ECLI:NL:RBDHA:2023:3168

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
NL23.1413
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwesties onder de Dublinverordening met betrekking tot Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. N. Akbalik, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. A. Hadfy-Kovacs. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was niet in behandeling genomen omdat Italië als verantwoordelijk land was aangewezen op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de opvangsituatie in Italië, waarover zorgen waren geuit in een circular letter van 5 december 2022. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris niet mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, gezien de huidige omstandigheden in Italië, waar geen adequate opvang beschikbaar was voor asielzoekers. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens zijn de proceskosten van de eiser vastgesteld op € 1.674,-, die door de Staatssecretaris moeten worden vergoed aan de rechtsbijstandverlener.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.1413
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V Nummer]

(gemachtigde: mr. N. Akbalik),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.1414, op 7 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen
T.K. Takaki. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eiser voert aan dat Italië niet verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag, omdat ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Er bestaat in het geval van eiser dat hij het risico loopt op pushbacks, waarbij eiser verwijst naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van
10 oktober 20221 en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch van 27 september 20222. Hoewel deze uitspraken zien op de situatie in Bulgarije, zijn ze ook van toepassing op Italië. Eiser verwijst daarbij naar het AIDA rapport Italië 2021 van 20 mei 2022, waaruit blijkt dat Italië verantwoordelijk is voor pushbacks. Daarnaast is de leeftijd van eiser zeer waarschijnlijk onjuist geregistreerd, gelet op de omstandigheden waarover hij heeft verklaard. Hij was uitgeput van zijn tocht over zee en hem is naar zijn leeftijd gevraagd in een taal die hij niet kent. Bovendien heeft hij opvang gehad die bestemd was voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen in Italië. Indien er sprake was van twijfel aan de leeftijd van eiser dan is hem ten onrechte geen medisch leeftijdsonderzoek aangeboden om hierover uitsluitsel te geven, gelet op artikel 3.109d, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit en artikel 25, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 2 november 20223, waaruit volgens eiser uit volgt dat ook rekening moet worden gehouden met de omstandigheden waaronder de leeftijd is geregistreerd. Eiser vreest verder voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM4 en artikel 4 van het Handvest5. Het ligt in de lijn der verwachting dat hij direct bij aankomst in Italië op straat zal worden gezet, zonder werk, inkomen en opvang. In Italië krijgen asielzoekers doorgaans geen advocaat en tolk en hij zal niet in de gelegenheid worden gesteld om daadwerkelijk over voornoemde behandeling te klagen bij het EHRM6. Dat eiser na overdracht geen opvang zal krijgen, wordt nog eens bevestigd door de circular letter van 5 december 2022. Daarin hebben de Italiaanse autoriteiten aangegeven dat de overdrachten van Dublinterugkeerders worden opgeschort (met uitzondering van gevallen van gezinshereniging van niet-begeleide minderjarigen), omdat geen opvang beschikbaar is.
Eiser verwijst in dit kader naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 30 januari 20237. Gelet op wat eiser heeft aangevoerd, had verweerder in alle redelijkheid toepassing dienen te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
3. Verweerder handhaaft zijn standpunt dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Dat nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, blijkt uit de jurisprudentie van de Afdeling8. Met de rapporten en zijn eigen verklaringen heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat in Italië sprake is van structurele tekortkomingen en dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest. Hierover heeft hij geen recente documenten overgelegd. Met het claimakkoord heeft Italië gegarandeerd de asielaanvraag in behandeling te nemen. Er is geen sprake van risico op pushbacks voor Dublinclaimanten, dit volgt ook niet uit het AIDA rapport waar eiser naar verwijst. De situatie voor Dublinclaimanten is niet te vergelijken met die aan de buitengrens van Italië. Ten aanzien van de minderjarigheid stelt verweerder zich op het standpunt dat verweerder in beginsel mag uitgaan van de juistheid van de geregistreerde leeftijd in de andere lidstaat en dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat deze leeftijd onjuist is. Eiser heeft hiertoe geen stukken van overgelegd. Zijn enkele verklaringen zijn hiertoe onvoldoende. Wat betreft de
1. NL22.18505.
2 NL22.15503.
3 ECLI:NLRVS:2022:3147.
4 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden .
5 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6 Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
8 Laatstelijk de uitspraak van 26 augustus 2022, ECLI:RVS:2022:2497.
circular letter erkent verweerder dat overdrachten aan Italië zijn opgeschort vanwege problemen met de opvangvoorzieningen in Italië. Het gaat hier volgens verweerder evenwel om een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel. Volgens verweerder staat dit beletsel er niet aan in de weg dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en dat eiser, als het beletsel is opgeheven, kan worden overgedragen aan Italië. Dat het op dit moment nog onduidelijk is hoe lang de tijdelijke opschorting exact gaat duren maakt het vorenstaande niet anders. Met de bindende overdrachtstermijn in artikel 29, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening wordt daarnaast gewaarborgd dat onzekerheid over de overdracht van een vreemdeling van beperkte duur is.9
Minderjarigheid
4. Iedere vreemdeling die stelt minderjarig te zijn en dit bij binnenkomst niet kan aantonen met bewijsmiddelen of anderszins aannemelijk kan maken, wordt geschouwd door de AVIM/Kmar en de IND. In het geval beiden concluderen dat twijfel bestaat over de leeftijd of de conclusies niet gelijkluidend zijn, doet de staatssecretaris nader onderzoek in een of meer lidstaten. Dit staat in de Werkinstructie 2018/19. De AVIM en de IND hebben eiser geschouwd en geconcludeerd dat er twijfel bestaat over zijn leeftijd. Verweerder heeft daarom overeenkomstig de Werkinstructie verder onderzoek gedaan naar de registratie van de leeftijd in Italië. Omdat eiser in Italië was geregistreerd als meerderjarig, heeft verweerder de leeftijd aanpast naar meerderjarigheid.
5. Het is vaste rechtspraak dat verweerder mag uitgaan van de juistheid van de registratie in de Italië10. Het is aan eiser om aan de hand van identificerende documenten aannemelijk te maken dat de opgegeven leeftijd onjuist is. Dit heeft eiser niet gedaan. Daarom heeft verweerder mogen uitgaan van de meerderjarigheid van eiser. Het beroep van eiser op de uitspraak van de Afdeling van 12 november 2022 slaagt niet, omdat het in dat geval ging om een situatie waar meerdere registraties in meerdere landen zijn gedaan. Dit betreft een andere situatie dan die thans aan de orde waarbij sprake is van één registratie in Italië. De beroepsgrond slaagt niet.
Pushbacks
6. Ten aanzien van het risico op pushbacks overweegt de rechtbank als volgt. Uit het AIDA rapport waar eiser in dit kader naar verwijst, volgt dat het gaat om pushbacks aan de buitengrenzen van Italië of op zee. Hieruit blijkt niet dat eiser als Dublinclaimant het risico loopt op pushbacks. De vergelijking met de situatie in Bulgarije gaat niet op, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat pushbacks in Italië ook plaatsvinden vanaf het grondgebied van Italië. De beroepsgrond slaagt niet.
Circular letter
7. Het uitgangspunt is dat verweerder ten aanzien van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat bekent dat verweerder, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het Unierecht en, met name, de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.11 De rechtbank overweegt dat de Afdeling in verschillende uitspraken die gaan over de situatie in Italië voor Dublinclaimanten heeft
9 Uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1520.
10 Uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1888
11 Zie punt 81 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, in de zaak Jawo.
geoordeeld dat, hoewel de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kennen, verweerder ten aanzien van Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan.12 Een vergelijkbaar oordeel is gegeven door het EHRM13 in het arrest in de zaak M.T. tegen Nederland14 van 23 maart 2021 en in het arrest van 27 mei 2021 in de zaak A.B. tegen Finland.15 Het is in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Italië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Italiaanse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM16 en artikel 4 van het Handvest17 strijdige behandeling.
Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.18
8. De rechtbank ziet in de circular letter van 5 december 2022 aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet goed is gemotiveerd en in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en verwijst daarbij onder andere naar haar uitspraken van 29 december 202219 en 13 januari 202320.
8.1.
Met de circular letter van 5 december 2022 verzoeken de Italiaanse autoriteiten de lidstaten om overdrachten aan Italië op grond van de Dublinverordening tijdelijk op te schorten (met uitzondering van gevallen van gezinshereniging van niet-begeleide minderjarigen). Dit als gevolg van het niet beschikbaar zijn van opvangvoorzieningen.
8.2.
Vervolgens hebben de Italiaanse autoriteiten op 4 januari 2023 Nederland verzocht om alle in januari 2023 geplande overdrachten te annuleren en te verplaatsen naar februari, in de hoop dat de situatie dan verbeterd is. Als reden geven de Italiaanse autoriteiten dat vanwege de enorme toestroom van vluchtelingen, zowel ter land als ter zee, er ernstige schaarste is ontstaan in opvangvoorzieningen. De Italiaanse autoriteiten laten weten dat de situatie niet is gewijzigd ten opzichte van de circular letter van 5 december 2022 en dat daarom overdrachten aan Italië op dit moment niet zijn toegestaan.
8.3.
De rechtbank stelt vast dat Italië met deze informatie te kennen geeft vanaf 5 december 2022 niet te kunnen voldoen aan de verplichtingen uit de Opvangrichtlijn voor wat betreft Dublinterugkeerders (met uitzondering van gevallen van gezinshereniging van niet-begeleide minderjarigen). Overdracht van eiser aan Italië kan op dit moment dus niet plaatsvinden vanwege het ontbreken van opvangvoorzieningen. Als eiser niet wordt opgevangen en hem geen verstrekkingen (kunnen) worden geboden, kan hij in een situatie van ernstige materiële deprivatie komen te verkeren als bedoeld in het arrest Jawo. Overdracht van eiser aan Italië zou daarom als gevolg hebben dat hij wordt blootgesteld aan
12 Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 26 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2738, 8 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:376 en 26 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2497.
13 Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
14 ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519.
15 ECLI:CE:ECHR:2021:0420DEC004110019.
16 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
17 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
18 Zie punt 91 tot en met 93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, in de zaak Jawo.
een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest, zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.
8.4.
De stelling van verweerder dat het hier gaat om een feitelijk overdrachtsbeletsel kan de rechtbank niet volgen. Het niet beschikbaar zijn van opvangvoorzieningen is geen feitelijk overdrachtsbeletsel. Van een feitelijk overdrachtsbeletsel is sprake als de overdracht zelf niet kan worden uitgevoerd, zoals het geval was in de periode van de COVID- pandemie.
8.5
Eiser heeft met de verwijzing naar de circular letter van 5 december 2022 niet aannemelijk gemaakt dat er in Italië structurele tekortkomingen in het opvangsysteem zijn, omdat die brief geen informatie geeft waaruit blijkt dat het niet beschikbaar zijn van opvangfaciliteiten een structureel karakter heeft. Wel is duidelijk dat de schaarste in de opvang te wijten is aan de enorme toestroom aan asielzoekers. Uit de circular letter valt niet op te maken wanneer en hoe de Italiaanse autoriteiten deze enorme toestroom qua opvang en voorzieningen gaan oplossen. Voor het standpunt van verweerder dat het hier enkel gaat om een tijdelijk overdrachtsbeletsel, is de circular letter te weinig concreet. Omdat Italië op dit moment geen opvang biedt, ziet de rechtbank reden om de bewijslast dat ten aanzien van Italië nog steeds mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel bij verweerder te leggen. Verweerder heeft zijn stelling dat er sprake is van een tijdelijke en geen systematische tekortkoming in de opvangvoorzieningen van Italië, niet voldoende onderbouwd, dan wel onderzocht.
8.6.
De stelling van verweerder dat eiser ook bij de feitelijke overdracht een rechtsmiddel kan aanwenden in de vorm van bezwaar en een voorlopige voorziening bij de rechtbank waardoor een vreemdeling voldoende beschermt zou zijn tegen schending van artikel 4 van het Handvest, kan de rechtbank niet volgen. De beoordeling van de feitelijke situatie in Italië kan niet worden uitgesteld. Het bestreden besluit bevat namelijk een overdrachtsbesluit en het is de bedoeling van de Dublinverordening dat er een daadwerkelijk rechtsmiddel bestaat tegen een overdrachtsbesluit. Dat rechtsmiddel heeft onder andere betrekking op de feitelijke situatie in de lidstaat aan welke de verzoeker wordt overgedragen21. Daarom moet de rechtbank toetsen of de tenuitvoerlegging van het overdrachtsbesluit vanwege de feitelijke situatie in Italië leidt tot een onmenselijk of vernederende behandeling. De vraag of het overdrachtsbesluit - waarmee de bevoegdheid tot overdracht wordt gegeven - rechtmatig is, hangt af van de uitkomst van deze toets.
8.7
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 21 februari 201322 en van 19 augustus 202023, volgt bovendien dat de mogelijkheid tot het maken van bezwaar24 tegen een voorgenomen feitelijke uitzetting (overdracht) is beperkt tot een bezwaar over de wijze waarop verweerder van de bevoegdheid tot uitzetting (overdracht) gebruik maakt. De bevoegdheid tot overdracht is dan al gegeven en daarom biedt dit rechtsmiddel onvoldoende bescherming. Dat de mogelijkheid tot het overdragen - gelet op de bindende overdrachtstermijn - beperkt is in tijd geeft de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
21 Zie nummer 19 van de considerans van de Dublinverordening.
24 artikel 72, derde lid, Vw
8.8.
De circular letter en de daarna verstrekte informatie over de enorme toestroom aan asielzoekers en de gevolgen daarvan voor de opvang betreft nieuwe informatie, waarop de jurisprudentie van de Afdeling van voor de opschorting van de overdrachten niet meer als onderbouwing kan gelden voor de stelling dat uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
8.9.
Omdat voor dit moment vaststaat dat Italië als ontvangende lidstaat geen opvang biedt, kan het niet-in-behandeling-nemen van de aanvraag en het overdrachtsbesluit niet worden gedragen door de motivering die daaraan ten grondslag is gelegd. Verweerder had onderzoek moeten doen naar de feiten en omstandigheden op grond waarvan Italië zijn opvangverplichtingen niet nakomt en de al dan niet tijdelijkheid daarvan. Het bestreden besluit is dan ook genomen is strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsvereiste. De beroepsgrond slaagt.
9. Wat eiser overigens heeft aangevoerd behoeft gezien het bovenstaande geen bespreking meer.
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat verweerder onderzoek moet doen en het op dit moment onduidelijk is hoelang dit zal duren en het onzeker is wanneer dat kan worden afgerond. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 februari 2023

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.