ECLI:NL:RBDHA:2023:20706

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
NL23.6985
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een verblijfsaanvraag op basis van de Verblijfsrichtlijn en het VWEU

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiseres tegen de ongegrondverklaring van haar bezwaar tegen de afwijzing van haar aanvraag om afgifte van een verblijfsdocument beoordeeld. Eiseres had op 27 mei 2019 een aanvraag ingediend om een document te verkrijgen dat haar rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen, met de intentie om bij haar echtgenoot te verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 3 december 2019 afgewezen, en het daaropvolgende bezwaar werd op 20 maart 2020 ongegrond verklaard. Eiseres heeft in hoger beroep gelijk gekregen, maar na een hoorzitting op 24 november 2022 heeft de staatssecretaris opnieuw besloten dat het bezwaar ongegrond was.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij en haar referent daadwerkelijk voor ten minste drie maanden in Duitsland hebben verbleven. Eiseres heeft verschillende bewijsstukken overgelegd, waaronder verblijfsdocumenten, getuigenverklaringen en bankafschriften, maar de rechtbank oordeelt dat deze niet voldoende zijn om het verblijf in Duitsland aan te tonen. De staatssecretaris heeft de bewijsstukken niet in onderlinge samenhang beoordeeld en onvoldoende rekening gehouden met de individuele omstandigheden van eiseres, aldus eiseres. De rechtbank concludeert echter dat de staatssecretaris de bewijsstukken wel degelijk in samenhang heeft beoordeeld en dat de conclusie dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor verblijf in Nederland terecht is.

De rechtbank wijst ook op het evenredigheidsbeginsel en de bijzondere omstandigheden van eiseres en haar referent, maar oordeelt dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het besluit onevenredig bezwarend maken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6985

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2023 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. L.I. Siers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. S. Azzaoui).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de ongegrondverklaring van haar bezwaar tegen de afwijzing van haar aanvraag om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 26 oktober 2023, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep [1] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, referent en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres heeft op 27 mei 2019 een aanvraag gedaan om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Zij beoogt verblijf bij haar echtgenoot. Met het besluit van
3 december 2019 heeft de staatssecretaris de aanvraag afgewezen. Op 20 maart 2020 is het door eiseres ingediende bezwaar ongegrond verklaard. Het beroep daartegen is bij uitspraak van 2 juli 2021 door deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, ongegrond verklaard. [2] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft het door eiseres ingestelde hoger beroep op 11 augustus 2022 gegrond verklaard en het besluit van 20 maart 2020 vernietigd, omdat eiseres ten onrechte niet was gehoord in bezwaar. [3] Eiseres is op 24 november 2022 alsnog gehoord.
2.1.
Eiseres heeft zich in haar aanvraag en in bezwaar op het standpunt gesteld dat zij samen met referent meer dan drie maanden in Duitsland heeft verbleven, aldaar gezinsleven heeft opgebouwd en bestendigd en vervolgens samen met referent is teruggekeerd naar Nederland. Gelet op artikel 7 van de richtlijn 2004/38/EG (Verblijfsrichtlijn) komt zij daarom in aanmerking voor een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU ). Eiseres heeft ter onderbouwing van haar verblijf in Duitsland de volgende stukken overgelegd:
- Duitse verblijfsvergunning van eiseres;
- registratiecertificaat van eiseres van de gemeente Kleve (“Einfache Meldebescheinigung”);
- bewijs van inschrijving van referent in Duitsland (‘Meldebestätigung’);
- huurovereenkomst op naam van eiseres en referent;
- bankafschriften voor de periode augustus 2018 tot en met mei 2019 met huurafschrijvingen van € 350,- per week;
- Duitse bankpas van referent;
- Duits Europees Kentekenbewijs van referent;
- brief uitnodiging tot registratie als kiezer buiten Nederland van referent;
- Duitse zorgpassen van eiseres en referent;
- brief met bevestiging van uitschrijving uit Nederland van referent en hernieuwde inschrijving na verblijf in Duitsland;
- diverse brieven van instanties gericht aan referent waar het adres in Duitsland op staat;
- kassabonnen van aankopen in Duitsland;
- foto’s van eiseres en referent samen in de Kleefse tuinen;
- getuigenverklaring van de buurman in Duitsland, een kopie van zijn identiteitskaart en zijn huurovereenkomst;
- getuigenverklaring van de buurvrouw in Duitsland;
- getuigenverklaring van de eigenaar van een pizzarestaurant over de wekelijkse bezoeken aan de pizzeria in Kranenburg;
- kopie vliegtickets van Düsseldorf naar Bagdad en terug.
2.2.
Volgens de staatssecretaris blijkt uit de overgelegde stukken niet dat eiseres en referent zich daadwerkelijk voor tenminste drie maanden in Duitsland hebben gevestigd. Daarom komt eiseres niet in aanmerking voor een verblijfsrecht in Nederland. Met het besluit van 9 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Verblijf in Duitsland met referent
4. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt stelt dat zij met de overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij tenminste drie maanden met referent in Duitsland heeft verbleven en daar gezinsleven heeft opgebouwd of bestendigd. De staatssecretaris heeft de bewijsstukken niet in onderlinge samenhang beoordeeld en geen rekening gehouden met de individuele omstandigheden van eiseres. Daarmee heeft de staatsecretaris niet het juiste toetsingskader toegepast. De staatssecretaris heeft veel van de door eiseres overgelegde bewijsstukken ten onrechte terzijde geschoven als administratief van aard, terwijl uit de richtsnoeren bij de Verblijfsrichtlijn [4] en het arrest FS van het Hof van Justitie [5] blijkt dat administratief bewijs juist kan dienen ter onderbouwing van het verblijf. Zo heeft de staatssecretaris onvoldoende waarde gehecht aan het verblijfsdocument van eiseres in Duitsland. Dat het verblijfsdocument zelf geen rechten doet ontstaan, laat onverlet dat de Duitse autoriteiten onderzoeken en vaststellen of sprake is van verblijfsrecht voordat zij overgaan tot afgifte hiervan. De staatssecretaris heeft daarnaast de overgelegde feitelijke bewijsstukken (de foto’s, kassabonnen, vliegtickets en getuigenverklaringen) ten onrechte afgedaan als momentopnames, terwijl deze in onderlinge samenhang bezien, wel degelijk een reëel en daadwerkelijk verblijf aannemelijk maken. Uit de overgelegde getuigenverklaring van de restauranthouder volgt dat eiseres en referent daar wekelijks aten en hieruit kan worden opgemaakt dat zij daadwerkelijk in Duitsland verbleven. Dit geldt ook voor de getuigenverklaring van de buurman en buurvrouw. Dat de verklaringen niet objectief zijn betekent niet dat zij geen bewijswaarde hebben. Verder had de staatssecretaris bij de beoordeling moeten betrekken dat het leven van eiseres in Duitsland zich grotendeels binnenshuis af speelde, dat referent in Nederland werkte, veel contante inkomsten had en boodschappen in Nederland deed. Ook hebben eiseres en referent voorafgaand aan hun vertrek naar Duitsland geen juridisch advies ingewonnen. Om die redenen kan van eiseres minder bewijs worden gevergd. Eiseres voert verder aan dat zij niet tegenstrijdig heeft verklaard over het beschikken over een telefoon in Duitsland. Zij kan geen bewijs van locatie van haar telefoon overleggen omdat de locatiemelding op haar telefoon stond uitgeschakeld. Tot slot heeft zij voldoende verklaard over de leefomgeving en de inrichting van het appartement in Duitsland, mede gelet op haar persoonlijke omstandigheden en dat zij niet betrokken was bij de inrichting van het appartement.
4.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit rechtspraak van het Hof van Justitie [6] en de uitleg die de Afdeling [7] daaraan heeft gegeven volgt dat als een familielid van de burger van de Unie aannemelijk heeft gemaakt dat hij in die hoedanigheid samen met de burger van de Unie langer dan drie maanden in een gastlidstaat heeft verbleven en daar een gezinsleven heeft opgebouwd of bestendigd, hij in beginsel bij terugkeer naar de lidstaat waarvan de burger van de Unie de nationaliteit bezit, een afgeleid verblijfsrecht heeft. Daarvoor is noodzakelijk dat naast bewijs van administratieve aard ook bewijs van feitelijke aard wordt overgelegd.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris al het administratieve en feitelijke bewijs in onderlinge samenhang heeft betrokken en voldoende rekening heeft gehouden met de individuele omstandigheden van eiseres. De staatssecretaris heeft zich terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiseres met deze stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij en referent zich daadwerkelijk voor drie maanden in Duitsland hebben gevestigd.
4.3.
Anders dan eiseres stelt, heeft de staatssecretaris het administratieve bewijs betrokken maar terecht geconcludeerd dat uit het arrest en rechtspraak van de Afdeling [8] volgt dat zowel administratief als feitelijk bewijs vereist is om het verblijf aannemelijk te maken. Dit was volgens de staatssecretaris onvoldoende aanwezig. Over het verblijfsdocument heeft de staatssecretaris terecht gesteld dat hieruit enkel blijkt dat eiseres op een bepaald moment voldeed aan de formele vereisten voor verblijf in Duitsland, maar dat hieruit niet kan worden opgemaakt dat zij en referent daadwerkelijk drie maanden in Duitsland hebben verbleven.
4.4.
Over de feitelijke bewijsstukken heeft de staatssecretaris kunnen concluderen dat dit met name momentopnames zijn en dat dit, in onderlinge samenhang bezien met het administratieve bewijs en de door eiseres afgelegde verklaringen, niet aannemelijk maakt dat eiseres daadwerkelijk drie maanden in Duitsland heeft verbleven met referent. Uit de foto’s, vliegtickets en kassabonnen kan geen maandenlang verblijf worden afgeleid. De kassabonnen zijn bovendien niet tot eiseres te herleiden, omdat er geen persoonlijke gegevens op staan. Volgens rechtspraak van de Afdeling is de bewijskracht van getuigenverklaringen beperkt, maar als deze stroken met bewijsstukken van grotere bewijskracht, kan niet iedere betekenis hieraan worden ontzegd. [9] De staatssecretaris heeft de getuigenverklaringen in zijn besluitvorming betrokken, maar heeft terecht geconcludeerd dat hieruit geen verblijf van drie maanden blijkt. In de verklaring van de restauranthouder van 1 juni 2021 staat dat eiseres en referent wekelijks op zondag en maandag in zijn restaurant hebben gegeten in de periode van september 2018 tot mei 2019. In de verklaring van de buurman van 10 mei 2020 staat onder meer dat hij referent en eiseres in augustus 2018 heeft ontmoet, dat zij in dezelfde flat wonen en dat zij vaak bij elkaar op bezoek zijn geweest. De verklaring van de buurvrouw is ongedateerd en hierin staat onder andere dat zij en eiseres buren waren en dat zij bij elkaar op bezoek gingen. De staatssecretaris heeft terecht gesteld dat uit geen van deze verklaringen de duur van het verblijf van eiseres en referent blijkt. Bovendien is dit geen objectief verifieerbaar bewijs. Hierom heeft de staatssecretaris niet de door eiseres gewenste waarde aan de getuigenverklaringen hoeven te hechten. De rechtbank concludeert verder dat, wat er ook zij van het onderlinge geschil over of eiseres over een telefoon beschikte in Duitsland en over de standaard locatie-instellingen op een Android-toestel, vaststaat dat er geen bewijs in de vorm van telefoonrekeningen of bewijs van locatie is overgelegd. Dit kan dus ook niet bijdragen aan bewijs van feitelijk verblijf in Duitsland.
4.5.
De rechtbank constateert verder dat de staatssecretaris en eiseres van inzicht verschillen over of het gebouw in Duitsland waar eiseres en referent zouden hebben gewoond, aangemerkt kan worden als flatgebouw. De rechtbank is van oordeel dat ongeacht dit verschil van inzicht, de staatssecretaris heeft kunnen concluderen dat de verklaringen van eiseres over de leefomgeving en de inrichting van het appartement in Duitsland niet kunnen bijdragen aan bewijs van feitelijk verblijf in Duitsland, omdat haar verklaringen hierover beperkt zijn en zij weinig zaken in de directe omgeving van het huis kan benoemen die objectief te verifiëren zijn, zoals de bakkerij in de straat.
4.6.
Tot slot heeft de staatssecretaris rekening gehouden met de individuele omstandigheden van eiseres, maar wijst hij er terecht op dat ook dan het dagelijks leven doorgaat en daar bewijs van overgelegd had kunnen worden. Zo is eiseres in de periode dat zij in Duitsland woonachtig zou zijn naar het ziekenhuis en de apotheek geweest, maar blijkt uit de rekeningen dat deze afspraken in Nederland hebben plaatsgevonden. Dit kan om die reden niet bijdragen aan bewijs van daadwerkelijk verblijf in Duitsland. Dat eiseres en referent voor hun vertrek naar Duitsland geen juridisch advies hebben ingewonnen, maakt niet dat van hen niet verlangd kan worden dat zij feitelijk bewijs overleggen. De staatssecretaris wijst er terecht op dat het aan eiseres is om het verblijf in Duitsland aannemelijk te maken.
4.7.
Gelet op bovenstaande en de overige overwegingen in het besluit, heeft de staatssecretaris terecht geconcludeerd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij en referent drie maanden in Duitsland hebben verbleven en daar gezinsleven hebben opgebouwd of bestendigd.
Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel
5. Eiseres voert aan sprake is van een motiveringsgebrek omdat de staatssecretaris in het bestreden besluit niet is ingegaan op het beroep van eiseres op het evenredigheidsbeginsel. Eiseres wijst op het arrest Yön van het Hof van Justitie [10] en de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2019 [11] waaruit volgt dat de staatssecretaris bij de beoordeling van het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel moet betrekken of het onevenredige bezwarend is om vast te houden aan het besluit als sprake is van bijzondere omstandigheden. In dit geval had het tot de conclusie moeten leiden dat de afwijzing onevenredig bezwarend is. Er is sprake van bijzondere omstandigheden omdat referent hartpatiënt is en in januari 2023 een herseninfarct heeft gehad, en eiseres zwanger was. Eiseres wijst op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem [12] , waarin de rechtbank concludeerde dat sprake was van bijzondere omstandigheden gelegen in de medische situatie van referente. Tot slot voert eiseres aan dat de staatssecretaris moet betrekken dat zij op 9 oktober 2023 een aanvraag tot afgifte van een document voor afgeleid verblijfsrecht bij haar minderjarige kind op grond van artikel 20 VWEU heeft ingediend.
6. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in het bestreden besluit deugdelijk heeft gemotiveerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan geconcludeerd dient te worden dat het besluit voor eiseres en referent onevenredige gevolgen heeft. De staatssecretaris wijst er niet ten onrechte op dat de nuttige werking van artikel 21 VWEU vereist dat het gezinsleven dat een EU-burger in een andere lidstaat heeft opgebouwd kan worden voortgezet bij terugkeer naar de lidstaat van herkomst. Eiseres en referent hebben echter niet aannemelijk gemaakt dat zij gezamenlijk drie maanden daadwerkelijk hebben verbleven in Duitsland en daar gezinsleven hebben opgebouwd of bestendigd. De conclusie dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden maakt niet dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De staatssecretaris heeft verder niet ten onrechte geconcludeerd dat de medische omstandigheden niet maken dat hij gehouden was om in afwijking van de voorwaarden een afgeleid verblijfsrecht te verlenen aan eiseres. Het besluit staat er namelijk niet aan in de weg dat eiseres en referent toegang hebben tot medische voorzieningen en is daarom niet onevenredig bezwarend. Verder wijst de staatssecretaris er niet ten onrechte op dat de medische omstandigheden die speelden bij de hierboven genoemde uitspraak van zittingsplaats Haarlem zeer uitzonderlijk waren, omdat referente gediagnosticeerd was met uitgezaaide longkanker en samen met haar echtgenoot wenste te zijn in – waarschijnlijk – de laatste fase van haar leven. Deze omstandigheden verschillen van de (medische) omstandigheden die spelen bij eiseres en referent en hoeven om die reden niet tot dezelfde uitkomst te leiden. Tot slot heeft de staatssecretaris kunnen concluderen dat de aanvraag van eiseres voor een afgeleid verblijfsrecht bij haar minderjarige kind geen rol kan spelen in deze procedure en getoetst zal worden aan de voorwaarden die gelden binnen dat toetsingskader.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. H.C.M. Pijnenburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaak NL23.7004
4.Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.
5.22 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:506.
6.12 maart 2014, inzake O. en B., ECLI:EU:C:2014:135.
7.20 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3184 en 12 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2669.
8.25 april 2016, ECLI:RVS:2016:1233.
9.19 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:517.
10.7 augustus 2018, ECLI:EU:C:2018:632.
12.17 maart 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:2509.