ECLI:NL:RBDHA:2023:20706
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- D. Bruinse - Pot
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een verblijfsaanvraag op basis van de Verblijfsrichtlijn en het VWEU
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiseres tegen de ongegrondverklaring van haar bezwaar tegen de afwijzing van haar aanvraag om afgifte van een verblijfsdocument beoordeeld. Eiseres had op 27 mei 2019 een aanvraag ingediend om een document te verkrijgen dat haar rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen, met de intentie om bij haar echtgenoot te verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 3 december 2019 afgewezen, en het daaropvolgende bezwaar werd op 20 maart 2020 ongegrond verklaard. Eiseres heeft in hoger beroep gelijk gekregen, maar na een hoorzitting op 24 november 2022 heeft de staatssecretaris opnieuw besloten dat het bezwaar ongegrond was.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij en haar referent daadwerkelijk voor ten minste drie maanden in Duitsland hebben verbleven. Eiseres heeft verschillende bewijsstukken overgelegd, waaronder verblijfsdocumenten, getuigenverklaringen en bankafschriften, maar de rechtbank oordeelt dat deze niet voldoende zijn om het verblijf in Duitsland aan te tonen. De staatssecretaris heeft de bewijsstukken niet in onderlinge samenhang beoordeeld en onvoldoende rekening gehouden met de individuele omstandigheden van eiseres, aldus eiseres. De rechtbank concludeert echter dat de staatssecretaris de bewijsstukken wel degelijk in samenhang heeft beoordeeld en dat de conclusie dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor verblijf in Nederland terecht is.
De rechtbank wijst ook op het evenredigheidsbeginsel en de bijzondere omstandigheden van eiseres en haar referent, maar oordeelt dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het besluit onevenredig bezwarend maken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.