ECLI:NL:RBDHA:2023:20227

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
23-7026
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar en weigering verlenging begunstigingstermijn in bestuursrechtelijke handhavingszaak

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 december 2023, wordt het beroep van eisers tegen twee besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn behandeld. Het eerste besluit, genomen op 28 maart 2023, verklaarde het bezwaar van eiseres [eiser 1] niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. Het tweede besluit, van 18 oktober 2023, weigerde de verlenging van de begunstigingstermijn die eerder was vastgesteld. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Eiseres had niet aangetoond dat zij gedurende de bezwaartermijn niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De voorzieningenrechter concludeert dat de eisers niet in hun verzoek om voorlopige voorziening kunnen worden gevolgd, omdat zij onvoldoende hebben aangetoond dat de termijn te kort was om aan de opgelegde last te voldoen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af en verklaart het beroep tegen beide besluiten ongegrond. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de indiener om tijdig bezwaar te maken, ook in geval van afwezigheid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 23/7026 en SGR 23/3114
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 december 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser 1] , te [woonplaats] , en [eiser 2] B.V., te [vestigings] , eisers

(gemachtigde: mr. F. Smitshoek),
en
het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, het college
(gemachtigde: B. van den Berg).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Boomkwekerij [derde-partij] B.V., te [vestigingsplaats] , belanghebbende
(gemachtigde: mr. C.A. Blankenstein).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eisers tegen het besluit van het college van 27 oktober 2022 waarbij eisers is gelast binnen zes maanden de splitsing van de woonboerderij op het perceel [adres] te [plaats] in vier wooneenheden ongedaan te maken.
Met het besluit van 28 maart 2023 heeft het college het bezwaar van eiseres [eiser 1] niet-ontvankelijk verklaard.
Met het besluit van 18 oktober 2023 heeft het college geweigerd de begunstigingstermijn te verlengen.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Belanghebbende heeft ook schriftelijk gereageerd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres [eiser 1] , [naam] , de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Belanghebbende heeft het college verzocht handhavend op te treden tegen de situatie ter plaatse. Op 24 augustus 2022 heeft een toezichthouder van de gemeente geconstateerd dat in de woonboerderij op het perceel [adres] te [plaats] (het perceel) vier wooneenheden zijn gerealiseerd met eigen ingangen en voorzieningen.
Op 29 september 2022 heeft het college eiseres [eiser 1] ( [eiser 1] ) meegedeeld dat het voornemen bestaat om handhavend op te treden tegen de situatie in de woonboerderij op dit perceel.
Op 12 oktober 2022 heeft [eiser 1] hiertegen een zienswijze ingediend.
Bij besluit van 27 oktober 2022 (verzonden op 31 oktober 2022) heeft het college [eiser 1] gelast de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, en 2.3a, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) binnen zes maanden na dagtekening van het besluit de splitsing van de woonboerderij op het perceel in vier wooneenheden ongedaan te maken, zodat er weer sprake is van één woning, onder verbeurte van een dwangsom van
€ 10.000,- eenmalig en ineens.
Op 20 december 2022 hebben eisers hiertegen bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 28 maart 2023 heeft het college, onder verwijzing naar het advies van de Commissie bezwaarschriften van 23 januari 2023, het bezwaar van [eiser 1] niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld (zaaknr. SGR 23/3114).
Het college heeft op verzoek van [eiser 1] op 28 april 2023 een besluit genomen om de begunstigingstermijn te verlengen tot en met 27 oktober 2023 vanwege schaarste aan woonruimte in Nederland en de nijpende situatie van de bewoners die er al geruime tijd wonen.
Met de brief van 10 oktober 2023 hebben eisers het college verzocht om de begunstigingstermijn verder te verlengen.
Met het bestreden besluit van 18 oktober 2023 heeft het college geweigerd de begunstigingstermijn verder te verlengen. Hierin is overwogen dat inmiddels bijna een jaar is verstreken na oplegging van de last. Het college acht deze termijn ruimschoots voldoende om de overtredingen te beëindigen. Een lopende beroepsprocedure is in beginsel geen reden om een begunstigingstermijn te verlengen, te meer nu het bezwaar van [eiser 1] tegen de opgelegde last niet-ontvankelijk is verklaard. Uit het verzoek van 10 oktober 2023 blijkt niet dat niet binnen de gestelde begunstigingstermijn kan worden voldaan aan de last. Niet inzichtelijk is gemaakt welke stappen er reeds zijn genomen om de bewoners elders te huisvesten, aldus het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter stelt vast dat het verzoek om voorlopige voorziening zich richt op beide besluiten van 28 maart 2023 en 18 oktober 2023.
4. Nu het verzoek om voorlopige voorziening zich mede richt tegen het besluit van het college van 18 oktober 2023, ziet de voorzieningenrechter zich gesteld voor de vraag of met betrekking tot dat besluit is voldaan aan het connexiteitsvereiste als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat eisers geen bezwaar hebben gemaakt tegen dit besluit, omdat zij er vanuit gaan dat dit een besluit is in de zin van artikel 6:19 van de Awb. Het bestreden besluit van 18 oktober 2023 betreft de weigering van het college om de in het besluit van 28 april 2023 gewijzigde begunstigingstermijn verder te verlengen. Het besluit van 28 april 2023 houdt een wijziging in van de oorspronkelijke begunstigingstermijn als opgenomen in de bij het besluit van 27 oktober 2022 opgelegde last onder dwangsom, die bij het bestreden besluit van 28 maart 2023 vanwege niet-ontvankelijkheid van het bezwaar in stand is gelaten. Het besluit van 18 oktober 2023 is derhalve een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Dit betekent dat het beroep tegen het besluit van 28 maart 2023 mede betrekking heeft op het besluit van het college van 18 oktober 2023, zodat aan het connexiteitsvereiste is voldaan. [1]
6. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eisers tegen beide bestreden besluiten van 28 maart 2023 en
18 oktober 2023. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. Hij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
Derde belanghebbende
7. De voorzieningenrechter volgt eisers niet in hun kennelijke stelling dat Boomkwekerij [derde-partij] B.V geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb. Zij is immers gevestigd op het naastgelegen perceel en heeft het verzoek om handhaving gedaan dat heeft geleid tot de opgelegde last onder dwangsom. De -overigens door belanghebbende betwiste- stellingen van eisers dat er vanwege de afstand en milieuregels geen gevaar is voor gezondheidsschade van de bewoners van de woonboerderij door het gebruik van gewasbestrijdingsmiddelen door belanghebbende ziet op de inhoudelijke beoordeling en is niet relevant voor de beoordeling van de vraag of zij belanghebbende is in de zin van genoemd artikel.
Het besluit van 28 maart 2023
8. Eisers voeren aan dat het bezwaar van [eiser 1] ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat de termijnoverschrijding in dit geval verschoonbaar is. Zij stellen dat [eiser 1] pas op 12 december 2022 bekend is geworden met het besluit van 27 oktober 2022, omdat zij op die dag pas is teruggekeerd van een langdurig verblijf in het buitenland, waar zij voor haar werk verbleef. In het als bezwaarschrift bedoelde e-mailbericht van 20 december 2022 is daarom abusievelijk vermeld dat zij op 10 november 2022 met het besluit van 27 oktober 2022 bekend is geworden. Aangezien geen sprake is van een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaar had het college volgens eisers niet van de hoorplicht mogen afzien.
Het college heeft in het besluit van 28 maart 2023, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2470), overwogen dat verblijf in het buitenland geen verschoonbare reden is voor termijnoverschrijding.
9. De voorzieningenrechter stelt vast dat het besluit van het college van 27 oktober 2022 op 31 oktober 2022 is verstuurd. Niet in geschil is dat [eiser 1] buiten de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn van zes weken een bezwaarschrift heeft ingediend.
10. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkheid achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
11. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling [2] behoort het tot de eigen verantwoordelijkheid van de indiener van een bezwaarschrift om er zorg voor te dragen dat ook in geval van afwezigheid of ziekte wordt voldaan aan de wettelijke vereisten verbonden aan het maken van bezwaar, door bijvoorbeeld een derde in te schakelen. Wegens het dwingende karakter van de bezwaartermijn kan daarop slechts in zeer uitzonderlijke gevallen, waarin aannemelijk wordt gemaakt dat er geen mogelijkheid was om zorg te dragen voor inschakeling van een derde, een uitzondering worden aanvaard, aldus de Afdeling.
12. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat er in dit geval sprake was van een dergelijk uitzonderlijk geval. Daarnaast is uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken -anders dan eisers stellen- niet aannemelijk geworden dat [eiser 1] gedurende de gehele bezwaartermijn in het buitenland verbleef. Dat kan niet worden afgeleid uit de overgelegde verklaring van de opdrachtgever [bedrijfsnaam] B.V. en evenmin uit de eigen schriftelijke verklaring van [eiser 1] . Zij heeft ter zitting ook aangegeven dat zij tussen de ritten door wel een enkele keer thuis is geweest. De door [eiser 1] genoemde omstandigheden dat het een stressvolle periode voor haar was, dat zij vanwege de drukte maar heel kort thuis was en snel weer weg moest en dat zij belangrijk werk deed ten behoeve van het Rode Kruis, zijn onvoldoende zwaarwegend om aan te nemen dat zij niet in staat was om zicht te (laten) houden op post van het college, temeer nu zij op de hoogte was van het voornemen van het college om onderhavige last onder dwangsom op te leggen. Dat zij tijdens de bezwaartermijn via Whatsapp contact had met de wethouder en deze geen melding zou hebben gemaakt van het besluit van 27 oktober 2022 doet daar niet aan af.
Hieruit volgt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is en dat het college het bezwaar van [eiser 1] terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard.
13. De uitspraken waarnaar eisers in dit verband hebben verwezen, te weten de uitspraken van de Afdeling van 18 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:786) en van 26 april 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1239) en van de rechtbank Limburg van 23 maart 2022 (ECLI:NL:RBLIM:2022:2220), hebben geen betrekking op identieke situaties en
kunnen de voorzieningenrechter daarom niet tot een ander oordeel leiden. Van belang daarbij is nog dat in dit geval wel sprake is van een derde-belanghebbende.
Ook het door eisers genoemde wetsvoorstel Wet versterking waarborgfunctie Awb leidt niet tot een ander oordeel. Nog daargelaten dat dat wetsvoorstel nog niet is aangenomen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de persoonlijke omstandigheden van [eiser 1] in dit geval onvoldoende zwaarwegend zijn om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De voorzieningenrechter verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen.
14. De voorzieningenrechter volgt eisers verder niet in de stelling dat het college eisers had moeten horen alvorens op het bezwaar te beslissen. Eisers hadden de redenen voor de termijnoverschrijding reeds aangegeven in het bezwaarschrift en de Commissie bezwaarschriften heeft in haar advies met die omstandigheden rekening gehouden.
15. Dit betekent dat het beroep tegen het besluit van 28 maart 2023 ongegrond is en het daartegen gerichte verzoek om voorlopige voorziening zal worden afgewezen.
Het besluit van 18 oktober 2023
16. De voorzieningenrechter zal vervolgens de rechtmatigheid van het besluit van
18 oktober 2023 beoordelen.
17. Eisers voeren hiertegen aan dat het lopende beroep voor het college reden had moeten zijn om de begunstigingstermijn te verlengen tot de uitspraak op dat beroep dan wel om tot dat moment af te zien van handhavingsacties, omdat de gevolgen van handhavend optreden onomkeerbaar en prematuur zijn.
Daarnaast voeren zij onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1694) aan dat handhaving daarom in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Verder moet handhavend optreden volgens eisers worden opgeschort, omdat sprake is van bijzondere omstandigheden, omdat diverse bewoners al geruime tijd ter plaatse woonachtig zijn en op (korte) termijn geen (betaalbare) vervangende woonruimte kunnen vinden. Eisers achten handhavend optreden daarom onevenredig.
18. Aangezien dit besluit uitsluitend betrekking heeft op de begunstigingstermijn, kan hetgeen eisers hebben aangevoerd over de rechtmatigheid van het handhavend optreden in het kader van de beoordeling van het besluit van 18 oktober 2023 niet meer aan de orde komen.
19. De voorzieningenrechter stelt voorop dat een begunstigingstermijn ertoe strekt de overtreder de gelegenheid te bieden de overtreding te beëindigen zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. Als uitgangspunt geldt dat de begunstigingstermijn niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. [3] Bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn komt het bestuursorgaan enige vrijheid toe. [4] De begunstigingstermijn strekt er niet toe eisers in de gelegenheid te stellen de uitkomst van een door hen ingesteld beroep af te wachten. [5]
20. De voorzieningenrechter stelt vast dat de met het besluit van 27 oktober 2022 gestelde begunstigingstermijn als gevolg van de tegen dit besluit gevoerde procedures is verlengd tot en met 27 oktober 2023. Dat betekent dat eisers inmiddels een jaar de gelegenheid hebben gehad om te voldoen aan de hen opgelegde last onder dwangsom. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet aannemelijk geworden dat deze termijn te kort was om aan de last te voldoen. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat gesteld noch gebleken is dat de bewoners (tevergeefs) op zoek zijn geweest naar alternatieve -eventueel tijdelijke- woonruimte. Eisers worden dan ook niet gevolgd in hun stelling dat de bewoners geen geschikte woonruimte kunnen vinden. Eisers hebben verder niet gesteld, althans niet onderbouwd, dat er sprake zal zijn van een noodsituatie voor de bewoners als de last wordt geeffectueerd. Daarnaast kan de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019 eisers niet baten, nu die betrekking heeft op het vertrouwensbeginsel, waarop eisers geen beroep hebben gedaan.
21. Gelet hierop heeft het college met het bestreden besluit van 18 oktober 2023 op goede gronden verdere verlenging van de begunstigingstermijn kunnen weigeren, zodat het daartegen ingestelde beroep eveneens ongegrond is en het daartegen gerichte verzoek om voorlopige voorziening eveneens zal worden afgewezen.

Conclusie en gevolgen

22. Het beroep tegen de bestreden besluiten van 28 maart 2023 en het besluit van
18 oktober 2023 is ongegrond. Dat betekent dat de bestreden besluiten standhouden. Gelet hierop is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep tegen het besluit van 28 maart 2023 ongegrond;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 18 oktober 2023 ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 december 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2918) en van 26 juli 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2860)
2.Zie onder meer de uitspraak van 27 mei 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI4943 en van
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 11 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1791
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2147
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2797