ECLI:NL:RBDHA:2023:20803

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
2 januari 2024
Zaaknummer
NL23.37954 en NL23.38114
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bewaring, terugkeerbesluit en inreisverbod van een Albanees vreemdeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 december 2023 uitspraak gedaan in een beroep van een Albanees vreemdeling tegen een terugkeerbesluit, een inreisverbod en een maatregel van bewaring. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 3 december 2023 aan de vreemdeling een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd, en hem in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling zorgvuldig is gehoord en dat er voldoende gronden zijn voor de maatregel van bewaring. De rechtbank oordeelt dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf had in Nederland en dat de staatssecretaris terecht een vertrektermijn heeft onthouden vanwege het risico op onttrekking aan het toezicht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het inreisverbod onrechtmatig is, omdat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling, zoals zijn familie in andere Europese landen en zijn vriendin in Malta. De rechtbank heeft het beroep tegen het inreisverbod gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM moet worden gemaakt. De beroepen tegen het terugkeerbesluit en de maatregel van bewaring zijn ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.37954 en NL23.38114

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. F.S. Schoot).

Inleiding

1. Bij besluit van 3 december 2023 heeft de staatssecretaris aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd (bestreden besluit 1). De staatssecretaris heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd (bestreden besluit 2).
1.1.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2023 op zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen: eiser, via een beeldverbinding, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de maatregel van bewaring, het terugkeerbesluit en het inreisverbod onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen tegen de maatregel van bewaring en het terugkeerbesluit ongegrond zijn. De rechtbank komt verder tot het oordeel dat het beroep tegen het inreisverbod gegrond is. De maatregel van bewaring en het terugkeerbesluit zijn rechtmatig. Het inreisverbod is onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Over het terugkeerbesluit en het inreisverbod
Is eiser zorgvuldig gehoord?
4. Eiser voert aan dat hij niet zorgvuldig is gehoord. Zo heeft de staatssecretaris niet doorgevraagd over zijn vriendin in Malta en of hij zelf kan terugkeren naar Albanië.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat eiser is gehoord over zijn vriendin in Malta. Aan eiser is de gelegenheid geboden om hierover zijn zienswijze te geven. Niet blijkt dat dit onvoldoende is geweest in het geval van eiser. In beroep heeft eiser deze grond verder niet nader geconcretiseerd. Het betoog van eiser dat hij zelf kan terugkeren naar Albanië, maakt dit niet anders. Dat is namelijk niet van belang voor het terugkeerbesluit met het inreisverbod. Het terugkeerbesluit ziet namelijk op het risico op onttrekking en niet op het lichter middel. Dat eiser mogelijk zelf kan terugkeren maakt het besluit niet onzorgvuldig, omdat het risico op onttrekking blijft bestaan.
Is er sprake van onrechtmatig verblijf?
5. Eiser voert allereerst aan dat geen sprake is van onrechtmatig verblijf. Hij zat namelijk nog in zijn vrije termijn en hij beschikt over voldoende middelen van bestaan. Bovendien had hij procedureel rechtmatig verblijf in Malta.
5.1.
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Eiser is in het bezit van een Albanees paspoort met de meest recente Schengen stempel daterend 1 augustus 2023. Op het moment van het opleggen van het terugkeerbesluit, 3 december 2023, was de vrije termijn van 90 dagen binnen 180 dagen reeds verlopen. Bovendien heeft eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan het uitvaardigen van het terugkeerbesluit verklaard over € 10,- te beschikken. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit terecht gesteld dat eiser hiermee niet heeft voldaan aan de voorwaarde dat hij moet beschikken over voldoende middelen van bestaan (artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Schengengrenscode). Dat eiser heeft verklaard een bankpas te hebben, maakt dit niet anders. Immers, zo stelt de staatssecretaris op zitting terecht, eiser dient over saldo te beschikken. De eventuele middelen van zijn vriendin en familie doen niet ter zake nu het gaat om zelfstandige middelen van bestaan. De stelling dat eiser procedureel rechtmatig verblijf had in Malta, volgt de rechtbank evenmin. Deze stelling is namelijk niet onderbouwd, net als de stelling dat een dergelijk verblijfsrecht rechtmatig verblijf oplevert in Nederland. Gelet hierop had eiser ten tijde van het uitvaardigen van het terugkeerbesluit dus geen rechtmatig verblijf meer. De beroepsgrond faalt alleen al hierom.
Heeft de staatssecretaris eiser een terugkeertermijn kunnen onthouden?6. In het terugkeerbesluit heeft de staatssecretaris overwogen dat eiser een vertrektermijn wordt onthouden, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), [1] als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6.1.
Eiser voert aan dat hem een termijn voor vrijwillig vertrek had moeten worden gegeven en betwist alle zware en lichte gronden. Ten aanzien van de zware grond 3a en 3b stelt eiser dat hij wel rechtmatig verblijf had in Nederland. Om die reden is hij rechtmatig Nederland ingereisd en hoefde hij zich niet te melden bij de korpschef. Verder stelt eiser dat hij geen intentie had om illegaal in Nederland te verblijven. Hij is de Europese Unie ingereisd om werk te zoeken en wilde uiteindelijk naar Engeland gaan voor werk. Ten aanzien van de lichte gronden 4c en 4d voert eiser aan dat dit ten onrechte aan hem is tegengeworpen, omdat eiser een vriendin in Malta heeft bij wie hij woont en een bankpas heeft waardoor hij voldoende middelen van bestaat tot zijn beschikking heeft.
6.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De zware gronden 3a en 3b kunnen aan het bestreden besluit 1 ten grondslag worden gelegd. Eiser heeft verklaard op 2 december 2023 Nederland te zijn binnengekomen. Zoals reeds onder 5.1 is overwogen verbleef eiser op dat moment onrechtmatig in Nederland. Dit betekent dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen. Eiser diende daarom van zijn verblijf melding te maken. Het betoog van eiser dat hij geen intentie had om illegaal in Nederland te verblijven, behoeft geen bespreking nu reeds is vastgesteld op grond van het voorgaande dat eiser geen rechtmatig verblijf had. Gelet op het vorenstaande heeft de staatssecretaris de zware gronden 3a en 3b terecht aan eiser tegengeworpen. Alleen al uit de feitelijke juistheid van deze gronden blijkt voldoende dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. [2] De staatssecretaris mocht daarom op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 aan eiser een vertrektermijn onthouden. Wat eiser verder heeft aangevoerd over de andere gronden kan daar niet aan afdoen en behoeft daarom geen bespreking.
Is bij het opleggen van het inreisverbod voldoende rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser?
7. Eiser heeft als beroepsgrond naar voren gebracht dat de staatssecretaris van het opleggen van het inreisverbod had moeten afzien omdat onvoldoende rekening is gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. Eiser heeft een vriendin in Malta met wie hij samenwoont en familie in andere Europese landen. Bovendien belemmert het inreisverbod eiser om werk te vinden in Nederland. Omdat er sprake is van familie- en privéleven, is het inreisverbod in strijd met artikel 8 van het EVRM, aldus eiser.
7.1.
De staatssecretaris moet een inreisverbod opleggen als een vreemdeling onrechtmatig in Nederland verblijft, hem een terugkeerbesluit is opgelegd en hem een vertrektermijn is onthouden ingevolge artikel 62, tweede lid, van de Vw 2000. Dat staat in artikel 66a, eerste lid, onder a, van de Vw 2000. Volgens paragraaf A4/2.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) wordt geen inreisverbod uitgevaardigd, indien het uitvaardigen van een inreisverbod een schending van artikel 8 van het EVRM betekent. Dit betekent dat bij het uitvaardigen van een inreisverbod rekening gehouden moet worden met artikel 8 EVRM aspecten. Volgens paragraaf B7/3.8.2. van de Vc 2000 is sprake van inmenging in het familie- of gezinsleven als aan de vreemdeling een inreisverbod wordt opgelegd.
7.2.
De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser eerst in beroep heeft aangevoerd dat een inreisverbod hem belemmert om werk in een Europees land te vinden. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris op zitting terecht heeft gesteld dat niet is gebleken dat eiser werk heeft in Nederland of hier lopende sollicitaties heeft. In zoverre had de staatssecretaris geen aanleiding hoeven zien om af te zien van het opleggen van het inreisverbod. Ten aanzien van het gestelde familie- en gezinsleven stelt de rechtbank vast dat de staatssecretaris in het bestreden besluit 1 de staatssecretaris ten aanzien van de zienswijze van eiser verwijst naar het verhoor (
de rechtbank begrijpt: gehoor). Daarin heeft eiser aangegeven een vriendin te hebben in Malta en daar ook mee samen te wonen. Bovendien heeft eiser verklaard broers en zussen te hebben in Griekenland en Italië. Omdat deze omstandigheden aanknopingspunten geven voor een familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, had er een belangenafweging in het kader van die bepaling dienen plaats te vinden. Het bestreden besluit 1 geeft hier geen blijk van. De enkele verwijzing naar het gehoor voorafgaand aan het opleggen van een inreisverbod is hiervoor onvoldoende omdat in het rapport gehoor geen belangenafweging wordt gemaakt. Het bestreden besluit 1 kent in zoverre een motiveringsgebrek. De nadere motivering van de staatssecretaris op zitting waarin hij aangeeft dat hij geen reden ziet om af te zien van het inreisverbod omdat eiser geen verblijfsrecht heeft in Malta, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om het hiervoor vastgestelde gebrek te helen. Indien aan eiser geen inreisverbod wordt opgelegd, mag hij namelijk op grond van zijn geldige Albanese paspoort 90 dagen binnen 180 dagen in het Schengengebied verblijven en daarbij ook bij zijn vriendin in Malta. [3] Een kenbare belangenafweging ten aanzien van de overige familieleden van eiser die in Europa wonen ontbreekt. Omdat de staatssecretaris niet alle relevante belangen kenbaar bij de besluitvorming heeft betrokken, leidt dit tot een motiveringsgebrek. Het inreisverbod is dan ook in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen. De rechtbank ziet aanleiding het beroep tegen het inreisverbod gegrond te verklaren en het inreisverbod te vernietigen.
Over de maatregel van bewaring
Had de staatssecretaris eiser moeten meedelen dat zij aansluitend aan haar strafrechtelijke detentie zou worden opgehouden?
8. Eiser betoogt dat de staatssecretaris door middel van het formulier M122 aan hem had moeten meedelen dat hij aansluitend aan zijn strafrechtelijke detentie zou worden opgehouden op grond van de Vw 2000. Dat heeft de staatssecretaris niet gedaan en dat moet leiden tot een belangenafweging die in zijn voordeel moet uitvallen.
8.1.
In de Vc 2000 is over het uitreiken van een M122 het volgende opgenomen in paragraaf A5/6.12:
“Het moet worden voorkomen dat vreemdelingen na hun strafrechtelijke detentie in bewaring worden gesteld. Als een vreemdeling na zijn strafrechtelijke detentie in bewaring gesteld moet worden omdat feitelijk vertrek aansluitend aan de strafrechtelijke detentie niet mogelijk is, deelt de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen aan de vreemdeling tijdens de strafrechtelijke detentie mee dat hij bij beëindiging van zijn strafrechtelijke detentie op grond van artikel 50, derde lid, dan wel artikel 50a, eerste lid, Vw naar een plaats bestemd voor verhoor wordt overgebracht. Hier wordt de vreemdeling geïnformeerd over de verdere te volgen procedure. Deze mededeling wordt, met gebruikmaking van model M122, aan de vreemdeling uitgereikt. Aan de directeur van de inrichting waarin de vreemdeling zich bevindt moet een afschrift van model M122 worden gestuurd. De ambtenaar moet ook van de toepassing van dit artikel proces-verbaal (zie model M105-A) opmaken.”
8.2.
De rechtbank maakt uit het dossier op dat eiser op 3 december 2023 om 12:02 uur is aangehouden wegens overtreding van artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht. Om 15:53 uur is eiser heengezonden en aansluitend hierop overgenomen en opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw 2000. Onder deze omstandigheden was de staatssecretaris volgens het hiervoor genoemde beleid niet gehouden om een M122 aan eiser uit te reiken. Het betoog van eiser faalt.
Liggen er voldoende gronden ten grondslag aan de maatregel van bewaring?
9. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. In de maatregel heeft de staatssecretaris dezelfde gronden gehanteerd als die hierboven zijn genoemd bij het terugkeerbesluit.
9.1.
Eiser voert tegen deze gronden dezelfde beroepsgronden aan als besproken
onder 6.1.
9.2.
Wat eiser aanvoert is geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De rechtbank verwijst naar haar motivering onder 6.2. Hieruit volgt dat de zware gronden 3a en 3b de maatregel van bewaring kunnen dragen. Wat eiser verder heeft aangevoerd tegen de andere zware en lichte gronden behoeft daarom geen bespreking. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Had de staatssecretaris moeten volstaan met een lichter middel?
10. Eiser voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte heeft afgezien van het opleggen van een lichter middel.
10.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat uit de gronden van de maatregel van bewaring een risico op onttrekking aan het toezicht volgt en in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij heeft de staatssecretaris erop gewezen dat eiser heeft verklaard naar het Verenigd Koninkrijk te willen reizen en dat hij op illegale wijze heeft getracht dit te realiseren. De motivatie om naar Engeland te gaan maakt het risico dat eiser zich wederom aan het toezicht zal onttrekken te groot. De staatssecretaris heeft er op zitting nog op gewezen dat eiser in zijn vertrekgesprek van 6 december 2023 weliswaar heeft aangegeven vrijwillig te willen vertrekken naar Albanië met behulp van International Organization for Migration (IOM), maar dat hij hier vanaf heeft gezien. Gelet op het bovenstaande had de staatssecretaris geen aanleiding hoeven zien om aan eiser een lichter middel op te leggen.
Heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld aan eisers uitzetting?
11. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld aan zijn uitzetting. Gelet op vergelijkbare zaken vindt eiser het onbegrijpelijk dat hij nog niet is uitgezet. Er gaan namelijk 2 à 3 vluchten per dag naar Albanië.
11.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan eisers uitzetting. Eiser is op 3 december 2023 in bewaring gesteld. Op 6 december 2023 heeft de staatssecretaris de eerste uitzettingshandeling verricht in de vorm van een vertrekgesprek. De staatssecretaris heeft verder op zitting toegelicht dat er op 7 december 2023 een vlucht is aangevraagd naar Albanië en op dezelfde dag heeft de staatssecretaris het vluchtakkoord hierop ontvangen. Eisers vlucht zou eigenlijk op 12 december 2023 plaatsvinden, maar hier heeft hij zelf vanaf gezien. Op 15 december 2023 staat eisers vertrek gepland naar Tirana, Albanië. Hiermee heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld.
Mocht de staatssecretaris eiser plaatsen in het detentiecentrum in Rotterdam?
12. Eiser betoogt dat de staatssecretaris hem niet mocht plaatsen in het detentiecentrum in Rotterdam. Volgens eiser is dit geen speciale inrichting zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn, omdat het regime in het detentiecentrum in Rotterdam hetzelfde is als voor verdachten in strafzaken. Op zitting heeft eiser hier nog aan toegevoegd dat hij vanwege het personeelstekort teveel zit opgesloten in een cel.
12.1.
De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 3 juni 2022 [4] waarin de rechtbank uitgebreid heeft gemotiveerd en geconcludeerd dat het detentiecentrum kan worden aangemerkt als een speciale inrichting voor bewaring, zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. Deze uitspraak is bevestigd door de Afdeling in haar uitspraak van
21 juli 2022. [5] De omstandigheid dat het detentiecentrum in Rotterdam ook wordt gebruikt voor de tenuitvoerlegging van voorlopige hechtenis en kortdurende gevangenisstraffen doet geen afbreuk aan het karakter van het detentiecentrum als speciale inrichting. [6] De rechtbank ziet in het betoog van eiser geen reden van deze rechtspraak af te wijken. Het betoog van eiser dat hij teveel zit opgesloten in zijn cel gaat over de feitelijke toepassing van het regime. Afgezien van het feit dat dit betoog niet is onderbouwd, staat hiervoor een andere rechtsgang open. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 10 december 2010. [7] De beroepsgrond slaagt dus niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
13. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [8]

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep van eiser is gegrond voor zover dat is gericht tegen het opleggen van het inreisverbod. Om het gebrek in het bestreden besluit 1 te herstellen moet de staatssecretaris een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM verrichten en motiveren of de door eiser aangevoerde omstandigheden aanleiding geven om van de oplegging van het inreisverbod af te zien dan wel aanleiding geven tot verkorting van de duur van het inreisverbod. De beroepen tegen het terugkeerbesluit en de maatregel van bewaring zijn ongegrond en blijven om die reden in stand.
14.1.
De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten vanwege het geconstateerde gebrek onder 7.2. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1, voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit ongegrond;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1, voor zover gericht, tegen het inreisverbod gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit 1 in zoverre en beveelt de staatssecretaris om een nieuw besluit te nemen en deze te motiveren met inachtneming van deze uitspraak;
- verklaart het beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van
mr.S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.In het bijzonder artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000.
2.Vergelijk ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
3.Dat staat in artikel 6 van de Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode).
6.ABRvS 21 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2103, r.o. 1.1; ABRvS 25 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2795, r.o. 5-8
8.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.