ECLI:NL:RBDHA:2023:4838

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
NL23.5405
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had zijn aanvraag ingediend, maar verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft deze niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, waarbij Italië als verantwoordelijke lidstaat werd aangewezen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de opvangvoorzieningen in Italië en dat er sprake is van structurele tekortkomingen die zijn rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in gevaar brengen.

De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld door geen onderzoek te verrichten naar de actuele situatie in Italië. De rechtbank wijst erop dat er sinds 5 december 2022 geen overdrachten naar Italië plaatsvinden en dat er geen duidelijkheid is over de reden van de opschorting. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de huidige situatie in Italië in acht moet worden genomen. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.5405

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. F.J.E. Hogewind),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.S. Hoogendoorn-Matthijssen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag van eiser.
1.1
Bij besluit van 21 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.2
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de voorlopige voorziening NL23.5406, op 9 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en gemotiveerd. De rechtbank zal hierna aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd uitleggen hoe zij tot haar oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Achtergrond

4. Eiser is van Marokkaanse nationaliteit en geboren op [datum] 1996.
4.1
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000; daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië op 13 september 2022 een verzoek om overname gedaan. De autoriteiten van Italië hebben niet binnen twee maanden gereageerd. Daarom staat sinds 14 november 2022 de verantwoordelijkheid van Italië vast op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening.
Gronden
5. Eiser voert aan dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser is van mening dat in de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Midden-Nederland, Den Bosch en Noord-Holland van 29 december 2022, 11 januari 2023 en 7 maart 2023. [2] terecht is overwogen dat met de jarenlange structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen, het meest recente AIDA rapport, de Circular Letter van 5 december 2022 en de constatering dat er al sinds die datum geen overdrachten aan Italië hebben plaatsgevonden, er wel degelijk concrete aanknopingspunten te zien zijn van structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen in Italië die kunnen resulteren in een behandeling strijdig met artikel 4 van het Handvest [3] .
Er is geen enkel zicht hoe lang deze situatie zal voortduren, waar de problemen concreet uit bestaan en welke oplossingen en ontwikkelingen zijn te verwachten. Verweerder heeft zijn stelling dat er slechts sprake is van een tijdelijk beletsel onvoldoende gemotiveerd. Hierom heeft verweerder ook onvoldoende gemotiveerd waarom overdracht van eiser naar Italië niet van onevenredige hardheid getuigt.
5.1
Verder voert eiser aan dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte heeft overwogen dat de verklaringen van eiser en de omstandigheid dat er sprake zou zijn van een medische/psychische behandeling, niet tot de conclusie leiden dat er sprake is van bijzondere kwetsbaarheid. Uit het patiëntendossier komt naar voren dat eiser bekend is met trauma's, nachtmerries en denkt over zelfmoord. Verweerder weegt ten onrechte deze klachten niet kenbaar mee bij zijn oordeel dat er bij eiser geen sprake is van bijzondere kwetsbaarheid. Nu er ernstig getwijfeld moet worden over de vraag of eiser opvang krijgt als hij naar Italië wordt overgedragen, is de stelling van verweerder dat Italië zal worden geïnformeerd over eventuele bijzondere medische behoeften, en dat daarmee voldoende gewaarborgd is dat als eiser bijzondere medische behoefte of verzorging nodig heeft hij deze in Italië zal ontvangen, onvoldoende gemotiveerd. Als eiser als kwetsbare asielzoeker geen opvang en verstrekkingen wordt geboden dan zal hij in een situatie van ernstige materiële deprivatie komen te verkeren als bedoeld in het arrest Jawo [4] , aldus eiser.
Wat vindt verweerder daarvan?
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het gaat om een tijdelijke, feitelijke overdrachtsbelemmering en dat hij uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het Italiaanse verzoek van 5 december 2022 ziet enkel op het kortstondig annuleren van overdrachten. Ook de berichten van 4 en 27 januari alsook 7 februari 2023 behelzen een eenzijdige tijdelijke opschorting van de overdrachten door de Italiaanse autoriteiten. Het is niet zo dat Italië zichzelf niet langer als de verantwoordelijke lidstaat beschouwt of deze verantwoordelijkheid niet (langer) accepteert. Het tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel maakt de vaststelling van een lidstaat als verantwoordelijke lidstaat ook niet onrechtmatig. Een dergelijk beletsel staat er immers niet aan in de weg dat, als het is opgeheven, de desbetreffende vreemdeling in beginsel alsnog kan worden overdragen. [5] Verweerder wijst in dit verband ook op de waarborg in de bindende overdrachtstermijn in artikel 29, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening. [6] Ter nadere onderbouwing van zijn standpunten verwijst verweerder nog naar diverse uitspraken. [7] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor een overdracht leidt tot onevenredige hardheid door welke oorzaak verweerder zijn asielaanvraag onverplicht inhoudelijk in behandeling zou moeten nemen op grond van artikel 17, eerste lid, Dublinverordening.
6.1
Niet gebleken is dat er in Italië nu sprake is van structurele en fundamentele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen die de hoge drempel van zwaarwegendheid van artikel 3 EVRM en artikel 4 Handvest bereiken, zoals bedoeld in het arrest Jawo en artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. Voorts heeft eiser in zijn geval niet met medische stukken of met individuele omstandigheden aannemelijk gemaakt dat hij behoort tot een potentieel bijzonder kwetsbare groep, aldus verweerder.
Overwegingen rechtbank
7. Tot 7 maart 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Noord-Holland geoordeeld dat verweerder ervan mag uitgaan dat de opschorting van de overdrachten in het kader van de Dublinverordening een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel vormt. De rechtbank heeft in de uitspraak van 7 maart 2023 [8] aanleiding gezien daarvan terug te komen. De rechtbank legt hieronder uit waarom.
7.1.
Ten aanzien van de huidige stand van zaken rondom de opschorting van Dublinoverdrachten naar Italië blijkt uit het dossier en hetgeen de rechtbank ambtshalve bekend is het volgende. Het laatste bericht dat verweerder van de Italiaanse autoriteiten heeft ontvangen dateert van 7 februari 2023. Middels dit bericht gaven de Italiaanse autoriteiten aan dat de opschorting werd verlengd tot en met de tweede week van februari 2023. Op eigen initiatief heeft de DT&V [9] de overdrachten die waren gepland in die week en de week erop geannuleerd. Na dit laatste bericht heeft verweerder geen nieuwe informatie ontvangen. Op 9 februari 2023 is hier wel nog over gesproken op Europees niveau maar er is nog altijd geen duidelijkheid over de reden voor de opschorting of wanneer de overdrachten weer hervat kunnen worden. Er is geen concreet tijdspad. Zoals uit de ter zitting besproken uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 7 maart 2023 blijkt, heeft verweerder aangegeven dat de DT&V zelf besloten heeft om Dublinoverdrachten naar Italië niet meer in te plannen tot 6 maart 2023. De DT&V wil volgens verweerder voorkomen dat de overdrachten gepland worden en dan alsnog geannuleerd moeten worden. Verweerder heeft ter zitting aangegeven niet bekend te zijn met nieuwe informatie.
7.2
Vast staat dat sinds 5 december 2022 geen overdrachten aan Italië meer plaatsvinden in het kader van de Dublinverordening. Ook staat vast dat de Italiaanse autoriteiten sinds 7 februari 2023 niets meer van zich hebben laten horen met betrekking tot de opschorting van die overdrachten en dat dit voor de DT&V aanleiding is geweest om tot in ieder geval 6 maart 2023 geen overdrachten meer te plannen. Daarnaast is er geen enkele duidelijkheid over wanneer de overdrachten weer hervat kunnen worden en wat de reden is dat de opschorting ervan nog steeds voortduurt. Om deze redenen volgt de rechtbank verweerder niet langer in zijn standpunt dat sprake is van een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel. Naar het oordeel van de rechtbank bieden deze omstandigheden in samenhang met hetgeen de rechtbank ambtshalve bekend is over de opvangvoorzieningen in Italië een aanknopingspunt dat mogelijk sprake is van fundamentele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen in Italië. Het ligt daarom op de weg van verweerder om nader te motiveren dat hiervan geen sprake is en om onderzoek te doen naar de concrete stand van zaken in Italië met betrekking tot de opvangvoorzieningen, de reden dat de opschorting van overdrachten nog steeds voortduurt en of er een concreet tijdspad bestaat over het voortduren van deze situatie. Nu verweerder heeft nagelaten dergelijk onderzoek te verrichten is het besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Eisers beroepsgronden slagen in zoverre.

Conclusie en gevolgen

8. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Het beroep wordt gegrond verklaard. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding een vorm van finale geschilbeslechting toe te passen omdat het aan verweerder is nader onderzoek te doen naar de huidige situatie in Italië.
9. Gelet op het bovenstaande behoeven de overige beroepsgronden van eiser geen verdere bespreking.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, rechter, in aanwezigheid van A.J. Vervoordeldonk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag van bekendmaking van deze uitspraak. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
4.het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 ECLI:EU:C:2019:218
9.Dienst Terugkeer en Vertrek