ECLI:NL:RBDHA:2023:20799

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
2 januari 2024
Zaaknummer
NL23.37951 en NL23.38121
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring, terugkeerbesluit en inreisverbod met motiveringsgebrek

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 19 december 2023, betreft het een beroep van eiser tegen een maatregel van bewaring, een terugkeerbesluit en een inreisverbod. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D. Matadien en mr. F.S. Schoot, heeft zijn beroep ingesteld na een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 3 december 2023, waarin hem een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor twee jaar werd opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 12 december 2023, waarbij eiser niet aanwezig was omdat hij naar Polen was uitgezet.

De rechtbank oordeelt dat de beroepen tegen de maatregel van bewaring en het terugkeerbesluit ongegrond zijn, maar dat het beroep tegen het inreisverbod gegrond is. De rechtbank constateert een motiveringsgebrek in het besluit van de staatssecretaris, omdat deze onvoldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser en enkel naar het gehoor verwijst zonder verdere onderbouwing. Desondanks laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het inreisverbod in stand, omdat de staatssecretaris op zitting voldoende heeft gemotiveerd waarom het inreisverbod noodzakelijk is.

De rechtbank bevestigt dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring op juiste gronden heeft opgelegd, en dat er geen sprake is van een lichter middel. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd voor zijn stelling dat hij rechtmatig verblijf had en dat er een Dublinclaim zou zijn. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitzettingsprocedure en dat de plaatsing van eiser in het detentiecentrum Rotterdam rechtmatig was. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.37951 en NL23.38121

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. F.S. Schoot).

Inleiding

1. Bij besluit van 3 december 2023 heeft de staatssecretaris aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd (bestreden besluit 1). De staatssecretaris heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd (bestreden besluit 2).
1.1.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De staatssecretaris heeft op 12 december 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. Omdat eiser op de dag van de zitting is uitgezet naar Polen, was hij niet aanwezig bij de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de maatregel van bewaring, het terugkeerbesluit en het inreisverbod onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen tegen de maatregel van bewaring en het terugkeerbesluit ongegrond zijn. De rechtbank komt verder tot het oordeel dat het beroep tegen het inreisverbod gegrond is, maar ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het inreisverbod in stand te laten. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Over het terugkeerbesluit en het inreisverbod
Is eiser zorgvuldig gehoord?
4. Eiser voert aan dat hij niet zorgvuldig is gehoord. Zo heeft de staatssecretaris aangegeven dat eiser zijn zienswijze kon geven, maar heeft de staatssecretaris op cruciale zaken onvoldoende doorgevraagd.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat eiser voldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen. Het betoog van eiser dat de staatssecretaris onvoldoende op cruciale zaken heeft doorgevraagd, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft namelijk onvoldoende geconcretiseerd wat deze cruciale zaken zouden zijn. De staatssecretaris heeft op zitting terecht gesteld dat uit het gehoor niet blijkt dat eiser niet alles naar voren heeft kunnen brengen wat hij belangrijk vindt. Dit is door de gemachtigde van eiser op zitting niet gemotiveerd betwist.
Is er sprake van onrechtmatig verblijf?
5. Eiser voert allereerst aan dat geen sprake is van onrechtmatig verblijf. Hij zat namelijk nog in zijn vrije termijn en hij beschikt over voldoende middelen van bestaan vanwege zijn bankpas en zijn familie in Albanië.
5.1.
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiser nog een vrije termijn heeft. De foto van het paspoort in het dossier is hiertoe onvoldoende, omdat een Schengen stempel ontbreekt. Hierdoor heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de vrije termijn op het moment van het opleggen van het terugkeerbesluit, 3 december 2023, al was aangevangen en nog liep. Reeds hierom is sprake van onrechtmatig verblijf. De vraag of eiser ten tijde van het uitvaardigen van het terugkeerbesluit beschikte over voldoende middelen van bestaan laat de rechtbank hier dan ook onbesproken.

Heeft de staatssecretaris eiser een vertrektermijn kunnen onthouden?6.In het terugkeerbesluit heeft de staatssecretaris overwogen dat eiser een vertrektermijn wordt onthouden, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000),als zware gronden vermeld dat eiser:3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;en als lichte gronden vermeld dat eiser:4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.

6.1.
Eiser voert aan dat hem een termijn voor vrijwillig vertrek had moeten worden gegeven en betwist alle zware en lichte gronden. Ten aanzien van de zware gronden 3a en 3b voert eiser aan dat hij wel rechtmatig verblijf had in Nederland. Om die reden is hij rechtmatig Nederland ingereisd en hoefde hij zich niet te melden bij de korpschef. Ten aanzien van de lichte gronden 4c en 4d voert eiser aan dat dit ten onrechte aan hem is tegengeworpen, omdat eiser een bankpas en familie in Albanië heeft waardoor hij voldoende middelen van bestaan tot zijn beschikking heeft.
6.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De zware gronden 3a en 3b kunnen aan het bestreden besluit 1 ten grondslag worden gelegd. Eiser heeft verklaard op 3 december 2023 Nederland te zijn binnengekomen. Zoals reeds onder 5.1. is overwogen verbleef eiser op dat moment onrechtmatig in Nederland. Dit betekent dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen. Eiser diende daarom van zijn verblijf melding te maken. Dat heeft hij niet gedaan. Gelet op het vorenstaande heeft de staatssecretaris de zware gronden 3a en 3b terecht aan eiser tegengeworpen. Alleen al uit de feitelijke juistheid van deze gronden blijkt voldoende dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. [2] De staatssecretaris mocht daarom op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 aan eiser een vertrektermijn onthouden. Wat eiser verder heeft aangevoerd over de andere gronden kan daar niet aan afdoen en behoeft daarom geen bespreking.
Is bij het opleggen van het inreisverbod voldoende rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser?7. Eiser heeft als beroepsgrond naar voren gebracht dat de staatssecretaris van het opleggen van het inreisverbod had moeten afzien vanwege zijn persoonlijke omstandigheden. Eiser heeft kennissen in andere Europese landen en onvoldoende vooruitzicht op werk in Albanië. Door eiser een inreisverbod op te leggen wordt hem de mogelijkheid ontnomen om in een Europees land te gaan werken. Omdat er sprake is van familie- en privéleven, is het inreisverbod in strijd met artikel 8 van het EVRM, aldus eiser.
7.1.
De staatssecretaris moet een inreisverbod opleggen als een vreemdeling onrechtmatig in Nederland verblijft, hem een terugkeerbesluit is opgelegd en hem een vertrektermijn is onthouden ingevolge artikel 62, tweede lid, van de Vw 2000. Dat staat in artikel 66a, eerste lid, onder a, van de Vw 2000. Volgens paragraaf A4/2.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) wordt geen inreisverbod uitgevaardigd, indien het uitvaardigen van een inreisverbod een schending van artikel 8 van het EVRM betekent. Dit betekent dat bij het uitvaardigen van een inreisverbod rekening gehouden moet worden met artikel 8 EVRM aspecten. Volgens paragraaf B7/3.8.2. van de Vc 2000 is sprake van inmenging in het familie- of gezinsleven als aan de vreemdeling een inreisverbod wordt opgelegd.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in het bestreden besluit 1 de staatssecretaris ten aanzien van de zienswijze van eiser verwijst naar het verhoor (
de rechtbank begrijpt: gehoor). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris het inreisverbod onvoldoende gemotiveerd omdat het inreisverbod enkel een verwijzing naar het gehoor bevat. Het bestreden besluit 1 kent in zoverre een motiveringsgebrek. Omdat de staatssecretaris niet alle relevante belangen kenbaar bij de besluitvorming heeft betrokken vanwege enkel de verwijzing naar het gehoor, leidt dit tot een motiveringsgebrek. Het inreisverbod is dan ook in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen. De rechtbank ziet aanleiding het beroep tegen het inreisverbod gegrond te verklaren en het inreisverbod te vernietigen. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het inreisverbod in stand te laten, omdat de staatssecretaris op zitting nader heeft gemotiveerd dat hij geen reden ziet om af te zien van het inreisverbod. Hiertoe heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat enkel de behoefte om contact te onderhouden met kennissen in Europese landen geen dusdanig zwaar belang is dat hierom af dient te worden gezien van het opleggen van een inreisverbod. Ten aanzien van de (on)mogelijkheid tot werk heeft de staatssecretaris er terecht op gewezen dat niet is gebleken dat eiser werk heeft in Nederland of een ander Europees land. De staatssecretaris heeft hiermee alsnog toereikend gemotiveerd waarom het door eiser gestelde familie- en privéleven niet aan het inreisverbod, dan wel de duur daarvan, in de weg staat.
Over de maatregel van bewaring
Heeft de ophouding op een onjuiste grondslag plaatsgevonden?
8. Eiser voert aan dat de ophouding op een onjuiste grondslag heeft plaatsgevonden. In plaats van artikel 50, tweede lid, van de Vw 2000, had dit artikel 50, derde lid, van de Vw 2000 moeten zijn. Eisers identiteit stond immers al vast. Zijn vingerafdrukken waren namelijk aanwezig in het systeem.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek van
3 december 2023 volgt dat eiser is overgenomen en opgehouden, aansluitend op strafrechtelijke detentie, op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw 2000, omdat de identiteit niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. De staatssecretaris heeft op zitting terecht gesteld dat eiser geen documenten heeft overgelegd waaruit zijn identiteit kan worden opgemaakt. Enkel vingerafdrukken uit het systeem is daartoe onvoldoende. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser op de juiste grondslag is opgehouden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is eiser op een verkeerde grondslag in bewaring genomen?
9. Eiser stelt dat hij op een verkeerde grondslag in bewaring is genomen, waardoor de bewaring onrechtmatig is. Hiertoe voert hij aan dat zijn vrije termijn nog loopt en dat daarnaast zijn documenten in Duitsland zijn ingenomen, waardoor er mogelijk een Dublinclaim is.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft er op zitting terecht op gewezen dat voor een eventuele Dublinclaim in Duitsland het vereist is dat eiser een asielaanvraag heeft gedaan in Duitsland, dan wel aldaar vingerafdrukken heeft afgestaan. Daar is in eisers geval niet van gebleken. Eiser heeft een eventuele asielaanvraag ook niet onderbouwd met stukken. Het betoog van eiser dat er mogelijk een Dublinclaim is, volgt de rechtbank daarom ook niet. Ten aanzien van de vrije termijn verwijst de rechtbank naar haar motivering onder 5.1. Hieruit volgt dat de vrije termijn van eiser niet is aangevangen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Liggen er voldoende gronden ten grondslag aan de maatregel van bewaring?
10. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. In de maatregel heeft de staatssecretaris dezelfde gronden gehanteerd als die hierboven zijn genoemd bij het onthouden van een vertrektermijn.
10.1.
Eiser voert tegen deze gronden dezelfde beroepsgronden aan als besproken
onder 6.1.
10.2.
Wat eiser aanvoert is geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De rechtbank verwijst naar haar motivering onder 6.2. Hieruit volgt dat de zware gronden 3a en 3b de maatregel van bewaring kunnen dragen. Wat eiser verder heeft aangevoerd tegen de andere zware en lichte gronden behoeft daarom geen bespreking. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Had de staatssecretaris moeten volstaan met een lichter middel?
11. Eiser voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte heeft afgezien van het opleggen van een lichter middel.
11.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat uit de gronden van de maatregel van bewaring een risico op onttrekking aan het toezicht volgt en in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij heeft de staatssecretaris erop gewezen dat eiser heeft verklaard naar Engeland te willen en heeft geprobeerd dit op illegaal wijze te realiseren. Het ontbreken van de juiste documenten heeft eiser dus eerder niet weerhouden om te proberen op illegale wijze in Engeland te geraken. De motivatie om in Engeland te geraken maakt het risico dat eiser zich wederom zal onttrekken aan toezicht groot.
Heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld aan eisers uitzetting?
12. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld aan zijn uitzetting.
12.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gewerkt aan eisers uitzetting. Eiser is op 3 december 2023 in bewaring gesteld. Op 6 december 2023 heeft de staatssecretaris de eerste uitzettingshandeling verricht in de vorm van een vertrekgesprek. Eisers bewaring is opgeheven op 12 december 2023, de dag van de zitting, en op diezelfde dag is eiser uitgezet naar Albanië. Hiermee heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld.
Mocht de staatssecretaris eiser plaatsen in het detentiecentrum in Rotterdam?
13. Eiser betoogt dat de staatssecretaris hem niet mocht plaatsen in het detentiecentrum in Rotterdam. Volgens eiser is dit geen speciale inrichting zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn, omdat het regime in het detentiecentrum in Rotterdam hetzelfde is als voor verdachten in strafzaken. Op zitting heeft eiser hier nog aan toegevoegd dat hij vanwege het personeelstekort teveel zit opgesloten in een cel.
13.1.
De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 3 juni 2022 [3] waarin de rechtbank uitgebreid heeft gemotiveerd en geconcludeerd dat het detentiecentrum kan worden aangemerkt als een speciale inrichting voor bewaring, zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. Deze uitspraak is bevestigd door de Afdeling in haar uitspraak van
21 juli 2022. [4] De omstandigheid dat het detentiecentrum in Rotterdam ook wordt gebruikt voor de tenuitvoerlegging van voorlopige hechtenis en kortdurende gevangenisstraffen doet geen afbreuk aan het karakter van het detentiecentrum als speciale inrichting. [5] De rechtbank ziet in het betoog van eiser geen reden van deze rechtspraak af te wijken. Het betoog van eiser dat hij teveel zit opgesloten in zijn cel gaat over de feitelijke toepassing van het regime. Afgezien van het feit dat dit betoog niet is onderbouwd, staat hiervoor een andere rechtsgang open. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 10 december 2010. [6] De beroepsgrond slaagt dus niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
14. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor het bestreden besluit 2 niet is voldaan. [7]

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep tegen het bestreden besluit 1, voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit is ongegrond. Het beroep tegen het inreisverbod is, gelet op onder 7.2. is overwogen gegrond. Gelet op de aanvullende motivering die de staatssecretaris op zitting heeft gegeven kan het inreisverbod de toets in rechte doorstaan. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit 1, voor zover gericht tegen het inreisverbod, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten.
Het beroep tegen de maatregel van bewaring is ongegrond.
15.1.
De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde van
€ 837,- per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1, voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit ongegrond;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1, voor zover gericht, tegen het inreisverbod gegrond en laat de rechtsgevolgen in stand;
- verklaart het beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond;
- wijst het verzoek voor schadevergoeding af;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van
mr.S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.In het bijzonder artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000.
2.Vergelijk ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
5.ABRvS 21 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2103, r.o. 1.1; ABRvS 25 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2795, r.o. 5-8
7.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.