ECLI:NL:RBDHA:2023:2731

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
NL23.748
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Syrische nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij onder andere heeft aangevoerd dat er niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, gezien de situatie van asielzoekers in Italië en de recente circular letter van de Italiaanse autoriteiten.

De rechtbank heeft de zaak op 23 februari 2023 behandeld en op basis van de ingediende gronden en de situatie in Italië geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat, hoewel er tekortkomingen zijn in de opvang en asielprocedure in Italië, er geen bewijs is dat Dublinclaimanten in Italië geen toegang hebben tot de asielprocedure of opvangvoorzieningen. De rechtbank heeft ook de door eiser aangevoerde individuele omstandigheden, zoals het feit dat hij een zus in Nederland heeft, niet als voldoende geacht om de asielaanvraag aan zich te trekken.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.748

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. T. der Bedrosian),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Procesverloop

Bij besluit van 6 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL23.749. Hierop wordt bij aparte uitspraak beslist.
Op 16 januari 2023 zijn de gronden ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.749, op 23 februari 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 19 juli 2022 bij de Italiaanse autoriteiten een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening vaststaat.
2. Eiser heeft, onder herhaling en inlassing van zijn zienswijze, in beroep het volgende naar voren gebracht. Eiser stelt dat er niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In dit kader doet eiser hoofdzakelijk een beroep op de circular letter van 5 december 2022 en de uitspraken over dit onderwerp van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond (ECLI:NL:RBDHA:2023:838) en zittingsplaats Utrecht (ECLI:NL:RBDHA:2022:14626). Eiser stelt zich op het standpunt dat er niet langer kan worden gesproken van een tijdelijk beletsel nu er al twee maanden geen overdrachten naar Italië plaatsvinden. Ten aanzien van het interstatelijk vertrouwensbeginsel wijst eiser verder op de brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 27 juli 2022 en het AIDA Country Report: Italy van 20 mei 2022 (AIDA-rapport), waaruit volgens eiser blijkt hoe slecht de opvang van vluchtelingen in Italië is. Verder doet eiser een beroep op artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening. Hiertoe voert eiser aan dat hij een zus heeft in Nederland bij wie hij graag wil wonen en dat hij verder niemand heeft in Italië.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met de enkele verwijzing naar de zienswijze en de bronnen die als bijlagen bij de zienswijze zijn gevoegd onvoldoende toegelicht op welke punten en waarom het bestreden besluit volgens hem onjuist of onvolledig is. De rechtbank zal zich daarom beperken tot bespreking van de overige beroepsgronden die eiser schriftelijk en ter zitting in beroep heeft aangevoerd.
3.2.
De Afdeling heeft in verschillende (recente) uitspraken geoordeeld dat, hoewel de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kennen, verweerder nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 19 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:881, van 10 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:49, van 26 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2497 en van 19 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3801. Een vergelijkbaar oordeel is gegeven door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in het arrest van 23 maart 2021, in de zaak M.T. tegen Nederland (ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519) en in het arrest van 27 mei 2021, in de zaak A.B. tegen Finland (ECLI:CE:ECHR:2021:0420DEC004110019). Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Italië dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Italië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) of artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest).
3.3.
Uit de door eiser overgelegde informatie volgt weliswaar dat er moeilijkheden bestaan met betrekking tot (toegang tot) de asielprocedure en opvangvoorzieningen, maar daaruit blijkt niet dat Dublinclaimanten in Italië in het geheel geen toegang hebben tot de asielprocedure of opvangvoorzieningen. De informatie uit het AIDA-rapport van 20 mei 2022 is reeds besproken in de uitspraak van de Afdeling van 26 augustus 2022, waarin is geoordeeld dat hierin geen wezenlijk ander beeld wordt geschetst van de situatie in Italië voor Dublinclaimanten dan uit de landeninformatie volgt die al bij eerdere uitspraken van de Afdeling is betrokken. Uit de update volgt niet dat de situatie in Italië, na de vorige AIDA-rapporten, dusdanig is verslechterd dat niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank ziet geen aanleiding hierover anders te oordelen. De brief van Vluchtelingenwerk Nederland en de daarin vermelde landeninformatie leiden ook niet tot het oordeel dat er niet langer op kan worden vertrouwd dat Italië de op hem rustende verplichtingen niet nakomt. Deze overige ingezonden informatie geeft geen wezenlijk ander beeld over de situatie in Italië dan de informatie die eerder bij de uitspraken is betrokken. De door eiser overgelegde informatie is onvoldoende om te concluderen dat er bij overdracht aan Italië sprake is van een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM of artikel 4 Handvest. Bij voorkomende problemen met betrekking tot het verkrijgen van hulp, opvang en toegang tot rechtsbijstand, of anderszins, ligt het op de weg van eiser om daarover in Italië te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Het is niet gebleken dat zij eiser niet effectief zouden kunnen of willen helpen, of dat klagen bij voorbaat zinloos is.
3.4.
Ook de door eiser aangehaalde circular letter van 5 december 2022 van de Italiaanse immigratiedienst leidt niet tot een ander oordeel. Op dit moment is het onbekend hoe lang deze situatie gaat voortduren, maar dit is nog geen reden voor verweerder om de asielaanvraag aan zich te trekken. Verweerder acht het hierbij van belang dat de Italiaanse autoriteiten nog steeds Dublinclaims aanvaarden, dat Italië zelf nog steeds aangeeft dat er sprake is van een tijdelijke situatie en dat de tijdelijkheid van de situatie ook wordt gegarandeerd doordat de termijn voor het uiterste moment van overdracht blijft lopen. Ook heeft verweerder ter zitting aangegeven dat er nog wel overdrachten mogelijk zijn voor minderjarigen die met hun gezin herenigd moeten worden. Met verweerder is de rechtbank daarom van oordeel dat de opschorting van overdrachten aan Italië in het kader van de Dublinverordening moet worden beschouwd als een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel (. ABRvS 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1032.). De rechtbank ziet in de circular letter geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit.
3.5.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de door eiser aangevoerde individuele omstandigheden geen aanleiding heeft hoeven zien om op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de asielaanvraag aan zich te trekken. Er zijn geen bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Italië in eisers geval van onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de enkele omstandigheid dat de zus van eiser in Nederland woont geen aanleiding vormt om de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.