ECLI:NL:RBDHA:2023:5767

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
NL23.8560
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag van alleenstaande moeder met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres, een alleenstaande moeder van Nigeriaanse nationaliteit, tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres internationale bescherming geniet in Italië, waar zij eerder asiel heeft aangevraagd en gekregen. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak op 6 april 2023 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde. De rechtbank overweegt dat de Italiaanse autoriteiten hebben bevestigd dat eiseres met haar twee minderjarige kinderen internationale bescherming geniet in Italië. Eiseres heeft aangevoerd dat zij nooit een document heeft ontvangen dat haar status als vluchteling bevestigde en dat zij geen band heeft met Italië, waardoor het onredelijk zou zijn om van haar te verwachten dat zij terugkeert.

De rechtbank oordeelt echter dat het ontbreken van een document en de verlopen geldigheid van de Italiaanse vergunning niet betekenen dat eiseres geen internationale bescherming meer geniet. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaruit blijkt dat de beschermingsstatus niet eindigt door het verlopen van een verblijfstitel. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij bijzonder kwetsbaar is, en haar beroep wordt ongegrond verklaard. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.8560

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

en haar twee minderjarige kinderen
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F. van Dijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.J. de Boer).

ProcesverloopBij besluit van 14 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.8561, op 6 april 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. A. Khalaf, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiseres stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] Zij heeft eerder in Italië asiel gevraagd en gekregen. Een eerdere Dublinprocedure is ingetrokken en haar asielaanvraag is in de nationale procedure behandeld.
1.2
In het voornemen, dat deel uitmaakt van het bestreden besluit, heeft verweerder aangegeven dat uit informatie van de autoriteiten in Italië blijkt dat eiseres in dit land internationale bescherming geniet. Daarom is verweerder voornemens de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). In het voornemen heeft verweerder verder aangegeven dat, nadat de aanvraag van eiseres aanvankelijk werd afgewezen en eiseres in beroep was gegaan, aan eiseres op 12 november 2019 de vluchtelingenstatus alsnog is toegekend. Eiseres heeft de opvang in Italië verlaten zonder dat zij de vergunning in ontvangst heeft genomen. De vergunning is inmiddels verlopen, maar volgens verweerder betekent een verlopen pas niet dat de beschermingsstatus is verlopen. Desgevraagd hebben de Italiaanse autoriteiten op 22 juni 2022 bevestigd dat eiseres met haar twee minderjarige kinderen internationale bescherming geniet in dit land.
1.2
In het bestreden besluit gaat verweerder in op dat wat eiseres in de zienswijze naar voren heeft gebracht. Verder heeft verweerder gewezen op uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) waaronder de uitspraak van 24 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1788). Uit die laatste uitspraak volgt dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijke vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Ook heeft verweerder aangegeven dat van eiseres mag worden verwacht dat, wanneer zij stelt dat zij problemen heeft bij terugkeer naar Italië, zij de bescherming kan inroepen van de Italiaanse autoriteiten. Eiseres is statushouder en beschikt in beginsel over dezelfde rechten als een Italiaanse staatsburger. Het is aan eiseres om deze rechten te effectueren, aldus het besluit.
2.1
Eiseres heeft beroep ingediend en de gronden van beroep aan de rechtbank doen toekomen. Eiseres bestrijdt niet dat Italië haar internationale bescherming heeft verleend, maar geeft aan dat zij nooit een document in handen heeft gekregen waaruit de toelating als vluchteling bleek. Ook heeft zij geen band met Italië. Het is niet redelijk om van haar te verwachten dat zij teruggaat naar Italië, omdat Italië geen bescherming biedt tegen een gebrek aan opvang en voorzieningen om daar een menswaardig bestaan op te bouwen.
2.2
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het niet in handen hebben gekregen van een document en de omstandigheid dat de geldigheid van het Italiaanse document is verlopen niet betekent dat eiseres niet langer internationale bescherming geniet in Italië. De rechtbank wijst in dit verband naar een uitspraak van de ABRvS van 9 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1253) waaruit volgt dat het verlenen van de subsidiaire beschermingsstatus moet worden onderscheiden van het verstrekken van een verblijfstitel aan personen met een dergelijke status. Hoewel de geldigheid van een verblijfstitel kan worden beperkt, kan hieruit niet worden afgeleid dat met het verlopen van de geldigheidsduur van een aan een vreemdeling verstrekte verblijfstitel ook de aan een vreemdeling verstrekte beschermingsstatus eindigt. De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat de Italiaanse autoriteiten desgevraagd op 22 juni 2022 aan verweerder hebben laten weten dat eiseres met haar twee minderjarige kinderen internationale bescherming geniet in Italië. Het betoog van eiseres dat zij nooit een document in handen heeft gekregen waaruit de toelating als vluchteling bleek treft geen doel.
2.3
De rechtbank stelt verder vast dat eiseres haar beroepsgrond, dat zij geen band heeft met Italië ter zitting heeft ingetrokken. Dit gelet op de uitspraken van de ABRvS van 30 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1794) en 6 augustus 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2621). Deze beroepsgrond behoeft dan ook geen bespreking meer.
2.4
De rechtbank wijst vervolgens op de uitspraken van de ABRvS van 30 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1794) en 24 juni 2022 (ECLI:NL:RvS:2022:1788). Uit deze uitspraken volgt dat verweerder nog steeds mag uitgaan van het interstatelijke vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië. Dat wat eiseres in deze procedure aanvoert biedt de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat thans sprake is van ander beeld van Italië dan in die uitspraken voorlag. Verder is de rechtbank van oordeel dat ook het persoonlijk relaas van eiseres niet maakt dat niet van het interstatelijke vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet kan worden geconcludeerd dat de Italiaanse autoriteiten eiseres niet hebben kunnen of willen helpen. Eiseres heeft immers niet gesteld dat zij zich tot de Italiaanse autoriteiten heeft gewend. Het betoog van eiseres dat Italië geen bescherming biedt tegen een gebrek aan opvang en voorzieningen treft dan ook geen doel.
2.5
Vervolgens wijst de rechtbank op een uitspraak van de ABRvS 15 juli 2019, (ECLI:NL:RVS:2019:2385) inzake het arrest Ibrahim. Uit deze uitspraak kan worden afgeleid dat de bijzondere kwetsbaarheid van individuele statushouders ertoe kan leiden dat zij bij terugkeer naar de lidstaat, waar zij een asielvergunning hebben gekregen, buiten hun eigen wil en keuzes om, zullen terechtkomen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. Hun lichamelijke of psychische problemen kunnen een negatieve invloed hebben op de mate waarin zij zich zelfstandig staande kunnen houden in de maatschappij en hun rechten kunnen effectueren.
2.6
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op de zitting niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bijzonder kwetsbaar is in de zin van het arrest Ibrahim. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiseres geen feiten omstandigheden naar voren heeft gebracht waaruit volgt dat zij in een situatie zit waar het voor haar extra moeilijk is om zich in Italië staande te houden en zelfstandig haar rechten te effectueren. De enkele omstandigheid dat zij een alleenstaande moeder is van twee minderjarige kinderen is onvoldoende voor dat oordeel.
2.7
Het betoog van eiseres dat de Italiaanse autoriteiten in de Circular Letter van 5 december 2022 hebben aangegeven dat er in verband met een plotseling “technisch” probleem een gebrek is ontstaan aan opvangcapaciteit, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Daartoe overweegt de rechtbank dat de Circulair Letter niet van belang is voor deze zaak, omdat de brief van de Italiaanse autoriteiten gaat over de positie van Dublinclaimanten in Italië en niet over de positie van statushouders in Italië.
3.1
Het beroep is ongegrond.
3.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr.M.A. Buikema, griffier. De uitspraak is gedaan op 21 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.