In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. J.C.E. Hoftijzer, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 10 januari 2023, weigerde de aanvraag van de eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, met als argument dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 7 februari 2023, waarbij zowel de eiser als de verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank overweegt dat de verweerder het bestreden besluit heeft gebaseerd op artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000, waarin staat dat een aanvraag niet in behandeling wordt genomen indien een andere lidstaat verantwoordelijk is. De eiser betwistte de verantwoordelijkheid van Italië, verwijzend naar een circular letter van 5 december 2022, waarin de Italiaanse autoriteiten aangaven dat overdrachten van Dublinterugkeerders tijdelijk opgeschort werden vanwege problemen met opvangvoorzieningen. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet goed is gemotiveerd en in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de feitelijke situatie in Italië.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.674,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 22 februari 2023 en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.