ECLI:NL:RBDHA:2023:12911

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.23297
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van Nigeriaanse eiser in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan in een procedure over de bewaring van een Nigeriaanse eiser. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 9 maart 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 25 augustus 2023, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren in het detentiecentrum in Rotterdam, terwijl de staatssecretaris vertegenwoordigd was in Groningen.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de voortduring van de bewaring onevenredig bezwarend is geworden door zijn medische omstandigheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt en dat er zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Eiser heeft geweigerd mee te werken aan een presentatie bij de Nigeriaanse autoriteiten, wat zijn uitzetting belemmert. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23297

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 9 maart 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep met behulp van telehoren op 25 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn op het detentiecentrum in Rotterdam verschenen. De staatssecretaris heeft zich op de rechtbank in Groningen laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al viermaal eerder heeft getoetst. Uit de meest recente uitspraak van 29 juni 2023 (in de zaak NL23.17359) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 27 juni 2023 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Namens eiser is in beroep het volgende aangevoerd. Eiser stelt dat hij detentieongeschikt is en dat er kan worden volstaan met een lichter middel. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser twee medische stukken overgelegd. Hierbij heeft eiser ook gesteld dat hij 23 uur per dag opgesloten zit in zijn cel vanwege een personeelstekort op het detentiecentrum. Daarnaast stelt eiser dat er geen sprake is van zicht op uitzetting en dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt.
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voortduren van de bewaring onevenredig bezwarend is (geworden) voor hem wegens zijn medische omstandigheden. Uit de overgelegde stukken is niet gebleken dat de in detentie beschikbare zorg voor eiser niet toereikend is, dat eiser niet in staat is de inbewaringstelling op verantwoorde wijze te ondergaan, of dat eisers gestelde psychische omstandigheden in detentie door gebrek aan medische zorg verslechteren. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1162). Daarbij komt dat de door eiser overgelegde medische stukken geen recente medische informatie over eiser bevatten. Indien eiser een onderzoek wil laten verrichten naar zijn detentiegeschiktheid staat daartoe een procedure bij de directie van het detentiecentrum open. Verder ziet de rechtbank in hetgeen eiser heeft aangevoerd op dit moment geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris een lichter middel van bewaring had moeten opleggen en om de belangenafweging in dit kader in het voordeel van eiser te laten uitvallen. De rechtbank overweegt ten aanzien van het strenge en beperkte regime waarmee eiser stelt in detentie te maken te hebben gekregen, dat voor klachten over de toepassing van het regime binnen het detentiecentrum een andere rechtsgang openstaat. Wat eiser aanvoert heeft betrekking op de toepassing van het regime in detentie en dat is niet iets dat ter beoordeling van de bewaringsrechter staat (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1710). De rechtbank ziet hierin geen reden om thans te oordelen dat verweerder moet volstaan met een lichter middel dan bewaring.
5. De rechtbank is voorts van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. De staatssecretaris heeft sinds het sluiten van het vorige onderzoek op 29 juni 2023, 21 juli 2023 en 8 augustus 2023 schriftelijk gerappelleerd op de laissez-passer (lp) aanvraag. Daarnaast is op 13 juli 2023 en 31 augustus 2023 een presentatie in persoon gepland bij de Nigeriaanse autoriteiten. Eiser heeft echter geweigerd mee te werken aan de presentatie van 13 juli 2023, waardoor deze niet heeft plaatsgevonden. Ook heeft de staatssecretaris op 26 juli 2023 en 15 augustus 2023 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris hiermee actief en voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank bestaan er verder geen aanknopingspunten dat Nigeria in het algemeen weigert lp’s te verstrekken, of dat voor eiser in het bijzonder geen lp zal worden afgegeven, waardoor zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn kan worden aangenomen. Daartoe acht de rechtbank het enkele tijdsverloop sinds de lp-aanvraag en het feit dat deze nog niet tot afgifte heeft geleid onvoldoende. Verder blijkt uit de vertrekgesprekken dat eiser niet mee wil werken aan een terugkeer naar Nigeria en al meermaals heeft geweigerd om mee te werken aan de presentatie in persoon bij de Nigeriaanse autoriteiten. Zoals volgt uit de Afdelingsuitspraken van 13 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:85) en van 2 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2210) mag van eiser worden verwacht dat hij actief en volledig meewerkt aan zijn uitzetting. Nu eiser zijn uitzetting belemmert is daarmee in beginsel het zicht op uitzetting al gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank komt het voor rekening en risico van eiser dat de bewaring langer voortduurt, nu hij niet aan zijn meewerkplicht voldoet.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.