ECLI:NL:RBDHA:2023:6867

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
12 mei 2023
Zaaknummer
NL23.7348 en NL23.7349
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidsbepaling onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 april 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres, die een asielaanvraag had ingediend. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag niet in behandeling hoefde te nemen, omdat Spanje verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres had aangevoerd dat Duitsland verantwoordelijk was op grond van artikel 10 van de Dublinverordening, maar de rechtbank stelde vast dat er sprake was van terugname en niet van overname, waardoor deze beroepsgrond niet slaagde. Ook het beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) werd verworpen, omdat de rechtbank oordeelde dat in de Dublinprocedure niet aan artikel 8 wordt getoetst. Eiseres had niet aannemelijk gemaakt dat verweerder niet langer mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Spanje. De rechtbank concludeerde dat er geen noodzaak was voor een aanvullend claimakkoord van Spanje met betrekking tot de pasgeboren dochter van eiseres. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van lidstaten onder de Dublinverordening en de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.7348 (beroep)
NL23.7349 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres/verzoekster, hierna: eiseres

V-nummer: [#]
mede namens haar minderjarige dochter,
[naam], geboren op [geboortedatum 1] 2023
(gemachtigde: mr. H.J.M. Nijholt),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: drs. F. Gieskes).

Procesverloop

In het besluit van 9 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om verweerder te verbieden haar uit te zetten totdat op het beroep is beslist.
Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn samen op 18 april 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en tolk [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum 2] 1993 en de Pakistaanse nationaliteit te hebben. Gebleken is dat eiseres op 2 juni 2022 in Spanje, en op 25 augustus 2022 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Op 20 oktober 2022 heeft eiseres een asielaanvraag in Nederland ingediend. Eiseres is op [geboortedatum 1] 2023 bevallen van haar dochter, [naam] . De man van eiseres verblijft illegaal in Duitsland.
2. Verweerder heeft op 30 november 2022 bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening [1] . Op 2 december 2022 zijn de autoriteiten hier niet mee akkoord gegaan omdat zij reeds een terugnameverzoek hadden gestuurd naar Spanje en daarop op 24 oktober 2022 een akkoord hebben verkregen van de autoriteiten van Spanje.
3. Nederland heeft daarom op 2 december 2022 bij Spanje een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening. Spanje heeft dit verzoek op 13 december 2022 aanvaard.
4. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres buiten behandeling gesteld. Het bestreden besluit is gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval is Spanje verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling heeft hoeven nemen omdat Spanje daarvoor verantwoordelijk is. De rechtbank legt hieronder, aan de hand van de door eiseres aangevoerde beroepsgronden, uit hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
Is Duitsland op grond van artikel 10 van de Dublinverordening verantwoordelijk voor de asielaanvraag van eiseres?
6. De beroepsgrond van eiseres dat verweerder haar asielaanvraag inhoudelijk moet behandelen omdat Duitsland de Dublinclaim niet heeft geaccepteerd maar eigenlijk verantwoordelijk was op grond van artikel 10 van de Dublinverordening, treft geen doel. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [2] blijkt dat uit het systeem van de Dublinverordening volgt dat de artikelen uit hoofdstuk III van de Dublinverordening (waaronder artikel 10) alleen van toepassing zijn in de situatie waarin sprake is van overname. Nu in dit geval, zoals verweerder ook terecht stelt, sprake is van terugname slaagt deze beroepsgrond reeds daarom niet.
Daar komt bij dat, zoals verweerder ook ter zitting heeft toegelicht, uit artikel 10 van de Dublinverordening volgt dat een lidstaat alleen verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, wanneer een gezinslid van een verzoeker in die lidstaat een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend waarover in eerste aanleg nog geen beslissing ten gronde is genomen. Eiseres heeft niet betwist dat ten tijde van verweerders beslissing op de asielaanvraag van eiseres, op de asielaanvraag van de man van eiseres in Duitsland al was beslist. De beroepsgrond slaagt ook daarom niet.
Is de vaststelling dat Duitsland niet verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres in strijd met artikel 8 EVRM [3] ?
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bestreden besluit niet genomen in strijd met artikel 8 EVRM door te concluderen dat Duitsland niet verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres terwijl haar man in Duitsland verblijft. De rechtbank stelt vast dat verweerder terecht verwijst naar jurisprudentie waarin is geoordeeld dat in de Dublinprocedure niet aan artikel 8 EVRM wordt getoetst; het gaat om de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat. [4] Artikel 8 EVRM speelt alleen een rol bij verzoeken om internationale bescherming die door Nederland inhoudelijk worden behandeld of bij de ambtshalve toets in het kader van een uitzetting na een afgewezen verzoek om internationale bescherming. De uit de considerans van de Dublinverordening voortvloeiende waarborgen met betrekking tot het familie- en gezinsleven hebben hun weerslag gevonden in hoofdstuk III van de Dublinverordening, maar deze verordening is niet bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een familie- of gezinslid in Nederland kan worden verkregen, omdat daar andere regelingen voor openstaan. [5] Verweerder heeft zich daarom niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat voor de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is, een toets aan artikel 8 EVRM niet aan de orde is. De beroepsgrond slaagt niet.
Mocht verweerder ten aanzien van Spanje uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
8. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat ten aanzien van Spanje nog altijd kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat Spanje zijn internationale verplichtingen nakomt. De Afdeling heeft dat bevestigd in haar uitspraak van 8 juli 2021 [6] en nadien diverse malen herhaald in onder andere de uitspraken van 27 januari 2023 [7] , 20 maart 2023 [8] en 29 maart 2023 [9] . Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat in Spanje sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat zij een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het EU Handvest of artikel 3 EVRM. Eiseres is daar naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. Uit het AIDA-rapport en uit de door eiseres overgelegde informatie volgt naar het oordeel van de rechtbank geen nieuwe informatie waaruit blijkt dat er sprake is van structurele tekortkomingen in de opvang en ook niet dat eiseres als Dublinclaimant geen recht zal hebben op opvang in Spanje. Dit standpunt is bevestigd in de voornoemde uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2023. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat in het AIDA-rapport staat vermeld dat het Spaanse Tribunal Superior de Justicia in 2019 heeft geoordeeld dat alle Dublinterugkeerders in het kader van de Dublinverordening tot de opvang toegelaten moeten worden. Hieruit blijkt dat de Spaanse autoriteiten actie ondernemen naar aanleiding van klachten met betrekking tot het uitsluiten van Dublinterugkeerders van opvang en voorzieningen en dat zij hier niet onverschillig tegenover staan. Spanje garandeert met het claimakkoord dat het verzoek van eiseres om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen, met inachtneming van het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en de verschillende richtlijnen op het gebied van asielrecht. Bij voorkomende problemen met betrekking tot het verkrijgen van hulp, opvang en toegang tot rechtsbijstand, of anderszins, ligt het op de weg van eiseres om daarover in Spanje te klagen bij de (hogere) autoriteiten of daartoe geëigende instanties. Niet is gebleken dat die mogelijkheid voor eiseres niet bestaat. De enkele stelling van eiseres dat zij weet dat een Pakistaanse vrouw door de Spaanse autoriteiten is teruggestuurd en dat zij bang is geen opvang te krijgen, doet daar niet aan af. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Is een aanvullend claimakkoord ten aanzien van de minderjarige dochter van eiseres noodzakelijk?
9. De rechtbank is van oordeel dat een aanvullend claimakkoord van Spanje vanwege het ontbreken van de dochter van eiseres in het claimakkoord 13 december 2022 niet noodzakelijk is. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat de Spaanse autoriteiten voorafgaand aan de overdracht zullen worden geïnformeerd over de komst van eiseres en haar pasgeboren kind. Hieruit volgt dat de autoriteiten op de hoogte zullen zijn van de komst van de dochter van eiseres. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de Spaanse autoriteiten met het claimakkoord de garantie hebben gegeven de asielaanvraag van eiseres in behandeling te nemen en dat er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, – zo blijkt uit hetgeen overwogen in 8. – van uitgegaan kan worden dat Spanje zich aan de internationale verplichtingen houdt, ook ten aanzien van het pasgeboren kind. Dit betekent dat aangenomen mag worden dat Spanje de asielaanvraag van eiseres mede zal betrekken op haar dochter. De beroepsgrond slaagt niet.
Medische problemen van de minderjarige dochter van eiseres
10. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat er geen reden meer is om de aangevoerde beroepsgrond met betrekking tot de vroeggeboorte van de dochter van eiseres en de daaruit voortvloeiende medische problemen te handhaven omdat de situatie inmiddels is genormaliseerd. De rechtbank hoeft deze beroepsgrond daarom niet meer te bespreken.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
Het verzoek om een voorlopige voorziening
12. Omdat de rechtbank nu beslist over het beroep van eiseres en ongegrond verklaart, is er geen grond meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
Proceskosten
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat in beide zaken geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Zie de uitspraak van 31 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3672.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.