ECLI:NL:RBDHA:2023:16582

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
NL23.31430 en NL23.31463
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een aanvullend terugkeerbesluit en de maatregel van bewaring in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2023, wordt de rechtmatigheid van een aanvullend terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.A. Krikke, heeft beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 3 oktober 2023 een aanvullend terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring heeft opgelegd. De rechtbank heeft de beroepen op 10 oktober 2023 behandeld, waarbij eiser via beeldverbinding aanwezig was.

De rechtbank oordeelt dat het aanvullend terugkeerbesluit niet zorgvuldig is voorbereid. Eiser heeft onvoldoende gelegenheid gekregen om zijn situatie te presenteren, en de staatssecretaris heeft niet adequaat doorgevraagd naar de persoonlijke omstandigheden van eiser, die mogelijk een afgeleid verblijfsrecht zouden kunnen rechtvaardigen. Dit leidt tot de conclusie dat het terugkeerbesluit niet rechtmatig is en dat de maatregel van bewaring, die afhankelijk is van een geldig terugkeerbesluit, eveneens onrechtmatig is opgelegd.

De rechtbank verklaart de beroepen gegrond, heft de maatregel van bewaring op met terugwerkende kracht en kent eiser een schadevergoeding toe van € 900,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast worden de proceskosten van eiser vergoed, tot een totaalbedrag van € 3.348,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.31430 en NL23.31463

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak van 11 oktober 2023 tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen het besluit van 3 oktober 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser een aanvullend terugkeerbesluit heeft opgelegd (bestreden besluit 1) en het besluit van diezelfde dag waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd (bestreden besluit 2).
1.1.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 2 moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 10 oktober 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser, via beeldverbinding, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De beroepen zijn gegrond. Het terugkeerbesluit is niet rechtmatig tot stand gekomen en de maatregel van bewaring moet daarom worden opgeheven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Het beroep tegen het bestreden besluit 1 (NL23.31463)
4. De rechtbank stelt vast dat het eerder aan eiser opgelegde terugkeerbesluit van 12 februari 2016 niet voldoet aan de eisen die worden gesteld aan een terugkeerbesluit dat ten grondslag kan worden gelegd aan een maatregel van bewaring. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit 1 een aanvullend terugkeerbesluit genomen. De staatssecretaris heeft in dit aanvullend terugkeerbesluit Marokko genoemd als land waar eiser naar moet terugkeren. Daarmee heeft de staatssecretaris willen voldoen aan de eis dat een vreemdeling weet naar welk land hij wordt geacht terug te keren. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 juni 2021. [1] Deze aanvulling is noodzakelijk om een terugkeerbesluit ten grondslag aan een maatregel van bewaring te kunnen leggen. Het aanvullende terugkeerbesluit kan daarom worden aangemerkt als een besluit dat een nieuw rechtsgevolg tot stand brengt. Het aanvullend terugkeerbesluit is daarom een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit leidt ertoe dat de rechtbank bevoegd is om kennis te nemen van het beroep.
Heeft de staatssecretaris het aanvullend terugkeerbesluit zorgvuldig voorbereid?
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris het aanvullend terugkeerbesluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd. Eiser betoogt dat hij ten onrechte niet is gehoord over het opleggen van het aanvullend terugkeerbesluit. Verder heeft de staatssecretaris tijdens het gehoor, in het kader van zijn inbewaringstelling, eiser niet geïnformeerd over het voornemen om aan hem een terugkeerbesluit op te leggen. Bovendien is eiser van mening dat de staatssecretaris gehouden was om bij de voorbereiding van het terugkeerbesluit nader onderzoek te doen naar zijn verblijfsrecht. De staatssecretaris had, volgens eiser, moeten doorvragen naar zijn persoonlijke omstandigheden. Eiser heeft namelijk voldoende concrete aanknopingspunten aangedragen die erop duiden dat tussen hem en zijn minderjarige Nederlandse kind een mogelijk een afhankelijkheidsverhouding bestaat als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez. [2]
5.1.
De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van gehoor van 3 oktober 2023 volgt dat eiser op dezelfde datum is gehoord vóór het opleggen van de maatregel van bewaring. Tijdens het gehoor heeft eiser uit eigen beweging verklaard dat hij al acht jaar samenwoont met zijn vriendin en hun zoon in Amsterdam. Ook verklaart eiser dat beiden Nederlander zijn en dat hij voor hun zoon zorgt als zijn vriendin aan het werk is. Hierbij geeft eiser aan wat de naam is van zijn vriendin en geeft hij hun gezamenlijke woonadres. Eiser heeft desgevraagd ook verklaard dat hij niet de biologische vader is van zijn zoon.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser tot op heden geen aanvraag om toetsing aan het EU-recht heeft ingediend. Uit de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2021 [3] volgt dat in die situatie de rechter in het beroep tegen het separaat terugkeerbesluit kan toetsen of de vreemdeling voldoende aanknopingspunten heeft aangedragen die er op duiden dat hij een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het VWEU. Het is de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris om een terugkeerbesluit in alle gevallen zorgvuldig voor te bereiden. [4] Dit houdt in dat voordat een terugkeerbesluit wordt genomen, de vreemdeling tijdens het gehoor in voldoende mate in de gelegenheid moet worden gesteld om zijn situatie naar voren te brengen. Zo nodig moet naar aanleiding van de verklaringen van eiser worden doorgevraagd. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris naar aanleiding van de verklaringen van eiser, zoals weergegeven in overweging 5.1, onvoldoende heeft doorgevraagd naar het mogelijke afgeleide verblijfsrecht van eiser. In dit concrete geval had de staatssecretaris nadere vragen moeten stellen, aangezien hiervoor voldoende aanleiding bestond. [5] Op basis van de verklaringen van eiser moet de staatssecretaris namelijk kunnen beoordelen of er voldoende concrete aanknopingspunten zijn voor het mogelijke bestaan van een afgeleid verblijfsrecht en of de staatssecretaris daar nader onderzoek naar moet doen. Hierbij kan de staatssecretaris eiser in de gelegenheid stellen om zijn verklaring eventueel met documenten te onderbouwen. [6] In onderhavig geval is het gehoor te beperkt geweest om deze beoordeling zorgvuldig te maken, zoals bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Het had op de weg van de staatssecretaris gelegen om eiser nader te bevragen of hij het kind, waarvan hij niet de biologische vader zegt te zijn, heeft erkend, of hij het gezag over het kind heeft, of de biologische vader van het kind nog in beeld is en wat de zorgtaken van eiser inhouden.
De rechtbank volgt niet het standpunt van de staatssecretaris dat uit verklaringen die eiser in 2016 heeft gegeven over zijn relatie kan worden opgemaakt dat het zeer onwaarschijnlijk is dat eiser een afgeleid verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez heeft, zodat doorvragen of nader onderzoek achterwege kan blijven. Reeds gezien het ruime tijdsverloop bestond er aanleiding om te bezien of de situatie van eiser sindsdien gewijzigd is. Dit blijkt te meer uit het e-mailbericht van de vriendin van eiser van 6 oktober 2023, waarin zij bevestigt dat zij met eiser een relatie heeft, dat zij een gezamenlijke zoon hebben en dat eiser zorgtaken voor die zoon vervult.
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank had de staatssecretaris naar aanleiding van de verklaringen van eiser, voorafgaand het opleggen van het aanvullend terugkeerbesluit, moeten doorvragen om te bezien of eiser een mogelijk afgeleid verblijfsrecht heeft, en daar vervolgens zo nodig nader onderzoek naar moeten verrichten. Dit is ten onrechte niet gebeurd. Het aanvullend terugkeerbesluit is daarom niet zorgvuldig voorbereid en daarom onder de gegeven omstandigheden onterecht opgelegd. Dit maakt het bestreden besluit 1 onrechtmatig. De beroepsgrond slaagt.
De maatregel van bewaring (NL23.31430)
6. De rechtbank stelt voorop dat de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Uit artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn en uit vaste rechtspraak van de Afdeling blijkt dat een vreemdeling alleen in bewaring kan worden gesteld als voorafgaand aan dan wel gelijktijdig met die maatregel een geldig terugkeerbesluit is genomen. [7] Gezien hetgeen de rechtbank heeft geoordeeld in overweging 5.2, is in onderhavige zaak geen sprake van een terugkeerbesluit dat ten grondslag aan de maatregel van bewaring kan worden gelegd. Dit leidt ertoe dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is opgelegd. De rechtbank laat de aangevoerde beroepsgronden over de maatregel van bewaring daarom onbesproken.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf 3 oktober 2023 onrechtmatig. De rechtbank beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring.
7.1.
Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor negen dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 9 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 900,-.
7.2.
Omdat de beroepen gegrond zijn krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze betalen. De rechtbank merkt de beroepen niet aan als samenhangende zaken. De vergoeding bedraagt twee keer € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser beroepschriften heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 11 oktober 2023;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 900,--, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 3.348,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1155.
2.HvJEU 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
3.ABRvS 28 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1346.
4.Zie de arresten van het Hof van Justitie van 5 november 2014, Mukarubega, ECLI:EU:C:2014:2336, punten 47 en 48, en 11 december 2014, Boudjlida, ECLI:EU:C:2014:2431, punten 37 en 38.
5.ABRvS 28 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1346.
6.ABRvS 28 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1360.
7.ABRvS 21 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP9280.