ECLI:NL:RBDHA:2023:22143

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
C/09/642535 / HA ZA 23-141
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J.-A. Seinen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige overheidsdaad door sluiting bedrijfspand door Gemeente Westland

In deze civiele procedure vordert eiser, een ondernemer, schadevergoeding van de Gemeente Westland wegens een onrechtmatige sluiting van zijn bedrijfspand. De sluiting vond plaats op 12 augustus 2019, nadat de politie een hennepkwekerij in een trailer bij het pand had aangetroffen. De bestuursrechter heeft het besluit van de Gemeente om het pand te sluiten later vernietigd, waardoor de onrechtmatigheid van het besluit vaststond. Eiser stelt dat hij door deze sluiting aanzienlijke schade heeft geleden, waaronder verlies van inkomsten en extra kosten door de gedwongen verhuizing van zijn bedrijf. De Gemeente betwist de aansprakelijkheid en stelt dat de schade niet voortvloeit uit haar besluit, maar uit de omstandigheden rondom de hennepkwekerij en de daaropvolgende beëindiging van de huurovereenkomst door de verhuurder. De rechtbank oordeelt dat de Gemeente aansprakelijk is voor de schade die eiser heeft geleden door de onrechtmatige sluiting van het pand. De rechtbank wijst de gevorderde verklaring voor recht toe en verwijst de zaak naar de schadestaatprocedure, waarbij de exacte schadevergoeding nog moet worden vastgesteld. De Gemeente wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Civiel recht
Zaaknummer: C/09/642535 / HA ZA 23-141
Vonnis van 6 december 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser], te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. L.H.E. Drenthe te Amsterdam,
tegen
GEMEENTE WESTLAND, te Naaldwijk,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaat: mr. R. Brouwer te Naaldwijk.

1.Samenvatting

In deze procedure vordert [eiser] vergoeding van de schade die hij heeft geleden door het besluit van de Gemeente tot sluiting van zijn bedrijfspand, welk besluit door de bestuursrechter is vernietigd. De Gemeente wijst aansprakelijkheid van de hand.
De rechtbank komt in dit vonnis tot het oordeel dat het vernietigde besluit jegens [eiser] onrechtmatig was, dat de Gemeente aansprakelijk is voor de schade die [eiser] daardoor lijdt, en dat het aannemelijk is dat [eiser] door dit besluit inderdaad schade heeft geleden, al zijn niet alle schadeposten die hij vordert terug te voeren op het besluit van de Gemeente. De rechtbank wijst de gevorderde verklaring voor recht toe en verwijst de zaak naar de schadestaatprocedure.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 31 januari 2023 met producties 1-17,
- de conclusie van antwoord van 29 maart 2023 met producties 1-17,
- het tussenvonnis van 2 augustus 2023 waarbij een mondelinge behandeling is bevolen,
- het B-formulier van eiser van 26 september 2023 met productie 18 en een USB-stick,
- het B-formulier van eiser van 12 oktober 2023 met productie 19.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2023. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er ter zitting is besproken; deze aantekeningen zitten in het griffiedossier.
2.3.
Partijen hebben na de zitting met elkaar gesproken over een minnelijke oplossing. De Gemeente heeft bij B-formulier van 10 november 2023 laten weten dat zij toch vonnis vraagt.
2.4.
Ten slotte is de datum waarop dit vonnis wordt gewezen bepaald op vandaag.

3.De feiten

3.1.
Eind april 2019 heeft [eiser] een trailer bij zijn bedrijfspand verhuurd aan derden. De verhuurovereenkomst is namens hem gesloten door een van zijn werknemers, omdat [eiser] op dat moment ziek was.
3.2.
Op 15 mei 2019 heeft de politie een hennepkwekerij met 14.200 stekken in de trailer aangetroffen.
3.3.
Op 19 juli 2019 heeft de Gemeente de verhuurder van het bedrijfspand van [eiser] ingelicht over de aangetroffen hennepkwekerij. De Gemeente heeft de verhuurder in verband met een voorgenomen sluiting van het pand voor zes maanden in de gelegenheid gesteld om haar zienswijze kenbaar te maken. De Gemeente heeft [eiser] niet van dit voornemen in kennis gesteld.
3.4.
Bij brief en e-mail van 29 juli 2019 heeft de verhuurder de huurovereenkomst met [eiser] ontbonden en een contractuele boete van € 50.000 gevorderd omdat in het gehuurde een hennepkwekerij was aangetroffen. In de brief stond niets over de voorgenomen bedrijfssluiting. De bepaling in de huurovereenkomst waarop de verhuurder zich beriep, luidt als volgt:
1.7
Het is huurder niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder een andere bestemming aan het gehuurde te geven dan omschreven in 1.2. Huurder is alleen bevoegd het gehuurde als bedrijfsruimte te gebruiken. Andere vormen van gebruik c.q. activiteiten, zoals wietteelt, dealen, onderdak aan (il)legalen geven is geen gebruik van de zaak als bedrijfsruimte en derhalve verboden, dit alles onder verbeurte van een direct opeisbare boete van € 50.000,-.
3.5.
Op 31 juli 2019 heeft de verhuurder beslag gelegd op de bedrijfsinventaris en voertuigen van [eiser] , naar aanleiding van de aanschrijving van de Gemeente van 19 juli 2019 met daarin het voornemen om het bedrijfspand zes maanden te sluiten op grond van het Damoclesbeleid.
3.6.
Op 2 augustus 2019 heeft de advocaat van [eiser] de Gemeente gemaild over een zienswijzegesprek; dit gesprek heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2019. Op 7 augustus 2019 heeft [eiser] zijn zienswijze schriftelijk aangevuld.
3.7.
Op 12 augustus 2019 heeft de Gemeente het besluit genomen om het bedrijfspand van [eiser] zes maanden te sluiten. Diezelfde dag heeft de advocaat van [eiser] de Gemeente het volgende e-mailbericht gestuurd:
“Met referte aan mijn voicemail bericht zend ik u hierbij ter aanvulling op de voorlopige zienswijze:

De eigendomssituatie terzake perceel [nummer perceel waarop de trailer staat]
De strook grond waarop de trailer stond waarin de hennepstekken zijn aangetroffen behoort niet tot hetgeen door de heer [eiser] is gehuurd. Eigenaar van die strook is de VVE Bedrijvencentrum [X].
Gelet op ook deze omstandigheid en hetgeen de gemeente aan het voorgenomen besluit ten grondslag heeft gelegd, verzoek ik de gemeente dringend het voorgenomen besluit te laten varen, dat dus niet te nemen.”
3.8.
Op 12 augustus 2019 heeft de verhuurder aan [eiser] ook een dagvaarding doen betekenen, waarin zij ontbinding van de verhuurovereenkomst en ontruiming van het bedrijfspand vorderde.
3.9.
De Gemeente heeft het bedrijfspand op 16 augustus 2019 gesloten en verzegeld. [eiser] heeft diezelfde dag bezwaar gemaakt en een voorlopige voorziening aanhangig gemaakt bij de bestuursrechter van deze rechtbank, waarin hij vroeg de sluiting te schorsen.
3.10.
Op 28 augustus 2019 heeft de bestuursrechter de door [eiser] gevraagde voorlopige voorziening (schorsing) afgewezen. Op 21 oktober 2019 heeft de bestuursrechter ook een door [eiser] verzochte voorlopige voorziening tot langere openstelling van het bedrijfspand afgewezen.
3.11.
Op 1 november 2019 hebben [eiser] en de verhuurder een vaststellingsovereenkomst gesloten over de beëindiging van de verhuurovereenkomst en de ontruiming van het bedrijfspand.
3.12.
Op 28 april 2021 heeft de bestuursrechter het besluit van 12 augustus 2019 in beroep vernietigd. Daarbij heeft de bestuursrechter onder meer het volgende overwogen:
6.5.
De rechtbank constateert dat partijen het eens zijn over het feit dat de trailer, die op naam van eiser stond, verbonden was met het bedrijfspand via een stroomkabel die door een wand van het bedrijfspand naar buiten toe, naar de trailer, liep. Verder staat vast dat de trailer dicht tegen het bedrijfspand aan geparkeerd stond, op een perceel waarvan eiser gebruikmaakte. De rechtbank is het dan ook met verweerder eens dat er een zekere relatie bestond tussen het bedrijfspand en de trailer.
Toch vindt de rechtbank dat die relatie niet zodanig was dat verweerder de bevoegdheid had om het bedrijfspand te sluiten. Zij wijst hiervoor op het volgende. De trailer kon alleen worden bereikt via het perceel waar deze op geparkeerd stond. Het bedrijfspand zelf hoefde hier dus niet voor te worden betreden. Bovendien staat vast dat uitsluitend in de trailer hennepstekken en daaraan gerelateerde materialen zijn gevonden. In het bedrijfspand zelf zijn geen materialen gevonden die op enigerlei wijze in verband konden worden gebracht met de activiteiten die zich in de trailer afspeelden. Tegen deze achtergrond maakt het feit dat de trailer afhankelijk was van de stroomvoorziening vanuit het bedrijfspand niet dat die trailer en dit pand als één geheel konden worden beschouwd. Ook overigens is niet gebleken van feiten die sluiting van het bedrijfspand kunnen rechtvaardigen. Onder deze specifieke omstandigheden heeft de sluiting van het bedrijfspand een bestraffend karakter gekregen. Daar is de last onder bestuursdwang niet voor bedoeld. Het Damoclesbeleid van verweerder kan dit niet anders maken.
3.13.
[eiser] heeft de Gemeente bij brief van 27 oktober 2021 aansprakelijk gesteld; de Gemeente heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de rechtbank voor recht verklaart dat de Gemeente aansprakelijk is voor de schade die hij lijdt als gevolg van haar besluit tot sluiting van het bedrijfspand. Daarnaast vordert [eiser] vergoeding van de schade die hij door dat besluit lijdt;
primaireen bedrag van € 386.538,59 met rente en kosten, of
subsidiairschade op te maken bij staat.
4.2.
De Gemeente voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Besluit was onrechtmatig
5.1.
Over de onrechtmatigheid van het besluit van de Gemeente van 12 augustus 2019 om eisers bedrijfspand te sluiten, kan de rechtbank kort zijn. Gelet op de onder 3.12 genoemde beslissing van de bestuursrechter staat volgens vaste rechtspraak namelijk vast dat dit besluit onrechtmatig was en dat die onrechtmatigheid aan de Gemeente is toe te rekenen. [1] De Gemeente heeft niets aangevoerd wat dit anders maakt; [eiser] is nooit als verdachte aangemerkt en de Gemeente heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van zodanig verwijtbaar gedrag van [eiser] dat de rechtbank van de vaste jurisprudentie zou moeten afwijken.
De Gemeente is daarom verplicht de schade te vergoeden die [eiser] door het besluit van 12 augustus 2019 lijdt. De rechtbank zal de gevorderde verklaring voor recht daarom toewijzen op de wijze verwoord in paragraaf 5 (“De beslissing”).
Toets: hypothetische situatie
5.2.
[eiser] vordert in deze procedure alle schade die hij heeft geleden doordat hij het bedrijfspand heeft moeten verlaten. De Gemeente meent dat geen van die schade voortkomt uit het besluit van 12 augustus 2019.
5.3.
Op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek is hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt die hem kan worden toegerekend, verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden. Het woord ‘dientengevolge’ betekent dat alleen de schade die in causaal verband staat tot de onrechtmatige daad voor vergoeding in aanmerking komt.
Om te bepalen of er een causaal verband bestaat tussen de onrechtmatige daad en de gevorderde schade, moet een vergelijking worden gemaakt tussen de situatie waarin [eiser] in werkelijkheid is komen te verkeren en de hypothetische situatie waarin hij zou hebben verkeerd als de Gemeente de onrechtmatige daad niet had gepleegd.
5.4.
Bij het maken van de hierboven bedoelde vergelijking moet de rechtbank twee deelvragen stellen en beantwoorden. Allereerst moet de rechtbank onderzoeken hoe de Gemeente zou hebben beslist of gehandeld als zij het onrechtmatige besluit niet zou hebben genomen. Bij die beoordeling moet worden uitgegaan van het tijdstip waarop het onrechtmatige besluit is genomen (in dit geval: 12 augustus 2019). Vervolgens moet de rechtbank de vraag stellen of de door eiser gevorderde schade zich in dat geval ook had voorgedaan. Als het antwoord op die vraag bevestigend luidt, ontbreekt causaal verband tussen de schade en het onrechtmatige besluit. [2]
Hoe zou de Gemeente hebben beslist als zij een rechtmatig besluit had genomen?
5.5.
Bij de beantwoording van deze vraag leggen twee omstandigheden bijzonder gewicht in de schaal:
a. a) De motivering van de bestuursrechter in de beslissing waarbij het besluit is vernietigd liet ruimte voor een vorm van handhavend optreden jegens (het bedrijf van) eiser, omdat er wel een zekere relatie bestond tussen het bedrijfspand en de trailer met de hennepkwekerij;
b) maar: de Gemeente was volgens de bestuursrechter niet bevoegd tot sluiting van het pand en dus ook niet tot openstelling van dat pand voor één dag. [3]
5.6.
De Gemeente heeft gesteld dat zij gelet op de grootte van de hennepkwekerij (14.200 stekken) sowieso handhavend zou hebben opgetreden; ter zitting heeft zij toegelicht dat zij [eiser] en de verhuurder van het bedrijfspand zou hebben gewaarschuwd. [eiser] heeft dit niet betwist, en de rechtbank acht dit gelet op de relatie tussen het bedrijfspand en de trailer ook aannemelijk.
Schade: beëindiging huurovereenkomst, boete en kosten procedures tegen verhuurder?
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] een deel van de gevorderde schade ook zou hebben geleden als de Gemeente hem en de verhuurder slechts had gewaarschuwd, omdat vaststaat dat 1) er een hennepkwekerij in het bedrijfspand is aangetroffen en 2) dat de verhuurovereenkomst een specifieke bepaling bevatte die het gebruik van het gehuurde voor wietteelt op straffe van een boete van € 50.000,- verbood.
5.7.1.
Artikel 1.7 van de huurovereenkomst bepaalde expliciet dat wietteelt als oneigenlijk gebruik van het gehuurde zou gelden. De aanzienlijke contractuele boete die het artikel daarop stelde, maakte duidelijk dat de verhuurder dergelijk oneigenlijk gebruik hoog opnam.
5.7.2.
De verhuurder vreesde voor haar goede naam; dit heeft [eiser] ter zitting ook verteld. Daarom wilde de verhuurder [eiser] , in wiens trailer de hennepplantage was aangetroffen en vanuit wiens bedrijf de plantage van elektriciteit werd voorzien, uit het bedrijfspand zetten.
5.7.3.
Ook als de Gemeente de verhuurder en [eiser] zelf slechts had gewaarschuwd, blijven de redenen dat de verhuurder de verhuurovereenkomst wilde beëindigen en aanspraak maakte op een contractuele boete dus bestaan.
5.8.
[eiser] heeft nog aangevoerd dat de vordering van de verhuurder door het onrechtmatige besluit kansrijker werd, zodat [eiser] zich gedwongen voelde om een vaststellingsovereenkomst over de beëindiging van de huurovereenkomst en de contractuele boete met de verhuurder te sluiten.
De rechtbank gaat in deze redenering niet mee. Gelet op het zeer specifieke artikel 1.7 in de verhuurovereenkomst, de vondst van de (flinke) hennepkwekerij in de trailer en de relatie tussen [eiser] , het gehuurde en de trailer zou de vordering van de verhuurder ook na een waarschuwing van de Gemeente een aanzienlijk procesrisico voor [eiser] hebben meegebracht. Het is begrijpelijk dat [eiser] dat procesrisico heeft willen beperken door een vaststellingsovereenkomst te sluiten, maar de gevolgen daarvan (de beëindiging van de huurovereenkomst en het verschuldigd worden van een boete) zijn niet toe te rekenen aan de Gemeente omdat het procesrisico ook groot was geweest als de Gemeente slechts had gewaarschuwd.
5.9.
Het feit dat [eiser] zijn bedrijf naar een andere locatie heeft moeten verplaatsen, is gelet op het voorgaande niet aan te merken als een gevolg van het onrechtmatige besluit van de Gemeente.
5.10.
Ditzelfde geldt voor het feit dat [eiser] moeite had om een geschikt alternatief bedrijfspand te vinden omdat veel verhuurders niet meer met hem in zee willen. Ook deze omstandigheid is primair terug te voeren op de omstandigheden dat er een hennepkwekerij in de trailer van [eiser] is aangetroffen, dat de elektriciteit vanuit zijn bedrijfspand kwam, en dat verhuurders met wietteelt niets te maken willen hebben.
5.11.
Ook de kosten die [eiser] heeft moeten maken in verband met de procedure(s) tegen de verhuurder zijn daarom geen gevolg van het onrechtmatige besluit.
Gemeente mocht bedrijfspand niet sluiten; schade aannemelijk
5.12.
Een ander deel van de schade die [eiser] vordert, is echter niet zozeer een gevolg van het feit dat hij zijn bedrijf moest verplaatsen, maar van het feit dat zijn bedrijf door het onrechtmatige besluit van de Gemeente van de ene op de andere dag is stilgelegd, dat hij niet vrijelijk meer bij zijn bedrijfsmiddelen en voorraad kon, en dat hij halsoverkop en slechts kort toegang kreeg om de ontruiming van het bedrijfspand te regelen. [eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij hierdoor kosten heeft moeten maken die hij niet zou hebben hoeven maken als hij de ontruiming van het bedrijfspand met meer rust en vrijheid had kunnen regelen, en ook dat hij zijn voorraad tegen ongunstiger voorwaarden heeft moeten verkopen dan wanneer hij die onder lagere druk en met de mogelijkheid van bezichtiging had kunnen verkopen. Daarmee is voldaan aan de eisen voor verwijzing naar de schadestaatprocedure.
5.13.
De Gemeente heeft nog aangevoerd dat zij best bereid was geweest om het pand langer open te stellen als [eiser] met concretere voorstellen was gekomen. Daarmee miskent de Gemeente echter dat zij überhaupt het recht niet had om het bedrijfspand van [eiser] te sluiten, en dus ook niet om de toegang die [eiser] tot zijn bedrijf(smiddelen) had te beperken. De rechtbank gaat daarom aan dit verweer voorbij.
Verwijzing naar de schadestaat; geen begroting in deze procedure mogelijk
5.14.
In het voorgaande heeft de rechtbank zoveel mogelijk duidelijkheid geboden over welke (soort) schadeposten wel en niet voor toewijzing in aanmerking komen. De stellingen van partijen over de schade zijn echter gebaseerd op geheel andere uitgangspunten (volledige aansprakelijkheid / geen enkele aansprakelijkheid), waardoor het partijdebat onvoldoende voldragen is om de schade in deze procedure te kunnen begroten. Omdat [eiser] wel aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade heeft geleden door het onrechtmatige besluit van de Gemeente, zal de rechtbank zijn vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure toewijzen. [4]
Proceskosten
5.15.
De Gemeente is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
132,29
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
5.290,00
(2,00 punten × € 2.645,00)
- nakosten
173,00
(evt. met verhoging genoemd in beslissing)
Totaal
7.872,29

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart voor recht dat de Gemeente aansprakelijk is jegens [eiser] voor de schade die [eiser] lijdt als gevolg van het besluit van 12 april 2019 tot sluiting van het bedrijfspand aan de [adres] te [plaats] ;
6.2.
veroordeelt de Gemeente tot vergoeding aan [eiser] van die schade, nader op te maken bij staat, met inachtneming van wat de rechtbank hiervoor onder 5.7 – 5.13 heeft overwogen;
6.3.
veroordeelt de Gemeente in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 7.872,29,
te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als de Gemeente niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
6.4.
verklaart de veroordelingen in rechtsoverwegingen 6.2 en 6.3 uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door C.J-A. Seinen en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2023.

Voetnoten

1.HR 31 mei 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0261.
2.Hoge Raad 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:354; Hoge Raad 25 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1510.
3.Rb Den Haag 28 april 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:4439, rechtsoverwegingen 6.5 en 6.7.
4.HR 8 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7435; HR 30 juni 2006, ECLI:NL:PHR:2006:AX6246.