ECLI:NL:RBDHA:2023:20690
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.M. Kuipers
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 23 november 2023 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië volgens hem verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 12 december 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, mr. A.H. Hekman, aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris, mr. N. Schoonbrood.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Kroatië gedaan, dat door Kroatië is aanvaard.
Eiser heeft aangevoerd dat zijn persoonlijke ervaringen in Kroatië niet goed zijn meegenomen in de beoordeling van zijn aanvraag. Hij beschrijft dat hij in Kroatië onder slechte omstandigheden is vastgehouden en dat hij gedwongen zijn vingerafdrukken heeft moeten geven. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat er geen fundamentele tekortkomingen zijn in de asielprocedure in Kroatië. Eiser heeft zijn stellingen niet onderbouwd en heeft geen klachten ingediend bij de Kroatische autoriteiten.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in redelijkheid geen bijzondere omstandigheden heeft hoeven zien die maken dat de overdracht aan Kroatië van onevenredige hardheid getuigt. Eiser heeft niet aangetoond dat hij niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat men mag aannemen dat andere lidstaten hun internationale verplichtingen nakomen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.