Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2023 in de zaak tussen
[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Heeft de staatssecretaris eiser een vertrektermijn kunnen onthouden?6.In het terugkeerbesluit heeft de staatssecretaris overwogen dat eiser een vertrektermijn wordt onthouden, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000),als zware gronden vermeld dat eiser:3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;en als lichte gronden vermeld dat eiser:4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
de rechtbank begrijpt: gehoor). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris het inreisverbod onvoldoende gemotiveerd omdat het inreisverbod enkel een verwijzing naar het gehoor bevat. Het bestreden besluit 1 kent in zoverre een motiveringsgebrek. Omdat de staatssecretaris niet alle relevante belangen kenbaar bij de besluitvorming heeft betrokken vanwege enkel de verwijzing naar het gehoor, leidt dit tot een motiveringsgebrek. Het inreisverbod is dan ook in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen. De rechtbank ziet aanleiding het beroep tegen het inreisverbod gegrond te verklaren en het inreisverbod te vernietigen. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het inreisverbod in stand te laten, omdat de staatssecretaris op zitting nader heeft gemotiveerd dat hij geen reden ziet om af te zien van het inreisverbod. Hiertoe heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat enkel de behoefte om contact te onderhouden met kennissen in Europese landen geen dusdanig zwaar belang is dat hierom af dient te worden gezien van het opleggen van een inreisverbod. Ten aanzien van de (on)mogelijkheid tot werk heeft de staatssecretaris er terecht op gewezen dat niet is gebleken dat eiser werk heeft in Nederland of een ander Europees land. De staatssecretaris heeft hiermee alsnog toereikend gemotiveerd waarom het door eiser gestelde familie- en privéleven niet aan het inreisverbod, dan wel de duur daarvan, in de weg staat.
3 december 2023 volgt dat eiser is overgenomen en opgehouden, aansluitend op strafrechtelijke detentie, op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw 2000, omdat de identiteit niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. De staatssecretaris heeft op zitting terecht gesteld dat eiser geen documenten heeft overgelegd waaruit zijn identiteit kan worden opgemaakt. Enkel vingerafdrukken uit het systeem is daartoe onvoldoende. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser op de juiste grondslag is opgehouden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
onder 6.1.
21 juli 2022. [4] De omstandigheid dat het detentiecentrum in Rotterdam ook wordt gebruikt voor de tenuitvoerlegging van voorlopige hechtenis en kortdurende gevangenisstraffen doet geen afbreuk aan het karakter van het detentiecentrum als speciale inrichting. [5] De rechtbank ziet in het betoog van eiser geen reden van deze rechtspraak af te wijken. Het betoog van eiser dat hij teveel zit opgesloten in zijn cel gaat over de feitelijke toepassing van het regime. Afgezien van het feit dat dit betoog niet is onderbouwd, staat hiervoor een andere rechtsgang open. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 10 december 2010. [6] De beroepsgrond slaagt dus niet.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1, voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit ongegrond;
- wijst het verzoek voor schadevergoeding af;
mr.S.M. Hampsink, griffier.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.