ECLI:NL:RBDHA:2023:657

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
NL22.24800
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublin-overdracht naar Italië en asielaanvraag van een Syrische eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de Dublin-overdracht van een Syrische eiser naar Italië. De eiser had op 30 april 2022 asiel aangevraagd in Nederland, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid weigerde de aanvraag in behandeling te nemen, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublin-verordening. De eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat de opvang- en asielvoorzieningen in Italië niet voldoen aan de minimumeisen van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest. Hij voerde aan dat individuele garanties op opvang bij de Italiaanse autoriteiten moesten worden bedongen, maar de rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij een bijzonder kwetsbaar persoon was en dat er geen grond was voor het bedingen van individuele garanties. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan van de zorg voor asielzoekers in Italië. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor het besluit van de staatssecretaris in stand bleef. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24800

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

Bij besluit van 2 december 2022 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op 13 december 2022 heeft eiser de gronden ingediend. Het verzoek om een voorlopige voorziening staat geregistreerd onder het zaaknummer 22.24801.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak 22.24801, op 6 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser noch zijn gemachtigde zijn ter zitting verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat in het navolgende uit van de volgende feiten.
1.1
Eiser komt uit Syrië. Hij heeft op 30 april 2022 een asielaanvraag gedaan in Nederland.
1.2
Uit het Eurodac-systeem is gebleken dat eiser op 28 november 2021 illegaal via Italië het grondgebied van de lidstaten is ingereisd. In Italië zijn eisers vingerafdrukken afgenomen en geregistreerd. Eiser heeft geen asiel aangevraagd in Italië. Eiser heeft vervolgens asiel aangevraagd in Noorwegen op 23 december 2021 en in Duitsland op
23 januari 2022. Beide lidstaten hebben deze aanvraag afgewezen en bepaald dat Italië de verantwoordelijke lidstaat is.
1.3
Eiser heeft tijdens het gehoor aanmeldfase van 7 mei 2022 naar voren gebracht dat in Italië zijn vingerafdrukken zijn afgenomen, dat hij heeft verteld dat hij onderweg was naar Noorwegen en dat hij geen asiel heeft aangevraagd. Volgens eiser is hem vervolgens de aanzegging gegeven om binnen zeven dagen het land te verlaten en heeft hij een inreisverbod opgelegd gekregen. Vervolgens is eiser doorgereisd naar Noorwegen, vanwaar hij op 21 januari 2022 aan Italië is overgedragen. Eiser heeft daarna op 23 januari 2022 asiel aangevraagd in Duitsland, welk verzoek buiten behandeling is gesteld. Daarna is eiser naar Nederland gereisd.
1.4
Bij brief van 22 juni 2022 is door de gemachtigde van eiser een kopie overgelegd van een Duitse beslissing tot inbewaringneming van 23 januari 2022 en foto’s van (onvertaalde) Italiaanse papieren van 21 januari 2022.
2. De staatssecretaris heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië per 2 augustus 2022 vaststaat.
Opvang in Italië
3. Eiser stelt dat voor Italië niet zonder meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst eiser op verschillende rapporten. Volgens eiser moeten individuele garanties worden bedongen. Eiser stelt verder dat Italië een ander beleid voert ten aanzien van asielzoekers uit Syrië, waarbij de kans bestaat dat eiser naar Syrië zal moeten terugkeren. Tot slot is gewezen op de maatregelen die zijn genomen (het door eiser aangevoerde inreisverbod).
3.1
Het uitgangspunt is dat de staatssecretaris ten aanzien van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan.
3.2
De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) in verschillende (recente) uitspraken heeft geoordeeld dat, hoewel de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kennen, de staatssecretaris ten aanzien van Italië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. [1] Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Italië dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [2] of artikel 4 van het EU-Handvest. [3] Eiser is hier niet in geslaagd.
3.3
De rechtbank kan eiser voorts niet volgen in zijn stelling dat de staatssecretaris individuele garanties moet bedingen van Italië om te waarborgen dat eiser opvang zal krijgen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij een bijzonder kwetsbaar persoon is als bedoeld in het Tarakhel-arrest. [4] Er is dan ook geen grond voor het bedingen van individuele garanties bij Italië.
3.4
Hetzelfde geldt voor eisers stelling dat er bij overdracht aan Italië sprake zou zijn van (indirect) refoulement. Eiser heeft geen gegevens verschaft of stukken overgelegd waaruit, zonder inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag, volgt dat Italië een fundamenteel ander beschermingsbeleid voert dan Nederland voor asielzoekers uit Syrië. [5] Eiser heeft gesteld geen asielaanvraag in Italië te hebben gedaan. Voor zover eiser stelt dit niet te hebben kunnen doen, is van belang dat er thans een fictief claimakkoord ligt. [6]
3.5
De rechtbank ziet in de herhaling van de stellingen dat de staatssecretaris documenten moet opvragen bij de Duitse autoriteiten en er wordt gehandeld in strijd met een gelijkheidsbeginsel geen grond gelegen voor vernietiging van het bestreden besluit. Eiser heeft geen gronden aangevoerd die kunnen leiden tot het oordeel dat de staatssecretaris hier geen deugdelijk gemotiveerde reactie op heeft gegeven.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het besluit in stand blijft.
4.1.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 19 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:881, van 10 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:49 en van 26 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2497.
2.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Arrest van het EHRM van 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
5.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 5 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2576.
6.Vgl. de uitspraken van de Afdeling van 16 april 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW4097, van 13 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1526 en van 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1854.