ECLI:NL:RBDHA:2023:20581

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
AWB 22/6116
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de eigen bijdrage in de kosten van opvang van een asielzoeker

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 19 september 2022 beoordeeld. Eiser, een Iraakse asielzoeker, was het niet eens met de vastgestelde eigen bijdrage van € 4.940,10 voor zijn opvangkosten. De rechtbank heeft op 28 september 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. R.C. van den Berg, en verweerder werd vertegenwoordigd door mr. R. Radema en een andere jurist.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser voerde aan dat de Reba-regeling geen wettelijke grondslag heeft en dat zijn zienswijze niet in de besluitvorming is betrokken. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit, hoewel genomen door een onbevoegd persoon, is bekrachtigd door een jurist van het COA, waardoor eiser niet benadeeld is. De rechtbank stelt vast dat de Reba-regeling wel degelijk een wettelijke basis heeft en dat de zienswijze van eiser niet is meegenomen omdat deze naar een verkeerd adres is gestuurd.

De rechtbank oordeelt verder dat de dwangsom die aan eiser is toegekend, niet als immateriële schadevergoeding kan worden beschouwd en dat de eigen bijdrage naar draagkracht moet worden vastgesteld. Eiser heeft onvoldoende aangetoond dat hij geen draagkracht heeft en de rechtbank wijst erop dat hij op de hoogte was van de verplichting tot betaling van een eigen bijdrage. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en dat de proceskosten voor een deel voor rekening van verweerder komen, omdat er een bevoegdheidsgebrek was bij het nemen van het besluit. De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 837,- aan proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/6116

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2023 in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Radema).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 19 september 2022, waarin de eigen bijdrage van eiser in de kosten van zijn opvang is vastgesteld op € 4.940,10.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 28 september 2023 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook was voor verweerder mr. [naam] aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1999 en heeft de Iraakse nationaliteit. De IND [2] heeft aan eiser een dwangsomvergoeding van € 15.000,- betaald. Volgens verweerder beschikt eiser door de uitbetaling van deze dwangsom over eigen vermogen dat groter is dan de vermogensgrens. [3] Daarom moet eiser aan verweerder een eigen bijdrage betalen voor de kosten van zijn opvang. [4] Verweerder heeft de hoogte van deze eigen bijdrage berekend aan de hand van de Reba 2008 [5] en heeft deze vastgesteld op € 4.940,10.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het oneens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Artikel 12, tweede lid, van de Wet COA biedt geen wettelijke grondslag voor de Reba-regeling. Daarnaast heeft eiser wel een zienswijze ingediend en is deze ten onrechte niet betrokken bij de besluitvorming. Het kan niet de bedoelding zijn geweest van de wetgever dat de verschuldigde dwangsom door het bestreden besluit terugvloeit naar hetzelfde ministerie dat de dwangsom aan eiser verschuldigd was. Daarnaast is het bestreden besluit in strijd met het evenredigheidsbeginsel. [6]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze conclusie komt en welke gevolgen dit heeft.
Bevoegdheid besluit
5. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is genomen door een teamhoofd van de unit Administratie en Inkoop. Deze persoon is volgens artikel 2.2. van de Bevoegdhedenregeling COA niet bevoegd om het bestreden besluit nemen. Er is dus sprake van een bevoegdheidsgebrek. Bij brief van 19 september 2023 heeft een jurist van het COA het bestreden besluit bekrachtigd. De rechtbank zal het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren. Aannemelijk is dat eiser door het gebrek niet is benadeeld, nu uit de bekrachtiging volgt dat zonder dat gebrek een besluit met dezelfde uitkomst zou zijn genomen. [7]
Wettelijke grondslag
6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de Reba-regeling 2008 geen wettelijke grondslag heeft. In de aanhef van de Reba 2008 staat: ‘Gelet op artikel 12, tweede lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers’. Bij wet van 20 mei 2010 tot wijziging van de Wet COA in verband met de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en de instelling van een raad van toezicht is artikel 12 van de Wet COA komen te vervallen en is aan artikel 3 van de Wet COA een derde lid toegevoegd. Dat derde lid luidt: ‘Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in het tweede lid’. Het eerdere artikel 12 is daarmee verwerkt in artikel 3, derde lid, van de Wet Coa en daarmee heeft de Reba 2008 een wettelijke grondslag. Verzuimd is enkel om dat in de aanhef van de Reba 2008 aan te passen.
Zienswijze
7. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat in het bestreden besluit ten onrechte de zienswijze van eiser niet is betrokken. Ter zitting heeft verweerder erop gewezen dat de zienswijze niet bekend was bij verweerder. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de zienswijze naar een verkeerd adres is gestuurd [8] terwijl eiser werd bijgestaan door een professioneel rechtsbijstandverlener van wie mag worden verwacht dat hij stukken naar het juiste adres verzendt. De rechtbank neemt hierbij ook in overweging dat de zienswijze is verzonden na afloop van de termijn zoals gesteld in de vooraankondiging. [9] Dat verweerder de zienswijze niet heeft betrokken komt daarom voor rekening en risico van eiser. Daarnaast heeft verweerder ter zitting toegelicht dat de zienswijze niet tot een ander besluit had geleid, nu hierin niets staat aangegeven over het inkomen, vermogen of de schulden van eiser.
Het standpunt van eiser dat hij er van uit mocht gaan dat verweerder geen nieuwe vooraankondiging zou versturen wordt niet gevolgd. Verweerder heeft met de intrekking van een eerdere vooraankondiging, omdat hierin een verkeerd aantal weken was genoemd, geen concrete toezegging gedaan dat de eigen bijdrage niet alsnog vastgesteld zou worden. [10]
Bedoeling van de wetgever
8. De rechtbank volgt eiser niet in de stelling dat het bestreden besluit in strijd is met de bedoeling van de wetgever. De dwangsom die eiser is toegekend, vindt zijn grondslag in artikel 4:17 van de Awb en dient ertoe om bestuursorganen te prikkelen tot tijdig beslissen. Gelet op deze doelstelling kan een dwangsom niet als immateriële schadevergoeding beschouwd worden. [11] De dwangsom is vermogen en verweerder mocht deze daarom betrekken in de vaststelling van de te betalen eigen bijdrage. [12] Ook valt niet in te zien waarom de financiële prikkel tot tijdig beslissen die de dwangsom in het leven roept, weg zou vallen, als de vreemdeling na ontvangst van de dwangsommen vervolgens gehouden is om een eigen bijdrage in de kosten van de asielopvang te betalen, zoals in deze zaak het geval is. [13] Dat de verschuldigde dwangsom terugvloeit naar hetzelfde ministerie, zoals eiser heeft gesteld, geeft de rechtbank dan ook geen aanleiding anders te oordelen.
Evenredigheid
9. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor de conclusie dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Het doel van het vaststellen van een eigen bijdrage is dat iemand met een bepaald inkomen of vermogen naar draagkracht een bijdrage aan de kosten van de opvang levert. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat het toepassen van de regels in dit geval onevenredig zou zijn. Eiser heeft in beroep pas aangevoerd dat hij geen draagkracht heeft en dat hij het bedrag van de verschuldigde eigen bijdrage niet kon reserveren. Dat eiser zich nu in een situatie bevindt met weinig inkomen onderscheidt hem niet voldoende van anderen. Hierbij komt dat eiser op 21 augustus 2019 een rechten- en plichten gesprek heeft gevoerd met het COA, waarin duidelijk is gemaakt dat eiser een eigen bijdrage diende te betalen wanneer hij in bezit was van eigen vermogen. Ook neemt de rechtbank in overweging dat verweerder ter zitting heeft toegezegd dat eiser een betalingsregeling kan treffen en dat verweerder zich hierin billijk zal opstellen.
Berekening
10. De rechtbank volgt eiser tot slot niet in de stelling dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat eiser 45 weken heeft doorgebracht in de opvang. Deze gegevens heeft verweerder uit het eigen systeem gehaald, waarin staat dat eiser het asielzoekerscentrum op 1 maart 2023 heeft verlaten. De stelling van eiser, voor het eerst aangevoerd ter zitting, dat hij op 15 februari 2023 het asielzoekerscentrum heeft verlaten is niet onderbouwd en wordt door de rechtbank daarom niet gevolgd.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond.
12. De rechtbank ziet, gelet op het onder 5 geconstateerde gebrek, aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. De rechtbank ziet aanleiding voor een wegingsfactor van 0,5, gelet op het feit dat de rechtbank en verweerder voorafgaand aan de zitting het gebrek hebben geconstateerd, eiser in het beroepschrift hiertegen geen beroepsgronden heeft aangevoerd en dat verweerder het besluit vóór de behandeling ter zitting reeds heeft bekrachtigd. De kosten stelt de rechtbank, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 837,- per punt, met een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr.T. Verschoor, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.COA.
2.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
3.Als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet (Pw).
4.Gelet op artikel 20, tweede lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva).
5.Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen 2008.
6.Eiser verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1440).
7.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1557.
8.Eiser heeft deze naar het adres info@coa.nl gestuurd, in plaats van het postbusnummer van het COA of het juiste e-mailadres: bewonersadministratie@coa.nl
9.De zienswijze is ingediend per mail op 26 juni 2022, terwijl de vooraankondiging van 16 juni 2022 een termijn van 7 dagen stelt.
10.Zie voor uitleg van het vertrouwensbeginsel de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694.
11.Uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
12.Zie ook de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 19 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:5520 en van 17 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:7341.
13.Zie de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, onder meer de uitspraak van 11 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1429.