ECLI:NL:RBDHA:2023:20704

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
NL23.23971
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Guinese vreemdeling wegens ongeloofwaardigheid van verklaringen en gebrek aan relevante elementen voor bescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 augustus 2023 uitspraak gedaan in het beroep van een Guinese vreemdeling tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling, geboren in 2005, heeft aangevoerd dat hij vanwege zijn deelname aan demonstraties tegen de regering en de daaropvolgende dood van zijn vader door politieoptreden, asiel nodig heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling zijn verklaringen over het overlijden van zijn vader en het misbruik door een Koranleraar niet geloofwaardig acht. De rechtbank oordeelt dat de vreemdeling onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims en dat de Staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de asielaanvraag ongegrond is. De rechtbank heeft ook overwogen dat de vreemdeling geen gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen aan eerdere standpunten van de Staatssecretaris en dat er geen sprake is van willekeur in de besluitvorming. De rechtbank heeft de gronden van de vreemdeling, waaronder de geloofwaardigheid van zijn relaas en de beoordeling van zijn seksuele gerichtheid, verworpen. De rechtbank concludeert dat de vreemdeling niet in aanmerking komt voor bescherming in Nederland en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.23971
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. U.H. Hansma),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.R.J. Maas).

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2023 op een zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen O. Diallo. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Guinese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [2005] . Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij met zijn vader meeging naar demonstraties tegen de regering. Tijdens een demonstratie op 12 maart 2019 raakte een meisje gewond. Eisers vader wilde haar helpen en werd toen door de politie geslagen. Eisers vader is daarna naar het ziekenhuis gebracht en daar overleden. Eiser is toen bij zijn oom gaan wonen en moest Koranlessen volgen. Tijdens de Koranlessen is eiser misbruikt en verkracht door de Koranleraar. Sindsdien twijfelt eiser over zichzelf. Hij weet niet of hij van mannen of vrouwen houdt. Hij weet niet welke keuze hij moet maken. Eiser heeft zijn oom met een stuk hout op zijn nek geslagen, omdat de oom eisers moeder sloeg. Eiser is daarna weggerend en heeft de volgende dag zijn land verlaten. Eisers moeder heeft hem verteld dat de oom verlamd is geraakt en dat de kinderen van de oom en de politie eiser zoeken. Eisers moeder vertelde hem later dat ze gearresteerd werd en dat eiser terug moest keren omdat ze
anders gedood werd. Eiser is ook door een man gebeld die hem vertelde dat zijn moeder is gearresteerd. De man wist eisers telefoonnummer, omdat hij de telefoon van eisers moeder gebruikte. De directe aanleiding voor eiser om Guinee te verlaten is dat de kinderen van zijn oom en militairen op zoek zijn naar hem, om hem te doden.
2. In deze zaak heeft verweerder een eerder voornemen tot afwijzing van de asielaanvraag van eiser van 16 september 2022 ingetrokken en op 26 september 2022 een nieuw voornemen uitgebracht. In laatstgenoemd voornemen heeft verweerder zich - anders dan in het eerdere voornemen - op het standpunt gesteld dat eisers verklaring over het overlijden van zijn vader en het misbruik door de Koranleraar niet geloofwaardig worden geacht en dat geen geloofwaardigheidsbeoordeling gegeven kan worden over de seksuele gerichtheid van eiser. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft eiser zijn zienswijze over dat laatste voornemen naar voren gebracht. De overwegingen uit het voornemen van 26 september 2022 maken deel uit van het bestreden besluit van 28 oktober 2022.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst
Deelname aan demonstraties
Fundamentele politieke overtuiging
Problemen veroorzaakt door Malinke naar aanleiding van de demonstraties
Overlijden vader
Verhuizing naar oom en de daaraan verbonden gevolgen
Misbruik door de Koranleraar.
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat eiser wordt gevolgd in zijn verklaringen over zijn nationaliteit en herkomst, maar niet wordt gevolgd in zijn verklaringen over zijn leeftijd.
Verweerder heeft verder eisers deelname aan demonstratie en problemen die de Malinke veroorzaakten geloofwaardig geacht, maar hij kan op grond hiervan niet worden aangemerkt als vluchteling en ook is niet gebleken dat hij hierdoor risico loopt op ernstige schade.
Verweerder heeft het overlijden van eisers vader, de verhuizing naar eisers oom en de daaraan verbonden gevolgen, waaronder het misbruik door de Koranleraar, niet geloofwaardig geacht. Ook eisers gestelde fundamentele politieke overtuiging heeft verweerder niet geloofwaardig geacht.
Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond. Verweerder beschouwt eisers seksuele gerichtheid niet als relevant element, omdat eiser hierover zo abstract heeft verklaard dat verweerder die verklaring niet op geloofwaardigheid kan beoordelen.
4. Eiser heeft gronden ingediend die zien op de procedurele gang van zaken, eisers leeftijd en op de geloofwaardigheid van het relaas. Op dat wat hij in dit verband heeft aangevoerd zal in het navolgende worden ingegaan.
De voorbereiding van het bestreden besluit
5. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte, althans op onjuiste gronden, althans onvoldoende gemotiveerd een aantal onderdelen van het relaas van eiser in het voornemen van 26 september 2022 alsnog ongeloofwaardig heeft verklaard. Volgens eiser heeft verweerder het verbod op willekeur geschonden, omdat aan het gewijzigde standpunt geen veranderde feiten, omstandigheden, verklaringen of bewijsstukken ten grondslag liggen en het slechts gaat om een andere mening naar aanleiding van de eerste zienswijze van eiser. Eiser vraagt in dit verband bijzondere aandacht voor een telefonisch onderhoud van gemachtigde met de IND waarin onomwonden is aangegeven dat de eindconclusie dat het relaas ongeloofwaardig wordt bevonden geen stand houdt als het misbruik door de Koranleraar blijft staan en dat om die reden het standpunt ten aanzien van het misbruik door de Koranleraar moet worden gewijzigd. Verweerder lijkt naar een eindconclusie te redeneren en dat maakt dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen.
Volgens eiser blijkt verder uit het eerste voornemen van 16 september 2022 niet dat er sprake is van de door verweerder in het bestreden besluit gestelde kennelijke misslag, omdat het voornemen uitgebreid is gemotiveerd en wat betreft de zwaarwegendheid is beoordeeld langs de lijnen van Werkinstructie 2014/10 en omdat in de tweede zienswijze voldoende redenen zijn gegeven om wel uit te gaan van misbruik door de Koranleraar.
Verweerder motiveert niet waarom het aanvankelijke standpunt over de dood van eisers vader en het misbruik door de Koranleraar is verlaten.
Er is sprake van willekeur omdat verweerder ten aanzien van het misbruik, de dood van eisers vader en ook ten aanzien van de verklaringen over eisers seksuele gerichtheid bij gelijke omstandigheden tot een verschillend oordeel komt.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een uitspraak overgelegd van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 15 november 2021.1 Eiser verzoekt verder nog om beide door hem ingediende zienswijzen als herhaald en ingelast te beschouwen.
6. De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat een vreemdeling geen gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen aan een standpunt van verweerder in een eerder uitgebracht voornemen en rekening moet houden met de omstandigheid dat verweerder hiervan kan terugkomen.2 Verder volgt uit die uitspraak dat er geen rechtsregel is die verweerder verplicht om in het bestreden besluit nader te motiveren waarom hij in het nieuwe voornemen tot een ander inzicht is gekomen. De rechtbank volgt dit. Eiser is in de gelegenheid gesteld om naar aanleiding van het nieuw uitgebrachte voornemen opnieuw een zienswijze in te dienen en heeft dit ook gedaan. Er is geen grond voor het oordeel dat eiser door de handelwijze van verweerder in zijn belangen is geschaad. Van de door eiser gestelde willekeur is geen sprake.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder zonder nadere motivering in het nieuwe voornemen en het bestreden besluit tot een ander standpunt heeft mogen komen dan in het eerdere voornemen. Over het telefonisch onderhoud met de IND overweegt de rechtbank dat verweerder daarop heeft gereageerd in het bestreden besluit en eiser niet heeft aangegeven waarom die reactie geen stand kan houden.
6.1
Eiser verzoekt om de ingediende zienswijzen als herhaald en ingelast te beschouwen. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit is
ingegaan op de (tweede) zienswijze van eiser van 24 oktober 2022. Voor zover eiser in de beroepsgronden niet aangeeft waar en waarom de reactie van verweerder in het bestreden besluit op die zienswijze niet juist of niet toereikend is, gaat de rechtbank aan het verzoek voorbij. Een enkele verwijzing naar de zienswijze kan niet leiden tot aantasting van het bestreden besluit.
De rechtbank is verder van oordeel dat de eerste zienswijze van 22 september 2022 in deze procedure geen rol kan spelen, omdat die zienswijze betrekking heeft op een voornemen dat is ingetrokken. Voor zover eiser meent dat de (inhoud van de) eerste zienswijze toch relevant is voor het bestreden besluit, dient eiser dat expliciet aan te geven en te motiveren. De gronden slagen niet.
Eisers gestelde leeftijd
7. Eiser voert aan dat verweerder wat betreft de beoordeling van eisers geboortedatum niet kan volstaan met een enkele verwijzing naar de in rechte vaststaande eerdere uitspraak in eisers Dublin procedure. Eiser voert ter onderbouwing hiervan aan dat een rechtsoordeel in een Dublinprocedure niet zondermeer ook geldt in de AA/VA-procedure. Dit volgt volgens eiser uit een uitspraak van 6 december 2022 van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, waarin ook is verwezen naar een uitspraak van de ABRvS van 20 juni 2007.3 Eiser heeft in de eerste zienswijze een beroep gedaan op de uitspraak van het EHRM in de zaak Darboe en Camara – die ook is genoemd in de uitspraak van zittingsplaats Den Bosch – en op de wijze van totstandkoming van de leeftijdsregistratie en de schouw in Nederland. Verweerder heeft dat niet afdoende in zijn beoordeling betrokken. Verweerders oordeel is daarom onvoldoende zorgvuldig en niet afdoende gemotiveerd tot stand gekomen.
8. De verwijzing naar gronden uit de eerste zienswijze laat de rechtbank buiten beschouwing, omdat die zienswijze ziet op het ingetrokken voornemen.
8.1
De rechtbank stelt vast dat de leeftijd van eiser onderwerp van geschil is geweest in de Dublinprocedure. In die procedure is deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, in de uitspraak van 2 juni 2020 gemotiveerd tot het oordeel gekomen dat eiser meerderjarig is.4 Die uitspraak staat in rechte vast en daarom mag verweerder hiervan uitgaan. Eisers beroepsgrond, onder verwijzing naar de uitspraak van zittingsplaats Den Bosch, dat verweerder hier niet van mag uitgaan, volgt de rechtbank niet. In die zaak ging het om een andere situatie, waarbij de betreffende vreemdeling in Italië geregistreerd stond met twee verschillende geboortedata. Daarnaast had de vreemdeling volgens de rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, een plausibele verklaring gegeven voor één van die leeftijdsregistraties en had de vreemdeling indicatief bewijs in de vorm van een kopie van een doopakte overgelegd. Eiser daarentegen staat in Spanje alleen geregistreerd als meerderjarige, heeft geen enkele plausibele verklaring gegeven voor een onjuiste leeftijdsregistratie in Spanje en heeft geen enkel (indicatief) document overgelegd ter onderbouwing van zijn gestelde leeftijd.
De rechtbank ziet ook verder niet hoe en waarom de beoordeling van de leeftijd van eiser in deze procedure een andere zou moeten zijn dan in de Dublinprocedure, nu er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden. Eiser heeft nog steeds geen enkel document overgelegd ter onderbouwing van zijn gestelde leeftijd, of iets anders overgelegd of aangevoerd waardoor er twijfel moet ontstaan aan de registratie in Spanje en de beoordeling van de AVIM. De
4 NL20.2761 (niet gepubliceerd)
beroepsgrond slaagt niet.
Gesteld overlijden van eisers vader
9. Eiser voert aan dat hij eerder afdoende heeft gereageerd op het door verweerder in het tweede voornemen genoemde ontbreken van documenten ten aanzien van het overlijden van eisers vader en de aan eiser tegengeworpen algemene landeninformatie. Omdat verweerder daar geen nadere reactie op heeft gegeven, volstaat eiser met een verwijzing naar hetgeen eerder is aangevoerd en de constatering dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door daar niet op te reageren.
10. De rechtbank stelt voorop dat in beroep het bestreden besluit ter toetsing voorligt. Verweerder heeft in het bestreden besluit gereageerd op wat eiser in de tweede zienswijze heeft aangevoerd
.Als eiser meent dat verweerder daar niet of niet voldoende op in is gegaan, ligt het op de weg van eiser om dat concreet in de beroepsgronden aan te geven. Dat heeft eiser niet gedaan. Deze grond slaagt niet.
11. Eiser voert over de door verweerder gestelde wisselende verklaringen van eiser rond het overlijden van zijn vader aan, dat hij niet anders kan dan ontkennen dat hij niet over kogels gesproken heeft. Het is heel goed mogelijk dat de woorden voor granaat en kogel op elkaar lijken of dat er op een andere wijze een vergissing is gemaakt bij de vertaling. Misschien dat de woorden voor granaat en kogels multi-interpretabel zijn. Onduidelijk is daarom waarom de door eiser zelf daarop gemaakte correctie niet door verweerder gevolgd zou moeten worden Aangezien eiser niet kan vaststellen waar de verwarring vandaan is gekomen, van de vertaler, van de ambtenaar of op een andere manier, kan hij dit ook niet uitleggen. De verwachting dat eiser dit wel zou moeten kunnen, is onzinnig. Daar komt bij dat ook beëdigde tolken, voor zover daarvan daadwerkelijk gebruik is gemaakt, fouten maken. Het is niet voor niets dat er regelmatig correcties en aanvullingen gemaakt moeten worden.
12. De rechtbank overweegt dat eiser de gestelde dood van zijn vader niet met bewijsmiddelen aannemelijk heeft gemaakt, zodat verweerder conform Werkinstructie 2014/10 de verklaringen van eiser heeft getoetst. In het aanmeldgehoor heeft eiser verklaard dat bij het incident militairen een meisje met een gasfles hadden geraakt en dat ze op de grond was gevallen. In het nader gehoor heeft eiser verklaard dat een van de mensen geraakt was door kogels van de politie. Later in datzelfde gehoor verklaart eiser dat het om een meisje ging. Verweerder stelt hierover niet ten onrechte dat eiser niet in staat is uit te leggen waarom zijn verklaringen niet overeen komen. Ook stelt verweerder niet ten onrechte dat als eiser meent dat er een fout is gemaakt in de vertaling hij dat moet kunnen onderbouwen. Dat de tolk twee keer aangaf dat eiser te snel sprak, zoals eiser ter zitting nog naar voren bracht, heeft verweerder ook niet een afdoende verklaring hoeven vinden, omdat dit geen (volledige) verklaring is voor de geconstateerde afwijkingen en bovendien pas in een laat stadium wordt geponeerd.
Verweerder heeft op grond hiervan terecht geconcludeerd dat eiser op dit punt tegenstrijdig heeft verklaard en dat dat afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn relaas. Verder overweegt de rechtbank nog dat verweerder de ongeloofwaardigheid van de dood van eisers vader niet alleen heeft gebaseerd op deze wisselende verklaring over een gasfles/kogels.
Verweerder heeft bij zijn conclusie dat hij de dood van eisers vader als gevolg van politieoptreden bij demonstraties op 12 maart 2019 ongeloofwaardig acht, ook betrokken dat uit openbare bronnen blijkt dat de verklaringen van eiser tegenstrijdig zijn met algemene
openbare landeninformatie en dat het bevreemding wekt dat eisers vader naar een ziekenhuis wordt gebracht dat tien kilometer verderop ligt, terwijl er in een straal van 2 kilometer rond het huis van eiser meerdere ziekenhuizen/doktersposten zijn. De grond slaagt niet.
Het gestelde incident bij eisers oom
13. Eiser voert aan dat verweerder weliswaar stelt dat dat wat eiser in de zienswijze heeft aangevoerd over de oom al “eerder in het besluit is geadresseerd”, maar dat eiser die eerdere adressering niet is tegengekomen. Verder voert eiser aan dat als verweerder de beoordeling van het incident met de oom uitsluitend afhankelijk heeft gemaakt van de beoordeling van de dood van eisers vader, dit niet juist is. Iedere gebeurtenis moet op de eigen merites beoordeeld worden. De beoordeling van de geloofwaardigheid zou in dat geval niet zorgvuldig, want niet volledig zijn en er zou sprake zijn van een motiveringsgebrek.
14. De rechtbank stelt vast dat verweerder het incident met de oom in het bestreden besluit heeft besproken en daarbij is ingegaan op de zienswijze van eiser. Het gaat dan om wisselende verklaringen van eiser over wie er in het huis woonde van de oom, de frequentie van het slaan door de oom en de aannemelijkheid dat de moeder van eiser gearresteerd is of zal worden voor dat wat eiser heeft gedaan (p.7 van het bestreden besluit). De rechtbank stelt verder vast dat verweerder de beoordeling van het incident bij eisers oom niet uitsluitend afhankelijk heeft gemaakt van de beoordeling van de dood van eisers vader, maar dat verweerder ook de verklaringen van eiser over de periode na het gestelde overlijden van zijn vader en het verblijf op de Koranschool heeft betrokken. Dat is geen onjuiste manier van beoordelen. Deze grond slaagt daarom niet.
Eisers gestelde politieke overtuiging
15. Eiser voert aan dat verweerder een onjuist toetsingskader toepast door te stellen dat in het geval van politieke vervolging moet worden beoordeeld of sprake is van een fundamentele politieke overtuiging. Eiser vervolgt met te stellen dat hij volstaat met deze vaststelling en voor het overige verwijst naar de zienswijzen.
16. De rechtbank overweegt dat verweerder, conform de rechtspraak van de ABRvS, beoordeeld heeft of de activiteiten van eiser voortkomen uit een fundamentele politieke overtuiging.5 Eiser onderbouwt niet waarom verweerder een onjuist toetsingskader toepast. Een verwijzing naar de zienswijze, waar verweerder in het bestreden besluit al inhoudelijk op heeft gereageerd, volstaat niet als onderbouwing. Deze grond slaagt niet.
16.1
Voor zover eiser bedoelt te stellen dat als er geen fundamentele overtuiging is er nog steeds sprake kan zijn van een gegronde vrees voor vervolging overweegt de rechtbank dat het dan wel aan eiser is om aannemelijk te maken dat de autoriteiten op de hoogte zijn van zijn gestelde activiteiten en dat hij in de negatieve belangstelling staat. Uit het relaas van eiser is echter niet gebleken dat hij door deelname aan demonstraties in de negatieve aandacht van de Guinese overheid is komen te staan of dat de Malinke het in het bijzonder op eiser hebben voorzien. Bovendien waren deze omstandigheden geen van beide aanleiding voor het vertrek van eiser uit Guinee.
5 Uitspraak van 15 november 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3880)
16.2
De rechtbank ziet gelet op deze overwegingen geen aanleiding om, zoals eiser nog heeft voorgesteld, de zaak aan te houden om het antwoord op de prejudiciële vragen die de ABRvS over dit onderwerp heeft gesteld af te wachten.
Seksuele gerichtheid
17. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder een beoordeling van de seksuele gerichtheid van eiser moet maken. Eiser stelt hierover dat hij inderdaad niet kan zeggen of hij homoseksueel, biseksueel of heteroseksueel is. Het niet kunnen maken van een keuze heeft in het geval van eiser echter te maken met het ontberen van sparringpartners over dit onderwerp, informatie hierover, schaamte en angst om erover te spreken. Doordat hij niet in staat is te zeggen dat hij geen homo- of biseksueel is, ontstaat het gevaar dat hij ervan zal worden verdacht dat hij homoseksueel of biseksueel is. Bovendien zal moeten worden beoordeeld wat de situatie zal zijn als eiser zou moeten terugkeren. Dat is ook de reden dat gemachtigde ervoor heeft gepleit om eiser meer tijd te geven om zijn ontdekkingstocht nader vorm te geven. Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door simpelweg te oordelen dat eisers geaardheid te abstract is om te beoordelen. Verweerder handelt in strijd met Werkinstructie 2014/10 door het relevante element, dat door verweerder zelf is benoemd, te beoordelen op geloofwaardigheid en zwaarwegendheid.
18. De rechtbank merkt op dat verweerder de seksuele gerichtheid van eiser niet als relevant element heeft benoemd. De vraag die dan beantwoord moet worden is of verweerder dat niet ten onrechte heeft nagelaten. De rechtbank is hierover van oordeel dat verweerder in alle redelijkheid de seksuele gerichtheid van eiser niet heeft aangemerkt als relevant element. Eiser stelt alleen dat hij niet weet of hij een keuze moet maken voor mannen of voor vrouwen. Hij weet dus zelf nog niet wat zijn seksuele gerichtheid is en geeft daar ook geen uiting aan. Eiser heeft overigens ook nog geen enkele invulling gegeven aan de door gemachtigde benoemde ontdekkingstocht. Er bestaan dan ook geen redenen om te beoordelen of eiser op grond van zijn (niet vaststaande) seksuele gerichtheid bescherming in Nederland behoeft. Verweerder heef nog aangegeven dat als hierin voor eiser een verandering optreedt, dit anders kan worden. De beroepsgrond slaagt niet.
Overigens
19. Eiser verwijst verder voor de betwisting van het geloofwaardigheidsoordeel naar de zienswijzen. De rechtbank heeft echter al overwogen dat niet volstaan kan worden met een verwijzing naar de zienswijzen. De grond slaagt niet.
Conclusie
20. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
21. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens - Kleijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 augustus 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.