € 12,620.
Het maatmaninkomen bedraagt bij de maatgevende functie van gemiddeld 16,09 uur per week € 16,93 per uur. De restverdiencapaciteit per uur bedraagt € 12,18. De vergelijking van de hoogste verdiencapaciteit (€ 12,18) met het maatmaninkomen (€ 16,93) laat een verlies van verdiencapaciteit zien van 28,05%:
2.2.
Bezwaarfase
Bij het bestreden besluit heeft het Uwv bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiseres kan volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) de hiervoor vermelde functies van assemblagemedewerker, inpakker, medewerker tuinbouw en kassamedewerker uitvoeren. De functie van bezorger pakketten e.d. (auto) (SBC-code 282102) is komen te vervallen omdat de arbeidsdeskundige b&b die in overleg met de verzekeringsarts b&b niet passend acht vanwege de grove trillingen bij het voortdurend op- en afrijden van de stoep en het nemen van verkeersdrempels. De functie van inpakker blijft de mediaan en de functie van medewerker tuinbouw kan als derde functie worden gebruikt voor de schatting. Het arbeidsongeschiktheidspercentage blijft minder dan 35%.
Standpunten
3.1
Standpunt eiseres
Eiseres stelt (samengevat) dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig is, nu zij in de primaire fase niet door een geregistreerd verzekeringsarts is onderzocht terwijl een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts in bezwaar ten onrechte achterwege is gebleven. Verder stelt eiseres dat met de totaalbelasting van de functies in relatie tot de belastbaarheidsgegevens ten onrechte geen rekening is gehouden. Daartoe verwijst zij naar (onder meer) de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 12 oktober 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY9976. Eiseres stelt te hebben aangetoond dat de geduide functies medisch ongeschikt zijn, mede vanwege de totaalbelasting.
3.2.
Standpunt Uwv
Het Uwv handhaaft in beroep zijn eerder ingenomen standpunten, onder verwijzing naar de in beroep uitgebrachte rapporten van de verzekeringsarts b&b van 17 mei 2022 en 23 juni 2023 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 25 mei 2022.
Beoordeling
De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Medisch onderzoek
Het Uwv mag zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, anamnese, lichamelijk onderzoek door de primaire arts waarvan de resultaten zijn neergelegd in een medisch onderzoeksverslag dat is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts [1] , dat wat tijdens de bezwaarprocedure aan bod is gekomen en informatie van de behandelend sector. Ook heeft de verzekeringsarts b&b gereageerd op de gronden en de daarbij overgelegde informatie. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft daarmee op voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden.
4.2.
Omdat eiseres de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd heeft betwist, geldt als uitgangspunt dat zij tijdens een spreekuurcontact door een verzekeringsarts b&b moest worden onderzocht. Van dit uitgangspunt kan in beginsel alleen worden afgeweken wanneer de verzekeringsarts b&b voldoende kan motiveren dat, in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde zou hebben. [2] Gelet op wat eiseres hierover aanvoert, moet de rechtbank beoordelen of de motivering van de verzekeringsarts b&b voldoende is.
4.3.
De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport van 28 februari 2022 uiteengezet dat de aard van de klachten van eiseres duidelijk is: chronische lumbagoklachten, zonder neurologische uitval. Verder is er radiologisch gezien sprake van facetartrose L5-S1, discopathie L5-S1 met facetsclerose en facethypertrofie. Voorts is sprake van ventrale spondylose L1-L2. Verder heeft de verzekeringsarts b&b in zijn rapport van 17 mei 2022 vastgesteld dat er geen discrepantie is tussen het lichamelijk onderzoek van de primaire arts en dat van de neuroloog, zodat ervan kan worden uitgegaan dat de waargenomen (en daardoor ook aangenomen) beperkingen met betrekking tot de rug en het rechterbeen, die ook de basis zijn voor de beperkingen in de primaire functionele mogelijkhedenlijst, juist zijn ingeschat. Een extra lichamelijk onderzoek van eiseres is daarom volgens de verzekeringsarts b&b medisch gezien overbodig, temeer omdat de radiologische afwijkingen niet tijdens een spreekuurcontact kunnen worden waargenomen. In zijn rapportage van 23 juni 2023 is de verzekeringsarts b&b tot slot gemotiveerd ingegaan op wat eiseres in de aanvullende gronden van beroep heeft aangevoerd over het miskennen van klachten aan het rechterbeen en de gestelde inconsequenties.
4.4.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts b&b voldoende heeft gemotiveerd dat in het licht van de aard van de klachten van eiseres en de beschikbare medische informatie een spreekuurcontact in dit geval geen toegevoegde waarde had. Daarom leidt het afwijken van het hiervoor bedoelde uitgangspunt er in dit geval niet toe dat het medisch onderzoek ontoereikend is geweest.
4.5.
Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding om de medische bevindingen en de conclusies van de verzekeringsartsen onzorgvuldig of niet juist te achten. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de ernst van de lichamelijke klachten van eiseres is onderschat. Deze klachten zijn in het medisch onderzoek erkend en hebben geleid tot het opnemen van diverse beperkingen in de FML. Hierbij geldt dat rekening is gehouden met het feit dat eiseres niet lang kan staan, lopen of zitten. Het is niet medisch objectief gebleken dat eiseres hiermee tekort is gedaan. Eiseres heeft geen aanvullende medische (en andere) informatie in het geding gebracht op basis waarvan twijfel over de beoordeling van haar lichamelijke klachten door de verzekeringsartsen had kunnen ontstaan. [3]
5.1.
Arbeidskundig onderzoek
Eiseres stelt dat de geduide functies, mede gelet op de totaalbelasting, ongeschikt zijn voor haar. Daarnaast vindt zij dat de functies van inpakster, medewerker tuinbouw en kassamedewerker ongeschikt zijn omdat deze op onderdelen een te zware belasting voor haar opleveren.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige b&b voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de geselecteerde voorbeeldfuncties geschikt zijn voor eiseres en dat uitvoering daarvan haar belastbaarheid niet overschrijdt. De beroepsgronden die hierop betrekking hebben zijn voldoende weerlegd. Zo heeft de arbeidsdeskundige b&b in reactie op de stelling van eiseres dat de functie van inpakster te zwaar voor haar is vanwege het zitten op een draaistoel aan de lopende band, uiteengezet dat dit een zeer lichte functie betreft die geen enkele signalering geeft in de vorm van een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid. Voor de functie van medewerker tuinbouw geldt dat de arbeidsdeskundige b&b uitvoerig is ingegaan op de stelling van eiseres dat deze functie te zwaar is vanwege het moeten tillen, duwen en trekken, en omdat zij in deze functie te lang zou moeten staan. De arbeidsdeskundige b&b heeft in reactie op dit betoog benadrukt dat er geen signalering is op het aspect ‘tillen’ en dat een marginale overschrijding van de frequentie waarin het tillen van trays met plantjes met een gewicht van 3 tot 5 kg voorkomt, niet bezwaarlijk is nu eiseres maximaal 10 kg mag tillen. Verder is eiseres volgens de FML niet beperkt op de onderdelen duwen/trekken. In de functie moet maximaal 150N worden geduwd of getrokken. Dit is conform de norm en daarom passend. Tenslotte heeft de arbeidsdeskundige b&b uiteengezet dat eiseres ongeveer 4 uur per dag mag staan. Voor 95% van de werktijd geldt dat de functie de belastbaarheid niet overschrijdt, Alleen tijdens het oppotten (5% van de werktijd) wordt er gedurende 5 uur gestaan. Dit is in de visie van de arbeidsdeskundige b&b een marginale overschrijding. Hieraan kan worden tegemoetgekomen door het
werk over 5 dagen te verdelen of door een stahulp in te zetten.
5.3.
De arbeidsdeskundige b&b heeft tevens genoegzaam gemotiveerd dat er geen sprake van is dat alle geduide functies gelet op de samenhang van de verschillende aspecten en de totale belasting ongeschikt zijn voor eiseres. De belasting in de geduide functies is voorgelegd aan de verzekeringsarts b&b. Daarbij is ook aandacht besteed aan de totaalbelasting van de functies. De verzekeringsarts b&b heeft aangegeven dat er ten aanzien van de belasting in de functies geen medische bezwaren zijn. De rechtbank kan de arbeidsdeskundige b&b dan ook volgen in de conclusie dat eiseres met inachtneming van haar beperkingen in staat moet worden geacht om de (voorbeeld)functies van assemblagemedewerker elektrotechnische producten, inpakker en medewerker tuinbouw te verrichten, ook wanneer de totale belasting in die functies in ogenschouw wordt genomen.
Conclusie
6. Het Uwv is op juiste gronden tot het oordeel gekomen dat eiseres geen recht heeft op een Wet WIA-uitkering, omdat zij gelet op haar restverdiencapaciteit niet ten minste 35% arbeidsongeschikt is. Het beroep is daarom ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Die handelwijze is in de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) als voldoende zorgvuldig aangemerkt waar het gaat om de primaire fase; Vergelijk de uitspraken van de CRvB van 2 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2338; 14 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2468 en 15 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:39.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.
3.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 8 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ0845.