Beoordeling door de voorzieningenrechter
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat het verzoek om voorlopige voorziening zich richt op beide besluiten van 28 maart 2023 en 18 oktober 2023.
4. Nu het verzoek om voorlopige voorziening zich mede richt tegen het besluit van het college van 18 oktober 2023, ziet de voorzieningenrechter zich gesteld voor de vraag of met betrekking tot dat besluit is voldaan aan het connexiteitsvereiste als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat eisers geen bezwaar hebben gemaakt tegen dit besluit, omdat zij er vanuit gaan dat dit een besluit is in de zin van artikel 6:19 van de Awb. Het bestreden besluit van 18 oktober 2023 betreft de weigering van het college om de in het besluit van 28 april 2023 gewijzigde begunstigingstermijn verder te verlengen. Het besluit van 28 april 2023 houdt een wijziging in van de oorspronkelijke begunstigingstermijn als opgenomen in de bij het besluit van 27 oktober 2022 opgelegde last onder dwangsom, die bij het bestreden besluit van 28 maart 2023 vanwege niet-ontvankelijkheid van het bezwaar in stand is gelaten. Het besluit van 18 oktober 2023 is derhalve een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Dit betekent dat het beroep tegen het besluit van 28 maart 2023 mede betrekking heeft op het besluit van het college van 18 oktober 2023, zodat aan het connexiteitsvereiste is voldaan.
6. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eisers tegen beide bestreden besluiten van 28 maart 2023 en
18 oktober 2023. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. Hij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
7. De voorzieningenrechter volgt eisers niet in hun kennelijke stelling dat Boomkwekerij [derde-partij] B.V geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb. Zij is immers gevestigd op het naastgelegen perceel en heeft het verzoek om handhaving gedaan dat heeft geleid tot de opgelegde last onder dwangsom. De -overigens door belanghebbende betwiste- stellingen van eisers dat er vanwege de afstand en milieuregels geen gevaar is voor gezondheidsschade van de bewoners van de woonboerderij door het gebruik van gewasbestrijdingsmiddelen door belanghebbende ziet op de inhoudelijke beoordeling en is niet relevant voor de beoordeling van de vraag of zij belanghebbende is in de zin van genoemd artikel.
Het besluit van 28 maart 2023
8. Eisers voeren aan dat het bezwaar van [eiser 1] ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat de termijnoverschrijding in dit geval verschoonbaar is. Zij stellen dat [eiser 1] pas op 12 december 2022 bekend is geworden met het besluit van 27 oktober 2022, omdat zij op die dag pas is teruggekeerd van een langdurig verblijf in het buitenland, waar zij voor haar werk verbleef. In het als bezwaarschrift bedoelde e-mailbericht van 20 december 2022 is daarom abusievelijk vermeld dat zij op 10 november 2022 met het besluit van 27 oktober 2022 bekend is geworden. Aangezien geen sprake is van een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaar had het college volgens eisers niet van de hoorplicht mogen afzien.
Het college heeft in het besluit van 28 maart 2023, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2470), overwogen dat verblijf in het buitenland geen verschoonbare reden is voor termijnoverschrijding. 9. De voorzieningenrechter stelt vast dat het besluit van het college van 27 oktober 2022 op 31 oktober 2022 is verstuurd. Niet in geschil is dat [eiser 1] buiten de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn van zes weken een bezwaarschrift heeft ingediend.
10. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkheid achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
11. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdelingbehoort het tot de eigen verantwoordelijkheid van de indiener van een bezwaarschrift om er zorg voor te dragen dat ook in geval van afwezigheid of ziekte wordt voldaan aan de wettelijke vereisten verbonden aan het maken van bezwaar, door bijvoorbeeld een derde in te schakelen. Wegens het dwingende karakter van de bezwaartermijn kan daarop slechts in zeer uitzonderlijke gevallen, waarin aannemelijk wordt gemaakt dat er geen mogelijkheid was om zorg te dragen voor inschakeling van een derde, een uitzondering worden aanvaard, aldus de Afdeling.
12. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat er in dit geval sprake was van een dergelijk uitzonderlijk geval. Daarnaast is uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken -anders dan eisers stellen- niet aannemelijk geworden dat [eiser 1] gedurende de gehele bezwaartermijn in het buitenland verbleef. Dat kan niet worden afgeleid uit de overgelegde verklaring van de opdrachtgever [bedrijfsnaam] B.V. en evenmin uit de eigen schriftelijke verklaring van [eiser 1] . Zij heeft ter zitting ook aangegeven dat zij tussen de ritten door wel een enkele keer thuis is geweest. De door [eiser 1] genoemde omstandigheden dat het een stressvolle periode voor haar was, dat zij vanwege de drukte maar heel kort thuis was en snel weer weg moest en dat zij belangrijk werk deed ten behoeve van het Rode Kruis, zijn onvoldoende zwaarwegend om aan te nemen dat zij niet in staat was om zicht te (laten) houden op post van het college, temeer nu zij op de hoogte was van het voornemen van het college om onderhavige last onder dwangsom op te leggen. Dat zij tijdens de bezwaartermijn via Whatsapp contact had met de wethouder en deze geen melding zou hebben gemaakt van het besluit van 27 oktober 2022 doet daar niet aan af.
Hieruit volgt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is en dat het college het bezwaar van [eiser 1] terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard.
kunnen de voorzieningenrechter daarom niet tot een ander oordeel leiden. Van belang daarbij is nog dat in dit geval wel sprake is van een derde-belanghebbende.
Ook het door eisers genoemde wetsvoorstel Wet versterking waarborgfunctie Awb leidt niet tot een ander oordeel. Nog daargelaten dat dat wetsvoorstel nog niet is aangenomen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de persoonlijke omstandigheden van [eiser 1] in dit geval onvoldoende zwaarwegend zijn om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De voorzieningenrechter verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen.
14. De voorzieningenrechter volgt eisers verder niet in de stelling dat het college eisers had moeten horen alvorens op het bezwaar te beslissen. Eisers hadden de redenen voor de termijnoverschrijding reeds aangegeven in het bezwaarschrift en de Commissie bezwaarschriften heeft in haar advies met die omstandigheden rekening gehouden.
15. Dit betekent dat het beroep tegen het besluit van 28 maart 2023 ongegrond is en het daartegen gerichte verzoek om voorlopige voorziening zal worden afgewezen.
Het besluit van 18 oktober 2023
16. De voorzieningenrechter zal vervolgens de rechtmatigheid van het besluit van
18 oktober 2023 beoordelen.
17. Eisers voeren hiertegen aan dat het lopende beroep voor het college reden had moeten zijn om de begunstigingstermijn te verlengen tot de uitspraak op dat beroep dan wel om tot dat moment af te zien van handhavingsacties, omdat de gevolgen van handhavend optreden onomkeerbaar en prematuur zijn.
Daarnaast voeren zij onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1694) aan dat handhaving daarom in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Verder moet handhavend optreden volgens eisers worden opgeschort, omdat sprake is van bijzondere omstandigheden, omdat diverse bewoners al geruime tijd ter plaatse woonachtig zijn en op (korte) termijn geen (betaalbare) vervangende woonruimte kunnen vinden. Eisers achten handhavend optreden daarom onevenredig. 18. Aangezien dit besluit uitsluitend betrekking heeft op de begunstigingstermijn, kan hetgeen eisers hebben aangevoerd over de rechtmatigheid van het handhavend optreden in het kader van de beoordeling van het besluit van 18 oktober 2023 niet meer aan de orde komen.
19. De voorzieningenrechter stelt voorop dat een begunstigingstermijn ertoe strekt de overtreder de gelegenheid te bieden de overtreding te beëindigen zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. Als uitgangspunt geldt dat de begunstigingstermijn niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen.Bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn komt het bestuursorgaan enige vrijheid toe.De begunstigingstermijn strekt er niet toe eisers in de gelegenheid te stellen de uitkomst van een door hen ingesteld beroep af te wachten.
20. De voorzieningenrechter stelt vast dat de met het besluit van 27 oktober 2022 gestelde begunstigingstermijn als gevolg van de tegen dit besluit gevoerde procedures is verlengd tot en met 27 oktober 2023. Dat betekent dat eisers inmiddels een jaar de gelegenheid hebben gehad om te voldoen aan de hen opgelegde last onder dwangsom. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet aannemelijk geworden dat deze termijn te kort was om aan de last te voldoen. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat gesteld noch gebleken is dat de bewoners (tevergeefs) op zoek zijn geweest naar alternatieve -eventueel tijdelijke- woonruimte. Eisers worden dan ook niet gevolgd in hun stelling dat de bewoners geen geschikte woonruimte kunnen vinden. Eisers hebben verder niet gesteld, althans niet onderbouwd, dat er sprake zal zijn van een noodsituatie voor de bewoners als de last wordt geeffectueerd. Daarnaast kan de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019 eisers niet baten, nu die betrekking heeft op het vertrouwensbeginsel, waarop eisers geen beroep hebben gedaan.
21. Gelet hierop heeft het college met het bestreden besluit van 18 oktober 2023 op goede gronden verdere verlenging van de begunstigingstermijn kunnen weigeren, zodat het daartegen ingestelde beroep eveneens ongegrond is en het daartegen gerichte verzoek om voorlopige voorziening eveneens zal worden afgewezen.