ECLI:NL:RBDHA:2023:12337

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
22/7719
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering kindgebonden budget en het vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 25 augustus 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de terugvordering van een voorschot kindgebonden budget voor het jaar 2021 behandeld. Eiseres had een voorschot van € 2.223 ontvangen, maar dit werd herzien naar € 602 na correctie van de gegevens van haar toeslagpartner. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet het gerechtvaardigde vertrouwen kon ontlenen aan de verstrekte informatie dat zij recht had op de tegemoetkoming voor alleenstaande ouders. De rechtbank stelt vast dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat van terugvordering wordt afgezien of deze wordt gematigd. Eiseres had in beroep aangevoerd dat de terugvordering in strijd was met het vertrouwensbeginsel en de beginselen van behoorlijk bestuur, maar de rechtbank oordeelt dat dit beroep niet slaagt. De rechtbank verwijst naar de relevante wetgeving en jurisprudentie, en concludeert dat de terugvordering rechtmatig is. Eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding en het beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7719

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigden: mr. R.A. Kamphuis en T.S. de Rijke),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. [gemachtigde 1] en mr. [gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de terugvordering van een deel van een eerder verstrekt voorschot kindgebonden budget voor het jaar 2021.
1.1
Bij besluit van 16 maart 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder het voorschot kindgebonden budget van eiseres voor het jaar 2021 vastgesteld op € 602 en het teveel betaalde voorschot teruggevorderd. Met het bestreden besluit van 24 oktober 2022 is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres mr. R.A. Kampuis, de echtgenote van eiseres, N. Epstein als tolk en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?

2. Eiseres, haar echtgenote [naam 1] (de toeslagpartner) en de minderjarige dochter van eiseres, staan sinds 29 juni 2021 op hetzelfde adres ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Omdat eiseres met ingang van 22 juni 2021 recht heeft op kinderbijslag voor haar dochter en omdat zij en haar toeslagpartner ook al andere toeslagen van verweerder ontvangen, is het kindgebonden budget voor het jaar 2021 automatisch aan eiseres toegekend. [1]
3. Verweerder heeft eiseres bij brief van 18 oktober 2021 meegedeeld dat uit zijn gegevens blijkt dat de toeslagpartner vanaf 1 juli 2021 bij eiseres woont, dat het inkomen van de toeslagpartner meetelt voor de toeslagen en dat hij daarom haar handtekening nodig heeft. Aan eiseres is op 21 oktober 2021 voor de periode van 1 juli 2021 tot en met
31 december 2021 een voorschot kindgebonden budget toegekend van € 2.223. Het voorschot kindgebonden budget is verhoogd met de tegemoetkoming voor alleenstaande ouders, omdat verweerder bij de berekening hiervan geen rekening heeft gehouden met de toeslagpartner.
4. Op 3 en 18 november 2021 heeft [naam 1] digitaal als toeslagpartner van eiseres getekend. Omdat het partnerschap ook na deze meldingen niet juist door verweerder was verwerkt en verweerder met dagtekening 27 december 2021 heeft aangekondigd het kindgebonden budget stop te zetten, heeft [naam 2] ( [naam 2] ) van Vluchtelingenwerk Oegstgeest namens eiseres telefonisch contact opgenomen met verweerder. Naar aanleiding van dit contact is de toeslagpartner uiteindelijk op juiste wijze in het systeem van verweerder opgevoerd, waardoor het kindgebonden budget vanaf 1 juli 2021 niet langer is verhoogd met de tegemoetkoming voor alleenstaande ouders. Dit heeft ertoe geleid dat het voorschot kindgebonden budget voor de periode van 1 juli 2021 tot en met
31 december 2021 is herzien naar € 602 en dat verweerder het teveel ontvangen voorschot van € 1.621 heeft teruggevorderd.
Wat vindt eiseres in beroep?
5. Eiseres betwist niet dat zij en [naam 1] voor de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) elkaars toeslagpartner zijn, maar zij is het niet eens met de terugvordering van het kindgebonden budget. Volgens haar is de terugvordering in strijd met het vertrouwensbeginsel, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (abbb) en het evenredigheidsbeginsel.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Voor zover eiseres een beroep doet op het vertrouwensbeginsel, omdat zij er vanuit is gegaan dat het voorschot van 21 oktober 2021 juist was, kan dit beroep niet slagen.
Een voorschot wordt immers vastgesteld op het bedrag waarop de definitieve berekening vermoedelijk zal worden vastgesteld. Uit artikel 16, vijfde lid, van de Awir volgt dat verweerder een eerder verleend voorschot kan herzien. Op grond van vaste rechtspraak van de hoogste rechter in toeslagzaken, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS), vloeit uit artikel 16, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met het vijfde en zesde lid van de Awir, voort dat aan het verlenen van een voorschot niet het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat. [2] Daar komt bij dat uit het voorschot van
21 oktober 2021 duidelijk blijkt dat het kindgebonden budget is verhoogd met de tegemoetkoming voor alleenstaande ouders. Eiseres wist, althans behoorde toen te weten, dat zij geen recht had op die tegemoetkoming. Dat de toeslagpartner bij het aanvragen van de zorg- en huurtoeslag heeft aangegeven dat eiseres haar toeslagpartner is en dat verweerder door een systeemfout de handtekening van de toeslagpartner niet direct heeft verwerkt, maakt dit niet anders. Hoe vervelend de gevolgen voor eiseres ook zijn, verweerder kon en mocht de fout herstellen en het onjuiste voorschot herzien. Hoewel het te betreuren is dat het verwerken van de toeslagpartner enige tijd heeft geduurd, had eiseres hieruit redelijkerwijs niet het vertrouwen kunnen en mogen ontlenen dat zij recht had op het ontvangen voorschot kindgebonden budget. Het enkele verloop van tijd is immers geen concrete toezegging. Het arrest van de Hoge Raad [3] waar eiseres naar verwijst, is hier niet van toepassing en betreft een andere situatie. In dat arrest gaat het namelijk om een navorderingsaanslag en dat voor de inspecteur van de inkomstenbelasting strengere eisen gelden als hij wil navorderen op grond van artikel 16, tweede lid, onder c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
7. Eiseres heeft verder nog aangevoerd dat [naam 2] meerdere keren telefonisch contact heeft opgenomen met verweerder en dat steeds is bevestigd dat de doorgegeven informatie juist was verwerkt. Voor zover eiseres in dit verband een beroep doet op het vertrouwensbeginsel, is de rechtbank van oordeel dat ook dit niet slaagt. Uit vaste jurisprudentie [4] volgt namelijk dat een beroep op het vertrouwensbeginsel alleen kan slagen als door of namens een bevoegd orgaan ten aanzien van de betrokkene uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en onvoorwaardelijk toezeggingen zijn gedaan die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Daargelaten wat er tijdens de telefoongesprekken die eiseres benoemt daadwerkelijk is gezegd, kon eiseres aan de verstrekte informatie in ieder geval niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat zij aanspraak kon maken op de tegemoetkoming voor alleenstaande ouders. Evenmin is gebleken dat er een ondubbelzinnige, ongeclausuleerde mededeling door een daartoe bevoegde persoon is gedaan dat de onjuiste verwerking van het partnerschap geen consequenties zou hebben voor de hoogte van het kindgebonden budget.
8. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep [5] (CRvB) heeft eiseres zich daarnaast op het standpunt gesteld dat sprake is van een verwijtbare fout van verweerder die op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet voor haar rekening en risico dient te komen. Verweerder heeft volgens eiseres namelijk nagelaten om de door haar verstrekte informatie op juiste wijze in het systeem te verwerken. Gelet hierop had verweerder volgens eiseres van terugvordering moeten afzien. Naar het oordeel van de rechtbank is de uitspraak van de CRvB waarop eiseres zich heeft beroepen niet rechtstreeks noch naar analogie van toepassing op de voorliggende situatie. Deze uitspraak ziet op de herziening van een uitkering die verstrekt is op grond van de Wet werk en bijstand. De situatie van eiseres verschilt in wezenlijk opzicht van de situatie die valt onder de voormelde uitspraak, omdat in de situatie van eiseres sprake is van een ten onrechte uitbetaald voorschot kindgebonden budget. Een ontvanger van een voorschot moet zich bewust zijn van de mogelijkheid dat een herziene voorschotbeschikking of de definitieve vaststelling met zich kan brengen dat een deel van het voorschot moet worden terugbetaald. Het is deze andere uitkeringssystematiek, waarin sprake is van bevoorschotting en waarvoor andere regels gelden, die in de weg staat aan zowel rechtstreekse als analoge toepassing van de voormelde jurisprudentie. Ook overigens is niet gebleken dat de terugvordering in strijd is met enig beginsel van behoorlijk bestuur.
9. Op grond van artikel 26, tweede lid, van de Awir is het uitgangspunt dat verweerder het volledige bedrag terugvordert. Verweerder kan van volledige terugvordering afzien, indien de nadelige gevolgen van de terugvordering onevenredig zijn ten opzichte van de met die terugvordering te dienen doelen. Verweerder moet bij het besluit tot terugvordering op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen. [6] Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de nadelige gevolgen van de terugvordering voor eiseres niet onevenredig zijn in verhouding tot het daarmee te dienen doel. Het doel van de terugvordering omschrijft verweerder als de rechtmatige besteding van publieke middelen. In het Verzamelbesluit Toeslagen van 1 juli 2022 (nr. 2022-21478; het Verzamelbesluit), is het beleid rondom het matigen van de terugvordering van toeslagen opgenomen. Hierin is opgenomen dat alleen bijzondere omstandigheden zich verzetten tegen gehele terugvordering en dat als dergelijke omstandigheden zich voordoen en gehele terugvordering onevenredig is, verweerder kan afzien van de terugvordering of het bedrag van de terugvordering kan matigen. De omstandigheid dat de verwerking van het partnerschap enige tijd heeft geduurd en eiseres daardoor teveel kindgebonden budget heeft ontvangen, maakt volgens verweerder niet dat sprake is van een bijzondere omstandigheid. In het Verzamelbesluit is tevens uiteen gezet dat financiële omstandigheden van de belanghebbende ook geen aanleiding zijn om van terugvordering af te zien of deze te matigen. Reden hiervoor is dat de belanghebbende verweerder kan verzoeken om een persoonlijke betalingsregeling te treffen, waarna verweerder aan de hand van de financiële gegevens van de belanghebbende nagaat wat de betalingscapaciteit is. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat eiseres op basis van de hem thans bekende gegevens, geen betalingscapaciteit heeft. Dit betekent dat zij gedurende de termijn van 24 maanden niets zal hoeven terug te betalen. Als tijdens deze termijn en in de drie jaren die daarop volgen, niet blijkt dat het inkomen van eiseres aanzienlijk is gestegen, zal verweerder zijn vordering van het teveel ontvangen kindgebonden budget laten vallen en zal hij de resterende schuld die hierop betrekking heeft, kwijtschelden. Gelet op het voorgaande kan de financiële situatie van eiseres dus ook niet als een bijzondere omstandigheid worden aangemerkt. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden om van terugvordering af te zien of deze te matigen. Uit hetgeen eiseres verder heeft aangevoerd blijkt evenmin van bijzondere omstandigheden.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten. Ook krijgt zij het betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
25 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 5, tweede lid, van de Wet op het kindgebonden budget.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:240.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3296.
6.Zie de uitspraak van de AbRvS van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3536.