ECLI:NL:RBDHA:2023:17975

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
22 november 2023
Zaaknummer
NL21.13476 (beroep) en NL21.13477 (voorlopige voorziening)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking asielvergunningen en Nederlanderschap wegens betrokkenheid bij genocide

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 november 2023, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn asielvergunningen en het verzoek om heroverweging van de intrekking van zijn Nederlanderschap behandeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de asielvergunningen van eiser met terugwerkende kracht ingetrokken, onder verwijzing naar zijn vermeende betrokkenheid bij de genocide op Tutsi's in Rwanda. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet heeft aangetoond dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat eiser een van de zeer ernstige misdrijven bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag heeft gepleegd. De rechtbank concludeert dat het individueel ambtsbericht (iab) waarop de staatssecretaris zijn besluit baseerde, niet voldoet aan de betrouwbaarheidseisen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en het aanvullende besluit, en ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten, gezien het gebrek aan zorgvuldigheid in de besluitvorming. Eiser blijft in uitleveringsdetentie, maar zijn verblijfsvergunningen worden hersteld door deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL21.13476 (beroep) en NL21.13477 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de meervoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiser ], eiser en verzoeker (hierna eiser),
V-nummer: [nummer]
(gemachtigden: mr. M.L. van Leer en mr. C.M. Buisman),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris
(gemachtigden: mr. E.C. Pietermaat, mr. M.P. Sluiter en mr. M.M. Favier).

1.Waar gaat deze zaak over?

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn asielvergunningen (bestreden besluit). De staatssecretaris heeft de aan eiser verleende asielvergunningen voor bepaalde en onbepaalde tijd met terugwerkende kracht ingetrokken en aan eiser een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd. Volgens de staatssecretaris is eiser betrokken geweest bij de genocide op Tutsi’s in Rwanda en is daarom artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag [1] van toepassing. [2] De staatssecretaris heeft hieraan een individueel ambtsbericht (iab) van 31 augustus 2016 ten grondslag gelegd. [3]

2.Conclusie en leeswijzer

2.1.
In deze uitspraak gaat de rechtbank in op de vraag of de staatssecretaris de asielvergunningen van eiser heeft mogen intrekken. Eiser heeft ook verzocht om heroverweging van de intrekking van zijn Nederlanderschap. In de uitspraak van heden [4] gaat de rechtbank in op de vraag of de staatssecretaris dit verzoek op goede gronden heeft afgewezen. De rechtbank zal hierna de term naturalisatiezaak gebruiken als het gaat over de intrekking van het Nederlanderschap.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan de eis dat hij moet aantonen dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat een vreemdeling een van de zeer ernstige misdrijven bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag heeft gepleegd. De staatssecretaris heeft zijn besluit op het iab gebaseerd. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het iab niet aan de betrouwbaarheidseisen die in zijn algemeenheid aan een iab worden gesteld. Er is namelijk onvoldoende informatie over de bronnen en waarom juist deze zijn geselecteerd, om in ieder geval tot op zekere hoogte te kunnen controleren of sprake was van een zorgvuldige selectie. Ook is niet duidelijk wat de bron van kennis van de getuigen is. Niet steeds is verder duidelijk of de vertrouwenspersoon de bronnen, niet zijnde getuigen, heeft gezien. Bij meerdere vragen is het antwoord afkomstig van meerdere bronnen. Het antwoord op die vragen is in meerdere gevallen toegeschreven aan alle genoemde bronnen, zodat niet duidelijk is van welke bron welk deel van het antwoord afkomstig is. Door de suggestieve vraagstelling zijn er verder aanwijzingen voor bevooroordeeldheid of beïnvloeding van de informatiebron. De staatssecretaris mocht zijn besluit daarom niet baseren op het iab. Het besluit is daarom niet zorgvuldig voorbereid en ook niet goed gemotiveerd.
2.3.
De rechtbank zal eerst de voorgeschiedenis schetsen (onder 3). Daarna zal de rechtbank ingaan op het onderwerp van het geschil (onder 4). Vervolgens schetst de rechtbank het toetsingskader (onder 5). Dan beoordeelt de rechtbank of de staatssecretaris zijn besluitvorming op het iab heeft mogen baseren, waarbij zij concludeert dat dit niet het geval is (onder 6). Tot slot zal de rechtbank uitleggen wat dit betekent voor het beroep en het bestreden besluit (onder 7 en 8)

3.Wat ging er aan dit beroep vooraf? Een chronologisch overzicht

3.1.
Eiser is op [geboortedag] 1955 geboren in [geboorteplaats] , Rwanda. Hij behoort tot de Hutu-bevolkingsgroep. In december 1994 heeft eiser Rwanda verlaten en is hij naar de Democratische Republiek Congo gevlucht. Uiteindelijk is eiser in januari 1999 naar Nederland gekomen.
3.2.
Voor een historisch overzicht van de gebeurtenissen in Rwanda verwijst de rechtbank naar de uitspraak van het ICTR [5] in de zaak Akayesu . [6]
3.3.
Op 22 januari 1999 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is in eerste instantie afgewezen. Bij besluit van 19 oktober 2001 is het door eiser gemaakte bezwaar gegrond verklaard en is aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 [7] , met ingang van 22 januari 1999 geldig tot 22 januari 2002. Nadien is eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
3.4.
Eiser heeft op 9 november 2004 een verzoek om naturalisatie ingediend. Bij Koninklijk Besluit van 11 september 2006 is aan eiser het Nederlanderschap verleend.
3.5.
De Unit 1(F) van de IND [8] heeft naar aanleiding van publicaties in ‘The New Times’ [9] en in De Pers [10] een onderzoek ingesteld naar de mogelijke betrokkenheid van eiser bij de genocide in Rwanda. De Unit 1(F) heeft op 13 mei 2013 een beoordeling uitgebracht en geconcludeerd dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan dan wel verantwoordelijk is te houden voor één of meerdere gedragingen als genoemd in artikel 1(F) Vluchtelingenverdrag.
3.6.
Op 21 augustus 2013 heeft de staatssecretaris eiser geïnformeerd over het voornemen om het besluit van 11 september 2006, waarbij aan hem het Nederlanderschap is verleend, in te trekken op grond van artikel 14, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser tijdens zijn toelatings- en naturalisatieprocedure een relevant feit, namelijk zijn rol bij de gebeurtenissen in Rwanda voorafgaand en tijdens de genocide, heeft verzwegen waarvan hij wist of kon vermoeden dat dit van belang was voor de beoordeling van zijn naturalisatieverzoek. Bij besluit van 22 januari 2014 heeft de staatssecretaris het Nederlanderschap van eiser ingetrokken.
3.7.
De staatssecretaris heeft aanvullend onderzoek laten verrichten naar zowel het algemene beeld van eiser als de concrete handeling. Het aanvullend onderzoek dat de staatssecretaris heeft laten uitvoeren heeft geresulteerd in:
  • een brief van de Hoofdofficier van Justitie in Rotterdam, werkzaam bij het Landelijk Parket, van 12 maart 2015; en
  • een iab van de minister van Buitenlandse Zaken van 31 augustus 2016.
3.8.
Bij besluit van 21 september 2017 heeft de staatssecretaris het door eiser ingestelde bezwaar tegen de intrekking van het Nederlanderschap ongegrond verklaard.
3.9.
Bij uitspraak van 14 februari 2020 [11] heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, het door eiser ingestelde beroep gegrond verklaard en de rechtsgevolgen in stand gelaten. Bij uitspraak van 20 januari 2021 [12] heeft de Afdeling [13] deze uitspraak bevestigd.
3.10.
De staatssecretaris heeft bij besluit van 29 juli 2021 eisers asielvergunningen ingetrokken en aan eiser een inreisverbod opgelegd. Op 17 oktober 2022 heeft de staatssecretaris een aanvullend besluit genomen waarbij alsnog een belangenafweging is gemaakt als bedoeld in artikel 8 van het EVRM [14] .
3.11.
Bij brief van 17 augustus 2021 hebben de autoriteiten van Rwanda het ministerie van Justitie en Veiligheid verzocht om eiser uit te leveren ter fine van strafvervolging in Rwanda voor betrokkenheid bij de genocide in Rwanda in 1994. Bij uitspraak van 12 november 2021 heeft de uitleveringskamer van de rechtbank Den Haag de uitlevering van eiser toegestaan. Bij uitspraak van 12 april 2022 heeft de Hoge Raad der Nederlanden het cassatieberoep van eiser verworpen.
3.12.
Op 17 juni 2022 heeft eiser verzocht om heroverweging van de intrekking van het Nederlanderschap. [15] Bij besluit van 22 november 2022 heeft de staatssecretaris dit verzoek om heroverweging afgewezen. Op 3 januari 2023 heeft eiser hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een sprongberoep. [16] Bij brief van 11 januari 2023 heeft de staatssecretaris hiermee ingestemd. Op het beroep in deze zaak heeft de rechtbank ook bij uitspraak van vandaag beslist. [17]
3.13.
Eiser bevindt zich nog steeds in uitleveringsdetentie.

4.Het onderwerp van het geschil

4. In geschil is of de staatssecretaris de asielvergunningen van eiser heeft mogen intrekken en of hij een inreisverbod van tien jaar mocht opleggen. Hierbij is van belang of de staatssecretaris op basis van de door hem overgelegde stukken terecht heeft geconcludeerd dat er ernstige redenen bestaan om te veronderstellen dat eiser één van de zeer ernstige misdrijven als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag heeft gepleegd. In deze zaak draait het om de vraag of sprake is van personal participation. [18] De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 1(F), onder a en b, van het Vluchtelingenverdrag op eiser van toepassing is. Volgens de staatssecretaris is eiser medeplichtig aan het plegen van genocide in Rwanda in 1994 en heeft hij dit misdrijf direct gefaciliteerd. De staatssecretaris baseerde dit in eerste instantie op het onderzoek van de Unit 1(F) van de IND. Omdat de staatssecretaris rekenschap heeft gegeven van mogelijk problematische aspecten van ten overstaan van het ICTR afgelegde getuigenverklaringen, heeft hij aanvullend onderzoek laten verrichten. Dit aanvullend onderzoek heeft geleid tot een brief van de Hoofdofficier van Justitie van het Landelijk Parket en het iab van de Minister van Buitenlandse Zaken. Het iab bevestigt volgens de staatssecretaris dat op eiser artikel 1(F), onder a en b, van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is. De door eiser overgelegde verklaringen leiden volgens de staatssecretaris niet tot een ander oordeel. Dat geldt ook voor de uitspraken van het ICTR waar eiser een beroep op heeft gedaan. Omdat eiser tijdens zijn asielprocedure opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt dan wel heeft achtergehouden en artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag op hem van toepassing is, heeft de staatssecretaris de aan eiser verleende verblijfsvergunningen voor onbepaalde en bepaalde tijd met terugwerkende kracht ingetrokken en heeft hij een inreisverbod opgelegd.
4.1.
Eiser heeft het standpunt van de staatssecretaris gemotiveerd bestreden. Hij ontkent betrokken te zijn geweest bij de genocide en stelt dat getuigenissen waarop een beroep is gedaan door de staatssecretaris, niet betrouwbaar zijn. De staatssecretaris heeft zich volgens eiser ten onrechte op het iab gebaseerd. Hij heeft ter onderbouwing van zijn standpunt meerdere verklaringen van getuigen overgelegd. Ook heeft hij gewezen op uitspraken van het ICTR waarin personen waarmee hij in verband is gebracht zijn vrijgesproken van het plegen van genocide. Verder voert hij aan dat veel personen in Rwanda valse verklaringen hebben afgelegd. Hij verwijst in dat verband ook naar de rechtspraak van het ICTR en naar algemene bronnen over Rwanda. De rechtbank zal hierna ingaan op de door eiser aangevoerde beroepsgronden.

5.Hoe beoordeelt de rechtbank deze zaak?

De staatssecretaris heeft de verblijfsvergunningen van eiser ingetrokken op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, namelijk dat eiser bij zijn aanvraag onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid. Het intrekken van een verblijfsvergunning is een belastende beschikking. Dat betekent dat de bewijslast bij de staatssecretaris ligt. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is het aan de staatssecretaris om aan te tonen dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat een vreemdeling een van de zeer ernstige misdrijven bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag heeft gepleegd. Wegens enerzijds de ernst van de misdrijven waarop artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag betrekking heeft en anderzijds het verstrekkende karakter van de vaststelling dat die bepaling op een vreemdeling van toepassing is, worden aan de bewijsvoering en de motivering van de staatssecretaris hoge eisen gesteld. [19] Als door de staatssecretaris aan deze bewijslast is voldaan, is het vervolgens aan eiser om het door de staatssecretaris geleverde bewijs te weerleggen. De rechtbank zal eerst beoordelen of de staatssecretaris aan deze bewijslast heeft voldaan.

6.Mocht de staatssecretaris zich baseren op het iab?

6. De rechtbank stelt vast dat het standpunt van de staatssecretaris dat eiser ernstige misdrijven als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag heeft gepleegd is gebaseerd op de informatie uit het iab. Dit iab is gebaseerd op onderzoek in Rwanda door een vertrouwenspersoon.
6.1.
Eiser heeft aangevoerd dat de staatssecretaris zich niet mocht baseren op het eerder door de Afdeling in de naturalisatiezaak gegeven oordeel over het iab. [20] Hij vindt dat het iab onzorgvuldig tot stand is gekomen. Daarbij wijst hij op de brief met vragen van 29 oktober 2015 die aan de vertrouwenspersoon is gestuurd. Deze vragen zijn volgens hem suggestief. Dat geldt ook voor de vragen die staan vermeld in het iab. Eiser vraagt zich af of de getuigen die in het iab voorkomen in andere zaken al dan niet als betrouwbaar zijn aangemerkt. In dat verband heeft hij erop gewezen dat de Afdeling, sinds de uitspraken van 11 mei 2022, inmiddels strengere eisen stelt aan de totstandkoming van een iab. [21] Ook gelet op de door hem genoemde uitspraken van het ICTR en de door hem overgelegde getuigenverklaringen dient er getwijfeld te worden aan de juistheid van het iab.
6.2.
De staatssecretaris wijst erop dat een iab een deskundigenadvies is en dat, als dit op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie verschaft, de staatssecretaris bij de besluitvorming van de juistheid van die informatie mag uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan die juistheid. De staatssecretaris vindt dat hij erop kan vertrouwen dat de minister van Buitenlandse Zaken zijn werk goed en zorgvuldig doet. Als er een iab wordt uitgebracht, verricht het Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT), namens de staatssecretaris een zogenaamde REK-check waarbij wordt nagegaan of het iab op basis van de onderliggende stukken wat inhoud en procedure betreft zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk inzichtelijk is. Dit is ook in het geval van eiser gebeurd. Op basis van de niet-weggelakte onderliggende stukken van het iab is geconcludeerd dat het ambtsbericht wat betreft inhoud en procedure zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk juist is. Dit is ook bevestigd door de Afdeling in de procedure die heeft geleid tot de intrekking van het Nederlanderschap. [22] De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat, ook gelet op de Afdelingsuitspraken van 11 mei 2022, het iab voldoet aan de algemene betrouwbaarheidseisen. Het was dan ook niet nodig om, na de uitspraken van 11 mei 2022, het iab opnieuw te beoordelen. De staatssecretaris verwijst hierbij naar één van de twee uitspraken van 11 mei 2022, [23] waarin de Afdeling oordeelde dat het iab voldeed aan de algemene eisen van betrouwbaarheid. Hieruit volgt dat ook ambtsberichten van vóór 11 mei 2022 kunnen voldoen aan de algemene eisen van betrouwbaarheid, aldus de staatssecretaris. De rechtbank dient dan ook uit te gaan van de uitspraak van de Afdeling in de naturalisatieprocedure.
De inhoud van het iab
6.3.
In het iab staat, samengevat en voor zover relevant, het volgende vermeld.
6.3.1.
Eiser was van 1989 tot 1994 directeur van het Institut Supérieur d’Agriculture et de l’Elevage (het ISAE), een instelling voor hoger onderwijs. Eiser stond bekend als een publiek figuur. Hij had goede banden met lokale leiders, in het bijzonder met voormalig burgemeester Juvenal Kajelijeli en voormalig minister Joseph Nzirorera , en de Akazu [24] waar hij zelf ook onderdeel van uitmaakte. Uit onderzoek blijkt dat eiser en enkele andere stafleden betrokken waren bij politieke en paramilitaire activiteiten. Meer dan één bron heeft bevestigd dat eiser samen met enkele personeelsleden van het ISAE vanaf 1991 betrokken was bij de organisatie van moorden op Tutsi’s. Het ISAE had haar eigen militie, genaamd de Amahindure, die gebaseerd was op de Hutu-power ideologie en direct onder het bevel en beheer stond van eiser en Kajelijeli. Zij waren ook verantwoordelijk voor andere milities in de Mukingo commune. Eiser voorzag de milities, waaronder ook de Amahindure, van wapens, voedsel en voertuigen en gaf hun financiële en administratieve ondersteuning. De taak van de Amahindure was het opsporen en vermoorden van tegenstanders van het regime van de voormalig Rwandese president Habyarimana, die werden geclassificeerd als Tutsi's. Eiser regelde personeel en studenten van de ISAE voor het doden van Tutsi's op het terrein van het ISAE en de omgeving. Eiser en Kajelijeli hebben het directe bevel gegeven om verschillende specifieke families en mensen te doden. Tijdens deze moorden werkte eiser nauw samen met Kajelijeli en commandant Hasengineza. Onderzoek wijst uit dat eiser op de moordplaatsen aanwezig was tijdens het doden van Tutsi’s. Niet is duidelijk of hij zelf Tutsi’s heeft gedood. Halverwege mei 1994 feliciteerde eiser de Amahindure op een voetbalveld in de Mukingo commune voor het succesvol doden van verschillende specifiek bij naam genoemde personen. Daarnaast was eiser verantwoordelijk voor het segregatiebeleid op het ISAE, wat inhield dat Tutsi's altijd duidelijk te identificeren moesten zijn en constant vernederd en geïsoleerd werden van medestudenten.
6.3.2.
Eiser bekleedde in de periode van 1988 tot 1994 ook een belangrijke positie bij de voormalig regerende partij Mouvement Révolutionnaire National pour le Développement (MRND). Onderzoek kon niet uitwijzen welke functie eiser exact bekleedde.
6.3.3.
Eiser was verder medeoprichter en aandeelhouder van de radiozender Radio Télévision Libre des Mille Collines (RTLM) en van de Hutu-extremistische krant Kangura. RTLM en Kangura werden gebruikt om de ideologische boodschap van haat tegen de Tutsi-bevolking in Rwanda te verspreiden.
6.3.4.
Eiser nam verder deel aan bijeenkomsten die gericht waren op het plannen van moorden op Tutsi's. Zo is gebleken dat hij op 7 april 1994 deelnam aan een vergadering, met diverse hooggeplaatste personen, waarin de start en uitvoering van het doden van Tutsi's in de Mukingo commune werd voorbereid. Deze vergadering vond plaats in het huis van de moeder van Joseph Nzirorera .
6.3.5.
Tegen eiser is door de openbaar aanklager van Rwanda een internationaal arrestatieverzoek uitgevaardigd. Hij wordt beschuldigd van het plegen van misdaden in het kader van de genocide en van misdaden tegen de menselijkheid. Eiser was betrokken bij het plannen, organiseren en uitvoeren van het doden van Tutsi's als onderdeel van genocide. Eiser is nog niet (bij verstek) veroordeeld. Volgens meerdere bronnen is de zaak van eiser in het Gacaca [25] van het Nyabihu district behandeld.
De uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2021
6.4.
In de uitspraak van 20 januari 2021 – over de intrekking van eisers Nederlanderschap – heeft de Afdeling geoordeeld dat niet is gebleken dat het iab onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat de conclusies van het ambtsbericht onbetrouwbaar zijn. In de brief van 5 september 2016 heeft de minister van Buitenlandse Zaken toegelicht dat hij bepaalde passages in de onderliggende stukken van het iab heeft weggelakt ter bescherming van onder meer de geraadpleegde bronnen en de bij het onderzoek gehanteerde methoden. Hiermee is inzichtelijk gemaakt welke belangenafweging ten grondslag ligt aan het weglakken van informatie. Ook is het iab volgens de Afdeling in duidelijke bewoordingen opgesteld en is het gebaseerd op concrete en gedetailleerde verklaringen van de door de vertrouwenspersoon geraadpleegde bronnen. Dat de door eiser aangehaalde bronnen de betrouwbaarheid van Rwandese getuigenverklaringen in twijfel trekken, leidt niet tot het oordeel dat alleen al daarom de verklaringen die de getuigen tegenover de vertrouwenspersoon hebben afgelegd onbetrouwbaar of vals zijn. Uit het iab volgt bovendien niet dat de vertrouwenspersoon een suggestieve vraagstelling heeft gehanteerd en daarmee de waarheidsvinding heeft belemmerd. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de inhoud van het iab naar voren gebracht.
Toetsingskader voor een iab
7.
6.5.1.
Een iab van de minister van Buitenlandse Zaken is een deskundigenadvies aan de staatssecretaris voor de uitoefening van zijn bevoegdheden. Indien het op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie verschaft, mag de staatssecretaris bij de besluitvorming van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan die juistheid. Verder heeft de minister van Buitenlandse Zaken een door hem bij het opstellen van een iab ingeschakelde vertrouwenspersoon zorgvuldig geselecteerd en hoeft deze niet uitdrukkelijk te verklaren dat hij voor de betrouwbaarheid van de informatie afkomstig van derden instaat. [26]
6.5.2.
In de uitspraken van 11 mei 2022 [27] heeft de Afdeling de jurisprudentie die ziet op de beoordeling van het iab verder verduidelijkt. In deze uitspraken heeft de Afdeling een opdracht aan de rechtbanken gegeven voor de beoordeling van de onderliggende stukken. Omdat de vreemdeling niet zelf de onderliggende stukken kan inzien, verkeert die in dit soort zaken in een moeilijke bewijspositie. Dit is het logische gevolg van de toepassing van artikel 8:29 van de Awb: de rechtbank mag het oordeel mede baseren op informatie die partijen niet kennen. Als partijen de rechtbank toestemming hebben gegeven [28] om kennis te nemen van de onderliggende stukken, is het daarom van belang dat de rechtbank extra zorgvuldig kennisneemt van de onderliggende stukken. De rechtbank dient erop toe te zien dat de in het iab weergegeven informatie wordt gedragen door de onderliggende stukken en ook dat die weergave een representatief beeld geeft van het geheel van de in die onderliggende stukken besloten liggende informatie. Ook zal de rechtbank zo veel mogelijk moeten bezien in hoeverre de onderliggende stukken op zichzelf voldoen aan de daaraan in zijn algemeenheid te stellen betrouwbaarheidseisen, waarbij met name gedacht moet worden aan aspecten als consistentie, vermelding van bronnen van wetenschap en aanwijzingen van mogelijke bevooroordeeldheid of beïnvloeding van de informatiebron. Verder moeten de ingebrachte concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van het iab in verhouding staan tot de bevindingen in die stukken. Naarmate de bevindingen in het iab minder scherp omlijnd zijn, hoeven de concrete aanknopingspunten ook minder scherp omlijnd te zijn. Het zou immers niet in evenwicht zijn als de ingenomen stelling in het ambtsbericht een zekere mate van abstractie of algemeenheid vertoont, terwijl daarna de daarop uitgeoefende kritiek zou worden afgewezen omdat die onvoldoende concreet is.
6.5.3.
De rechtbank leidt uit deze rechtspraak af dat bij de beoordeling of de staatssecretaris een iab aan de besluitvorming ten grondslag kan leggen er twee stappen dienen te worden genomen. Allereerst dient de rechtbank te beoordelen of het iab voldoet aan de algemene betrouwbaarheidseisen. Indien dit het geval is, dient de rechtbank te beoordelen of eiser concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht voor twijfel. [29]
Betekenis oordeel Afdeling over iab in naturalisatiezaak voor deze zaak
6.6.1.
De rechtbank is van oordeel, dat, anders dan de staatssecretaris heeft aangevoerd, zij een eigen beoordeling dient te maken van het iab en niet kan uitgaan van wat in de eerdere procedures is geoordeeld. Allereerst is dit een nieuwe (asiel)procedure, zodat de rechtbank niet gebonden is aan het oordeel van de Afdeling in de naturalisatiezaak. Daarnaast en vooral is van belang dat de uitspraken van 11 mei 2022 dateren van na de uitspraak van 20 januari 2021. De rechtbank kan er daarom, anders dan de staatssecretaris heeft aangevoerd, niet vanuit gaan dat zowel de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’sHertogenbosch, als de Afdeling in de naturalisatiezaak de onderliggende stukken hebben beoordeeld in het licht van de uitspraken van 11 mei 2022. In dat verband wijst de rechtbank erop dat de Afdeling in de uitspraak van 20 januari 2021, voor zover van belang, het volgende heeft overwogen:
“Het individueel ambtsbericht is verder in duidelijke bewoordingen opgesteld en is gebaseerd op concrete en gedetailleerde verklaringen van de door de vertrouwenspersoon geraadpleegde bronnen. Dat de door [eiser] aangehaalde bronnen de betrouwbaarheid van Rwandese getuigenverklaringen in twijfel trekken, leidt niet tot het oordeel dat alleen al daarom de verklaringen die de getuigen tegenover de vertrouwenspersoon hebben afgelegd onbetrouwbaar of vals zijn. Uit het individueel ambtsbericht volgt bovendien niet dat de vertrouwenspersoon een suggestieve vraagstelling heeft gehanteerd en daarmee de waarheidsvinding heeft belemmerd.”
6.6.2.
Hieruit blijkt niet kenbaar dat de Afdeling de onderliggende stukken overeenkomstig de uitspraken van 11 mei 2022 heeft beoordeeld op de in zijn algemeenheid te stellen betrouwbaarheidseisen, zoals consistentie, vermelding van bronnen van wetenschap en de aanwijzingen van mogelijke bevooroordeeldheid of beïnvloeding van de informatiebron. Ook uit de rechtbankuitspraak van 14 februari 2020 volgt dit niet. De rechtbank zal daarom een eigen beoordeling maken of het iab voldoet aan de algemene betrouwbaarheidseisen.
Beoordeling van het iab
6.7.
De rechtbank is van oordeel dat het iab niet voldoet aan de in zijn algemeenheid te stellen betrouwbaarheidseisen. De rechtbank zal hieronder uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt.
6.7.1.
De rechtbank merkt allereerst op dat de onderliggende stukken die zij heeft ingezien, dezelfde stukken zijn die gelakt zijn overgelegd aan eiser. De minister van Buitenlandse Zaken heeft in het kader van de artikel 8:29 Awb-procedure niet meer of andere stukken overgelegd. Het enige verschil met de openbare stukken is dat er in de aan de rechtbank overgelegde stukken geen weggelakte passages staan. Dit strookt ook met de Vakbijlage REK-check waarin staat dat de rechtbank inzage heeft in dezelfde onderliggende stukken als de REK-check. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat er geen andere onderliggende stukken zijn.
6.7.2.
De rechtbank stelt vast dat de vertrouwenspersoon zes bronnen heeft geraadpleegd. Enkele bronnen betreffen getuigen. Daarnaast zijn er enkele andere bronnen, niet zijnde getuigen geraadpleegd. Als de rechtbank het heeft over andere bronnen en getuigen gezamenlijk, dan zal zij de term “de bronnen” hanteren.
6.7.3.
Uit de onderliggende stukken blijkt niet waarom juist de bronnen, geselecteerd zijn en of deze de meest aangewezen zijn. De rechtbank is van oordeel dat de informatie over de achtergrond van de getuigen algemeen is en dat detaillering ontbreekt. Er is wel enige informatie verstrekt, maar deze is te beperkt om de getuigen te plaatsen binnen de vele gebeurtenissen waar deze zaak over gaat. Zoals hierboven aangehaald moet de rechtbank uitgaan van de zorgvuldige selectie van bronnen door de vertrouwenspersoon. Maar dit moet de rechtbank wel tot op zekere hoogte kunnen controleren. Zonder meer informatie over de getuigen en waarom juist deze getuigen zijn geselecteerd, kan de rechtbank dat niet doen. Ook over de andere bronnen, niet zijnde getuigen, is meer informatie nodig om de in het iab vermelde informatie goed te kunnen beoordelen.
6.7.4.
Verder is van belang dat uit het iab vrijwel niet blijkt wat de bron van wetenschap is van de getuigen. De rechtbank kan niet achterhalen of de informatie alleen van horen zeggen is of dat de getuigen verklaren uit eigen waarneming. De rechtbank verwijst ter illustratie naar overweging 6.7.5. Ook is niet steeds duidelijk wat de vertrouwenspersoon zelf in een andere bron heeft gezien.
6.7.5.
De rechtbank constateert verder dat ook in de ongelakte versie op veel punten niet expliciet is gemaakt welk deel van een antwoord afkomstig is uit welke bron. Zo luiden vraag 3C en het antwoord daarop als volgt:
“Can you, considering the above-mentioned purpose of the questions, indicate the actual involvement and/or responsibility of Mr. [eiser ] in the above under B) mentioned activities of the Akazu.
[ 1 weggelakt [30] ] Mr [eiser ] was part of the Akazu as mentioned above. They shared the same Hutu Power ideology and were committed to kill all Tutsi’s. Specifically, Mr [eiser ] subscribed to the creation of a media to convey hatred against Tutsi’s (Kangura and RTLM) and created a militia called Amahindure at ISAE Busogo. Also on 07th April 1994, a meeting gathering mr. [eiser ] , Col Augustin Bizimungu , Mr Joseph Nzirorera , mr Esdras Baheza , mr. Jonahtan Bambonye , mr. Jean Damascene Niyoyita , mr Dominique Gatsimbanyi and mr Juvenal Kajelijeli was held in Commune Mukingo at the home of Joseph Nzirorera ’s mother and planned the start and implementation of killings in Commune Mukingo. Later on killings started on orders of mr [eiser ] , mr Juvenal Kajelijeli and Col Augustin Bizimungu . Mr [eiser ] militia, Amahindure, were specifically killed Tutsi’s in Mukamira Military Barracks and buried them in mass graves called Ibibare (located in the Mukamira Military Barracks) and Nyaruhonga (located in Commune Mukingo).”
Deze informatie is afkomstig van meerdere bronnen waaronder getuigen. In de ongelakte stukken is niet gespecificeerd welke informatie uit welke bron afkomstig is. Het is niet geloofwaardig dat deze informatie als geheel van elk van de genoemde bronnen afkomstig is, vooral nu het gaat om de namen van acht personen die aan de bijeenkomst zouden hebben deelgenomen. Dat geldt zeker als de informatie afkomstig is van getuigen. Daarbij is van belang dat de getuigen ruim twintig jaar na de gebeurtenissen zijn bevraagd over deze gebeurtenissen. Verder kan, ook niet uit de ongelakte versie, worden opgemaakt hoe de getuigen aan deze wetenschap zijn gekomen. Hebben zij eiser zelf gezien op die bijeenkomst? Hebben zij gehoord dat eiser op die bijeenkomst was? Hoe weten de getuigen dat eiser opdracht heeft gegeven tot het doden van Tutsi’s? Dat allemaal wordt niet duidelijk uit de stukken. De rechtbank wijst er daarbij op dat precies deze acht namen in openbare stukken, waaronder uitspraken van het ICTR, wordt genoemd. Het is dus mogelijk dat de getuigen hun informatie weten uit deze openbare bronnen.
6.7.6.
De rechtbank wijst er verder op dat de betrouwbaarheid van verklaringen van getuigen in zaken over de genocide in Rwanda een punt van zorg is. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor verklaringen over de bijeenkomst op 7 april 1994 en de daarop volgende gebeurtenissen. Zo blijkt uit diverse uitspraken van het ICTR [31] waarin deze bijeenkomst aan de orde komt, dat verschillende getuigen die deze bijeenkomst noemen, niet geloofwaardig worden geacht. [32] Ook uit het thematisch ambtsbericht Rwanda van augustus 2016 blijkt dat er destijds problemen waren met de geloofwaardigheid van getuigen [33] . Dat is nog steeds zo. [34] Zonder nadere informatie over de getuigen en de bron van hun kennis kunnen hun verklaringen daarom niet zonder meer gevolgd worden.
6.7.7.
Met betrekking tot de vraagstelling overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank gaat er gelet op overweging 6.7.1 vanuit dat de vragen die in de onderliggende stukken staan, de vragen zijn die zijn gesteld aan de getuigen. Deze vragen komen namelijk overeen met de vragen die staan in de brief van 29 oktober 2015 waarin de IND de minister van Buitenlandse Zaken een aantal vragen over eiser heeft voorgelegd. De rechtbank stelt vast dat de vragen vaak niet open vragen zijn, maar een bevestiging vragen van een antwoord dat al in de vraag staat. Meerdere vragen beginnen met
“Is it true that”en
“Can you confirm that”.Daarbij bevatten deze vragen al veel informatie. [35] Zo staat bijvoorbeeld onder 1B, tweede vraag (pagina 2):
“Is it for example true that within the ISAE militia from other places were hired as agents for the ISAE? What was their function and purpose?”
Vóór deze vraag is zowel in eerdere vragen als antwoorden nog niets vermeld over een militie binnen de ISAE en het is een punt dat eiser betwist.
Vraag 4 luidt bijvoorbeeld:
A) Is it true that Mr. [eiser ] has facilitated the militias in Busogo or elsewhere (and/or even at ISAE premises?) with money and other equipment or goods and if so, with what exactly did he support the organization and when exactly (or which period) did this take place?
B) Did Mr. [eiser ] participate in meetings, since 1992, with, amongst others, Mr. Joseph Nzirorera and Mr. Juvénal Kajelijeli. What was the purpose of these meetings?
C) If so can you, considering the above mentioned purpose of the questions, indicate what kind of activities were carried out by the militias in Busogo or elsewhere that Mr. [eiser ] facilitated? Did these militias cooperate with other militia, the army or the police? If so, from when on? Was the Virunga Force Amahindura in fact involved in the genocide or the preparation of the genocide? If so from when on? If in fact it already had developed in an organization targeting Tutsis in general is it possible that Mr. [eiser ] at the time he was facilitating the organization was not aware of this?
Deze vraag bevat ook veel informatie die niet eerder aan de orde is geweest. En die ook niet kenbaar is voorafgegaan door open vragen.
Ook worden er in de vragen verbanden gelegd en wordt vervolgens niet doorgevraagd. Zo staat bij 1C (pagina 3) het volgende:
“Is there any connection between the militia recruited at the ISAE and other militia, which later assisted in preparing and executing the genocide?
[1 weggelakt] confirmed that there was a connection between the militia recruited at ISAE and other militia; they shared the same Hutu power ideology. The same sources confirmed that the militia at ISAE, Amahindure, was recruited to kill Tutsis as it was the case for other militias all over the country in the period of 1991 to 1994. These militia were instrumental in the killings of Tutsi at ISAE as well as other places of Mukingo Commune depending on the orders of deployment given by Mr [eiser ] in collaboration with Mr Juvenal Kajerijeri (rechtbank: bedoelt is Kajelijeli
) .”
Uit de ongelakte versie blijkt niet waar het verband tussen de ISAE militie en andere milities vandaan komt. Het verband wordt in de vraag zelf gelegd. Ook in het antwoord wordt niet duidelijk gemaakt waar het verband vandaan komt, omdat daar geen concrete informatie over is gegeven. Verder blijkt uit het antwoord niet waarop wordt gebaseerd dat eiser bevelen zou hebben gegeven. Ook dit antwoord is weinig concreet, zowel over het moment waarop eiser bevelen zou hebben gegeven als over de concrete gedraging van eiser waaruit is afgeleid dat hij samen met Kajelijeli bevelen zou hebben gegeven.
6.7.8.
Met een dergelijke vraagstelling kan niet worden uitgesloten dat de bevraagde bron hierdoor wordt beïnvloed. Terwijl het doel van de vragen moet zijn om concrete informatie te verkrijgen die zelfstandig wordt aangedragen. Door de vraagstelling in de onderliggende stukken kan de rechtbank niet controleren of het antwoord niet is ingegeven door de vraag. De rechtbank merkt op dat in het verzoek van de staatssecretaris aan de minister van Buitenlandse Zaken om een iab dezelfde vragen staan die de vertrouwenspersoon heeft vermeld. Het kan natuurlijk zo zijn dat er feitelijk andere vragen zijn gesteld, maar uit de onderliggende stukken blijkt dat niet.
6.7.9.
Daarom is de rechtbank van oordeel, anders dan de Afdeling heeft geoordeeld in de uitspraak van 20 januari 2021, dat de vraagstelling suggestief is. Dat betekent dat niet is uit te sluiten dat er sprake is geweest van beïnvloeding van bronnen van wetenschap.
Conclusie ten aanzien van het iab en de gevolgen daarvan
6.8.1.
Het iab voldoet in het licht van de nieuwe rechtspraak van de Afdeling niet aan de in zijn algemeenheid te stellen betrouwbaarheidseisen. Het eerdere oordeel van de rechtbank OostBrabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, en van de Afdeling in de naturalisatiezaak dat het iab aan de daaraan te stellen eisen voldeed, volgt de rechtbank daarom niet. De staatssecretaris mocht zijn besluit dan ook niet op het iab baseren. De staatssecretaris had zich er opnieuw van moeten vergewissen of het iab met de vereiste zorgvuldigheid tot stand was gekomen. Omdat het iab niet voldoet aan de betrouwbaarheidseisen, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of eiser concrete aanknopingspunten heeft aangedragen die maken dat moet worden getwijfeld aan de inhoud van het iab.
6.8.2.
De rechtbank constateert dat in de procedure met betrekking tot de intrekking van de asielvergunningen het besluit is gebaseerd op het iab. Omdat het iab een deskundigenrapport is, komt daaraan bij de beoordeling van het bewijs een belangrijk gewicht toe. Ander bewijs is in zo’n geval vooral van belang voor zover dat een concreet aanknopingspunt biedt dat het iab onjuist is. Nu het iab als deskundigentrapport wegvalt, is dat anders. Dan moet naar al het bewijs in samenhang worden gekeken, inclusief de stukken die eiser heeft overgelegd. Zo’n beoordeling heeft de staatssecretaris niet gemaakt. Dat betekent dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan het vereiste dat hij moet aantonen dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat een vreemdeling een van de zeer ernstige misdrijven bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag heeft gepleegd. Het besluit is daarom onzorgvuldig voorbereid en gemotiveerd. De rechtbank ziet gezien het gebrek geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen in stand te laten. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om het onderzoek te heropenen om alsnog vragen te stellen aan de vertrouwenspersoon. Daarvoor is het volgende redengevend. De staatssecretaris heeft afdoende gelegenheid gehad om naar aanleiding van de uitspraken van de Afdeling van 11 mei 2022 nadere informatie in te winnen. Dat heeft hij niet gedaan. Op dit moment weegt het belang van eiser bij een vernietiging van het bestreden besluit en daarmee bij een uitspraak van de rechtbank zwaarder dan het belang van de staatssecretaris. In dat verband speelt ook mee dat eiser in uitzettingsdetentie verblijft en dat deze uitspraak daar van belang voor zou kunnen zijn. [36] Door een vernietiging zijn immers de verblijfsvergunningen van eiser weer van kracht en deze zijn verleend op grond van zijn vluchtelingenstatus. [37] Ook is zeer ongewis of de vertrouwenspersoon na zoveel jaar nog informatie kan geven die kan bijdragen aan een nieuw te nemen besluit. Om de hiervoor genoemde redenen zal de rechtbank ook de bestuurlijke lus niet toepassen. Dat betekent dat het besluit en het aanvullende besluit zullen worden vernietigd. Mocht de staatssecretaris opnieuw onderzoek willen doen naar de vraag of artikel 1(F) op eiser van toepassing is, dan geeft de rechtbank daarvoor de volgende punten mee.

7.Wat is van belang als de staatssecretaris een nieuw besluit wil nemen?

De brief van het Hoofdofficier
7.1.1.
De staatssecretaris heeft naar aanleiding van het 1(F)-rapport ook informatie ingewonnen bij de Hoofdofficier van Justitie van het Landelijk Parket. In de brief van de Hoofdofficier van 15 maart 2015 staat het volgende vermeld:
“In 2008 heeft het Landelijk Parket een rechtshulpverzoek gericht aan de Rwandese justitiële autoriteiten. Ter uitvoering daarvan heeft het Rwandese Openbaar Ministerie processen-verbaal verstrekt van getuigenverklaringen over de genocide in de provincie Ruhengeri in 1994. Deze zijn opgemaakt in 2002, 2003 en 2006. De daarin vastgelegde verklaringen zijn op naam opgenomen en ondertekend. In die verklaringen wordt [eiser ] , als (voormalig) directeur van het Landbouwinstituut ISAE, naast anderen (waaronder Kajelijeli, Nzirorera en Bizimungu ) genoemd. Hieronder heb ik de namen van negen getuigen telkens vervangen door een hoofdletter.
Elke letter verwijst dus naar één afzonderlijke getuige.
Volgens getuigenverklaringen heeft [eiser ] :
a. deelgenomen aan een of meer vergaderingen waarbij de genocide in zijn woonomgeving werd voorbereid en bevorderd of waarin werd opgeroepen tot het plegen van genocide (getuigen A, B, C, D, E, F en G);
b. tijdens de genocide opdrachten gegeven om Tutsi's te doden (getuigen A,B en H);
c. tijdens de genocide leiding gegeven aan de regionale interahamwe (getuigen A, C, H en I);
d. tijdens de genocide een auto ter beschikking gesteld aan de interahamwe om Tutsi's te doden (getuigen B en C).”
7.1.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris bovenstaande brief niet zondermeer aan een nieuw te nemen besluit ten grondslag mag leggen. De brief van de Hoofdofficier is, net als een iab, een deskundigenbericht. Dat betekent dat de staatssecretaris zich ervan moet vergewissen dat de brief zorgvuldig tot stand is gekomen. Ook moet de rechtbank kunnen controleren of deze brief voldoet aan de eisen die worden gesteld aan deskundigenberichten. Dat betekent dat de namen van de getuigen in ieder geval in een ongelakte versie genoemd moeten worden en dat moet zijn voldaan aan de algemene betrouwbaarheidseisen. De rechtbank geeft aan de staatssecretaris mee dat het huidige document hieraan niet voldoet.
Doublures van getuigen
7.2.
Over de genocide van Rwanda hebben veel mensen een getuigenverklaring afgelegd. Dat betekent dat er een risico bestaat op doublures, bijvoorbeeld dat een getuige uit de brief van de Hoofdofficier ook al bij het ICTR een verklaring heeft afgelegd. Ook is niet uitgesloten dat die getuigen niet overal hetzelfde verklaren. De rechtbank geeft aan de staatssecretaris mee om hier bij het nemen van een eventueel nieuw te nemen besluit aandacht aan te besteden.
Kleuring van de informatie
7.3.
Niet in geschil is dat eiser aandelen had van de RTLM en dat hij lid was van de MRND. De staatssecretaris heeft zich in zijn ‘reactie van de staatssecretaris op de pleitaantekeningen’ van 5 juli 2023 en op zitting op het standpunt gesteld dat het feit dat eiser aandelen had van RTLM en hij lid was van MRND niet zijn betrokken bij de tegenwerping van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. [38] Deze punten geven volgens de staatssecretaris wel kleuring. Datzelfde geldt voor dat eiser volgens de staatssecretaris medeoprichter was van Kangura en behoorde tot de Akazu.
7.3.1.
Aan de kleuring is in de onderliggende stukken en het bestreden besluit veel aandacht besteed. Zo zijn in het 1(F)-rapport 20 van de 63 pagina’s besteed aan de RTLM. Nog geen halve pagina gaat over de betrokkenheid van eiser, namelijk dat eiser aandelen had van de RTLM. De rest gaat in algemene zin over de verwerpelijke rol die de RTLM heeft gespeeld tijdens de genocide. De naam van eiser wordt daarbij niet genoemd. Ook in het iab gaan drie van de acht vragen over de onderwerpen die volgens de staatssecretaris kleuring geven. Nog daargelaten de juistheid van de informatie in het iab stuurt deze kleuring het beeld dat van eiser ontstaat. Dat brengt het risico van een tunnelvisie met zich mee.
Verwijzing naar stukken van het ICTR
17.
7.4.
De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris in het 1(F)-rapport te selectief heeft verwezen naar documenten van het ICTR waaruit de betrokkenheid van eiser zou blijken. Zo verwijst de staatssecretaris naar de aanklachten, de getuigenverklaringen en naar wat het ICTR weergeeft in de uitspraak over het standpunt van de openbaar aanklager. De staatssecretaris heeft echter nagelaten om te verwijzen naar wat het ICTR vervolgens in diezelfde zaak [39] heeft overwogen over de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en de betrouwbaarheid van de getuigen. De rechtbank realiseert zich dat de bewijsmaatstaf voor een strafzaak anders ligt dan die in het bestuursrecht. Dat neemt niet weg dat als het ICTR een getuige als onbetrouwbaar heeft aangemerkt, de staatssecretaris daar niet zonder nadere motivering aan voorbij kan gaan. Dat geldt ook, wanneer in hoger beroep een eerder door het ICTR betrouwbaar geachte getuige toch niet betrouwbaar wordt geacht. In de uitspraken is namelijk steeds gemotiveerd waarom niet of alleen terughoudend een verklaring van een getuige wordt gebruikt. [40]
7.5.
In het 1(F)-rapport wijst de staatssecretaris er verder op dat eiser in diverse getuigenverhoren is genoemd als betrokken bij de genocide. [41] In het 1(F)-rapport stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat eiser volgens de openbaar aanklager van het ICTR een zeer belangrijk en prominent persoon was gedurende de genocide. [42] De staatssecretaris baseert dit op het feit dat eiser diverse keren wordt genoemd in de aanklachten. [43] De rechtbank vindt het opmerkelijk dat, als eiser inderdaad de rol heeft gespeeld die de openbaar aanklager hem volgens de staatssecretaris toedicht, eiser niet is vervolgd door het ICTR. Dit terwijl de meeste mensen waarmee hij wordt genoemd en zou hebben samengewerkt, wel zijn vervolgd door het ICTR. Omdat de bewijslast op de staatssecretaris rust, had dit een omstandigheid moeten zijn om verder onderzoek naar te doen of op zijn minst te motiveren waarom dit niet af doet aan de rol die eiser zou hebben gespeeld tijdens de genocide. Daarbij wijst de rechtbank erop dat, volgens het iab, eisers zaak in de gacaca is behandeld. Dit is opmerkelijk omdat volgens openbare informatie personen die bij de planning van de genocide zijn betrokken niet door de gacaca worden berecht. [44]
Tot slot
7.6.
De rechtbank is het met de staatssecretaris eens dat het feit dat eiser is genoemd in stukken van het ICTR en ook in andere bronnen als betrokken bij de genocide een mate van verdenking met zich meebrengt. De beantwoording van de vraag of dat een terechte verdenking is, is niet aan de orde. Het is immers aan de staatssecretaris om aan te tonen dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat eiser een van de zeer ernstige misdrijven bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag heeft gepleegd. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om bij deze stand van zaken een oordeel te geven over de vraag of eiser in Rwanda een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.

8.Eindconclusie

Ten aanzien van het beroep
8.1.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit en daarmee ook het aanvullende besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. De rechtbank ziet, zoals hierboven overwogen, geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten, te heropenen of, de bestuurlijke lus toe te passen.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
8.2.
De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In dit geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, omdat de rechtbank nu op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van de proceskosten
8.3.
De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 5.022,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 2 punten voor het verschijnen ter zitting en ter nadere zittingen met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1,5 vanwege de omvang van de zaak). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de staatssecretaris de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 27 juli 2021 en het aanvullende besluit van 17 oktober 2022.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De rechtbank/voorzieningenrechter:
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 5.022,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, voorzitter, en mr. V.F.J. Bernt en mr. Y. Moussaoui, leden, in aanwezigheid van mr. J.C.E. Krikke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
U kunt niet in hoger beroep tegen de uitspraak op uw verzoek om een voorlopige voorziening.
Als u de behandeling van het hoger beroep niet kan afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunt u de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
BIJLAGE 1 – PROCESVERLOOP
Bij besluit van 27 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de aan eiser verleende asielvergunningen voor bepaalde en onbepaalde tijd met terugwerkende kracht ingetrokken en aan eiser een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd.
Eiser heeft hiertegen op 23 augustus 2021 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft bij de minister van Buitenlandse Zaken de stukken opgevraagd die ten grondslag liggen aan de het bij de besluitvorming betrokken iab van 31 augustus 2016 [45] . De minister van Buitenlandse zaken heeft de onderliggende stukken overgelegd. Ten aanzien van de ongeschoonde versie heeft de minister van Buitenlandse Zaken verzocht dat alleen de rechtbank daarvan kennis mag nemen. [46] Op 21 april 2022 heeft de rechtbank [47] geoordeeld dat beperkte kennisname van deze stukken gerechtvaardigd is. Op 4 mei 2022 heeft eiser de rechtbank toestemming gegeven deze stukken in te zien.
Op 17 oktober 2022 heeft de staatssecretaris een aanvullend besluit genomen. De rechtbank zal dit aanvullende besluit op grond van artikel 6:19 van de Awb bij haar oordeel betrekken.
Op 27 oktober 2022 heeft de enkelvoudige kamer een regiezitting gehouden. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door M. van Nijnatten . Ook is verschenen E.J. Nyembo Katunbwe als tolk in de Franse taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Op 25 mei 2023 heeft de meervoudige kamer het beroep tegen de afwijzing van het verzoek om heroverweging [48] samen met het beroep tegen de intrekking van de asielvergunningen [49] gezamenlijk op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden. Als tolk is verschenen R. Kamermans. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Ook is ter zitting verschenen P. Verlinden, als deskundige.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de staatssecretaris nog in de gelegenheid te stellen om te reageren op door eiser ter zitting aangevoerde standpunten.
Op 22 juni 2023 heeft de rechtbank partijen verder nog in de gelegenheid gesteld om toe te lichten of het Thematisch ambtsbericht met betrekking tot de mensenrechten en de rechtsstaat in Rwanda van 15 juni 2023 nog van invloed is op hun standpunten.
Op 5 juli 2023 heeft de staatssecretaris gereageerd op de door eiser ter zitting aangevoerde standpunten. Eveneens op die datum heeft de staatssecretaris gereageerd op het Thematisch ambtsbericht.
Op 13 juli 2023 heeft eiser gereageerd op het Thematisch ambtsbericht en nog aanvullende gronden ingediend. Eiser heeft verzocht om een nadere zitting.
Op 26 september 2023 heeft eiser wederom aanvullende gronden ingediend.
Op 12 oktober 2023 heeft een nadere zitting plaatsgevonden. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden. Als tolk in de Franse taal is verschenen V.M. Corcelle. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.P. Sluiter en mr. M.M. Favier. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Voetnoten

1.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
2.Uit dit artikel volgt dat als er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat iemand bijvoorbeeld een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft begaan of een ernstig niet politiek misdrijf, de asielvergunning kan worden geweigerd.
3.Het procesverloop is opgenomen in bijlage 1 bij deze uitspraak.
4.AWB 23/386.
5.International Criminal Tribunal for Rwanda.
6.ICTR, J.P.Akaysu , ICTR-96-04, judgement, 2 september 1998, pagina 47 en verder.
7.Vreemdelingenwet 2000.
8.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
9.Three genocide fugitives located in the Netherlands, gepubliceerd op 5 mei 2010.
10.Ze proberen met te destabiliseren, gepubliceerd op 14 augustus 2011 (ook gepubliceerd op de internetsite van journalist [journalist] op 16 augustus 2011 onder de titel ‘Ik heb nooit een dode gezien’).
13.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
14.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
15.De besluiten van 22 januari 2014 en 21 september 2017.
16.Op grond van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
17.AWB 23/386.
18.Personal participation betekent dat de betrokkene op enige wijze bij het misdrijf persoonlijk betrokken is.
19.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2377 r.o. 3.1 en 1 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3684, r.o. 2.1.
20.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:115, r.o. 6.1
21.Zie de uitspraken van de Afdeling van 11 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1360, r.o. 4.5 en ECLI:NL:RVS:2022:1267, r.o. 7.2.
22.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:115.
24.Een groep van Hutu-extremisten die vertrouwelingen waren van president Habyarimana.
25.Dit zijn lokale rechtbanken waar genocide verdachten worden berecht. Alleen de personen die worden verdacht van het plannen van de genocide worden niet op dit niveau berecht, die worden door de nationale rechtbanken berecht. Zie
26.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:115, r.o. 6.1. en de uitspraak van 29 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2171, r.o. 4.2.
27.ECLI:NL:RVS:2022:1360, r.o. 4.5, en ECLI:NL:RVS:2022:1267, r.o. 7.2.
28.Als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
29.Dit volgt ook uit ECLI:NL:RVS:2022:1267. Daar bekijkt de Afdeling eerst of het ambtsbericht voldoet aan de betrouwbaarheidseisen om pas daarna te kijken of er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de inhoud.
30.Hier staan diverse bronnen vermeld.
31.Deze bijeenkomst komt aan de orde in de uitspraken van 1 december 2003, The prosecutor v. Juvénal Kajelijeli, ICTR-98-44A-T (Kajelijeli), 25 februari 2010, The prosecutor v. Ephrem Setako , ICTR-04-81-T ( Setako ) en 17 mei 2011, The prosecutor v. Augustin Ndindliyiman , Augustin Bizimungu , Francois-Xavier Nzuwonemeye , Innocent Sagahutu , ICTR-00-56-T ( Bizimungu en anderen).
32.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Trials Chamber van het ICTR, 17 mei 2011 30 juni 2014, The prosecutor versus Augustin Bizimungu , ICTR-00-56B A, Judgement, rechtsoverweging 56 tot en met 69 waarin de Trials Chamber uitgebreid toelicht waarom in die zaak niet kan worden uitgegaan van getuige GAP .
33.Thematisch ambtsbericht over mensenrechten en justitie in Rwanda, augustus 2016, pagina 40, voetnoot 327. Zie verder ook het Thematisch ambtsbericht over de ontwikkelingen ten aanzien van de vervolging, berechting en detentie van genocideplegers in en buiten Rwanda van november 2011.
34.Thematisch ambtsbericht Rwanda, juni 2023, paragraaf 3.4.4.
35.Volgens de Handleiding verhoor, A. van Amelsvoort en I. Rispens, achtste druk, pagina 90, komen gesloten vragen voort uit de gedachten en ideeën van de vraagsteller. Hiermee worden eigen ideeën getoetst. Ook bevatten gesloten vragen altijd informatie. Door de gesloten vraag kan de ander dan ook eenvoudig (onbewust) beïnvloed worden.
36.Op dit moment zijn prejudiciële vragen aanhangig bij het Hof van Justitie van de Europese Unie over de samenloop van vluchtelingschap en uitlevering, C-352/22. De verwijzend rechter wil weten of vluchtelingschap een beletsel vormt voor uitlevering. Deze vragen zijn nog niet beantwoord.
37.Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
38.Zie ook de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 14 februari 2020, rechtsoverweging 9.
39.Zie bijvoorbeeld het 1(F)-rapport pagina 51. Waarin de staatssecretaris verwijst naar getuigenverhoren in zaak ICTR-00-56-T. Uit de uitspraak, van 17 mei 2011, in deze zaak blijkt echter dat het ICTR diverse getuigen niet geheel betrouwbaar vond, zie r.o. 169 en verder en r.o. 182.
40.Zie bijvoorbeeld de in voetnoot 32 genoemde uitspraak van de Trial Chamber.
41.Zie 1(F)-rapport pagina 50 en verder. De rechtbank merkt in dit verband op dat de staatssecretaris in het 1(F)-rapport heeft verwezen naar niet werkbare hyperlinks. Eiser wordt in een getuigenverhoor van 20 april 2004 in de ICTR-98-44-T door een getuige genoemd.
42.1(F)-rapport pagina 45.
43.1(F)-rapport, pagina 45.
44.Zie voetnoot 25.
45.Kenmerk: KIG151102.0062.
46.Op grond van artikel 8:29 van de Awb
47.Voor de beoordeling van dit 8:29-verzoek hebben uitsluitend de rechter en griffier die de beslissing hebben genomen kennis genomen van deze stukken. Zij zijn niet bij de uitspraak op het beroep betrokken.
48.AWB 23/386
49.NL21.13476 (beroep) en NL21.13477 (voorlopige voorziening)