In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. B.J. Pattiata, had beroep ingesteld tegen twee besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het eerste besluit betrof een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar, en het tweede besluit betrof de maatregel van bewaring. Eiser betoogde dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om zijn zienswijze met een raadsman te delen en dat de duur van het inreisverbod onvoldoende was toegelicht. De rechtbank oordeelde dat eiser wel degelijk de mogelijkheid had om zich te laten bijstaan en dat de opgelegde maatregelen rechtmatig waren, met uitzondering van de maatregel van bewaring.
De rechtbank heeft ambtshalve de rechtmatigheid van de bewaring getoetst en geconcludeerd dat de Staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd dat er zicht was op uitzetting van eiser. De rechtbank wees erop dat er geen gedwongen terugkeer naar Algerije mogelijk is en dat er onvoldoende aanknopingspunten waren om te concluderen dat eiser uit Marokko kwam. Hierdoor was de maatregel van bewaring onrechtmatig. De rechtbank heeft de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen en eiser een schadevergoeding van € 1.430,- toegekend voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.674,-. Het beroep tegen het eerste besluit werd ongegrond verklaard, terwijl het beroep tegen het tweede besluit gegrond werd verklaard.