ECLI:NL:RBDHA:2023:20690

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
NL23.37035
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.M. Kuipers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 23 november 2023 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië volgens hem verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 12 december 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, mr. A.H. Hekman, aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris, mr. N. Schoonbrood.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Kroatië gedaan, dat door Kroatië is aanvaard.

Eiser heeft aangevoerd dat zijn persoonlijke ervaringen in Kroatië niet goed zijn meegenomen in de beoordeling van zijn aanvraag. Hij beschrijft dat hij in Kroatië onder slechte omstandigheden is vastgehouden en dat hij gedwongen zijn vingerafdrukken heeft moeten geven. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat er geen fundamentele tekortkomingen zijn in de asielprocedure in Kroatië. Eiser heeft zijn stellingen niet onderbouwd en heeft geen klachten ingediend bij de Kroatische autoriteiten.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in redelijkheid geen bijzondere omstandigheden heeft hoeven zien die maken dat de overdracht aan Kroatië van onevenredige hardheid getuigt. Eiser heeft niet aangetoond dat hij niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat men mag aannemen dat andere lidstaten hun internationale verplichtingen nakomen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.37035
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. A.H. Hekman),

en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. N. Schoonbrood).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van
23 november 2023 niet in behandeling genomen omdat Kroatië volgens de staatssecretaris verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. F. Jansen als waarnemer van de gemachtigde van eiser,
E. Battaloglu als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.¹ In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Standpunt van eiser
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris in het bestreden besluit de persoonlijke ervaringen van eiser in Kroatië niet op een goede wijze heeft meegenomen in de toetsing aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Eiser werd in Kroatië met ongeveer dertig andere vreemdelingen in een container vastgehouden, waar hij op een natte grond moest zitten. Hij heeft ook één dag geen eten en drinken gehad. Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat hij kon zien dat andere vreemdelingen werden mishandeld. Eiser heeft daarom gedwongen zijn vingerafdrukken gegeven. Vervolgens werd hij ’s nachts bij een busstation afgezet. Dit alles betekent dat in dit geval sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht van bijzondere hardheid getuigt. De staatssecretaris heeft dit niet onderkend. Eiser verwijst in dit verband naar twee uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 11 oktober 2023² en van 10 november 2023.³
Voorts voert eiser aan dat de zaak aangehouden moet worden vanwege de prejudiciële vragen die op 15 juni 2022 gesteld zijn over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.⁴
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. De rechtbank stelt voorop dat uitgangspunt is dat de staatssecretaris, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in het algemeen ervan uit mag gaan dat Kroatië zijn internationale verplichtingen nakomt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak van 13 september 2023⁵ geoordeeld dat de staatssecretaris ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank oordeelt dat eiser daar niet in is geslaagd. De rechtbank licht dat hieronder toe.
7. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in het bestreden besluit niet ten onrechte heeft overwogen dat de verklaring van eiser over wat hij in Kroatië heeft meegemaakt en over de situatie aldaar niet leidt tot de conclusie dat sprake is van fundamentele structurele tekortkomingen in de asielprocedure in Kroatië. Eiser heeft zijn stellingen niet onderbouwd. Ook heeft eiser in het aanmeldgehoor verklaard dat hij geen klacht heeft ingediend in Kroatië, terwijl van eiser mag worden verwacht dat hij zich in Kroatië tot de autoriteiten wendt als hij daar problemen ondervindt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor hem niet is of dat de Kroatische autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen, dan wel dat het zoeken van hulp bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond faalt.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
8. De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris in de door eiser gestelde omstandigheden over zijn behandeling door de Kroatische autoriteiten, in redelijkheid geen bijzondere, individuele omstandigheden heeft hoeven zien die maken dat zijn overdracht aan Kroatië van een onevenredige hardheid getuigt. De staatssecretaris kan worden gevolgd in zijn redenering dat het hier enkel om verklaringen van eiser gaan en dat deze niet zijn
4 Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch van 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.
onderbouwd. Ook de verklaring dat eiser heeft gezien dat andere vreemdelingen werden mishandeld, maakt dit niet anders. Die enkele verklaring is op zichzelf onvoldoende, ook omdat de (gestelde) mishandeling niet op eiser zelf ziet. Ook de verwijzing naar de uitspraken van deze rechtbanken zoals genoemd onder 5. heeft niet tot een andere conclusie hoeven leiden, omdat geen sprake is van gelijke gevallen. Zo gaat het in die uitspraken onder meer om vreemdelingen die gedetineerd zouden hebben gezeten, waarvan één er in detentie zou zijn mishandeld en de ander honden op zich afgestuurd heeft gekregen en naakt heeft moeten rondlopen nadat zijn kleding werd afgenomen. Anders dan hier, was de staatssecretaris in die zaken onvoldoende op die specifieke (gestelde) omstandigheden ingegaan. De staatssecretaris heeft dan ook - gelet op het voorgaande - geen aanleiding hoeven zien om eisers asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken. De beroepsgrond slaagt niet.
Aanhouding
9. Het betoog van eiser dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel ondeelbaar is en dat zijn zaak moet worden aangehouden in afwachting van de prejudiciële vragen, volgt de rechtbank niet. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 16 augustus 2023⁶ heeft overwogen, kunnen deze prejudiciële vragen voor een situatie als deze worden beantwoord aan de hand van de bestaande rechtspraak van het Hof van Justitie. Gelet op wat er hiervoor is overwogen bestaat er geen grond voor het oordeel dat Dublinclaimanten in het algemeen of eiser specifiek bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 EVRM.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Kuipers, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
6 ECLI:NL:RVS:2023:3133, r.o. 6 tot en met 6.3.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 december 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.