ECLI:NL:RBDHA:2023:7181

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
19 mei 2023
Zaaknummer
10112395 MB VERZ 22-3631
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging verkeersboete wegens gewijzigde wetgeving en proceskostenvergoeding in verkeerszaken

In deze zaak gaat het om een verkeersboete die aan de betrokkene is opgelegd wegens een snelheidsovertreding op de snelweg. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. De kantonrechter heeft de zaak behandeld op 8 mei 2023, waarbij de gemachtigde van de betrokkene niet aanwezig was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verkeersboete van € 47,00, inclusief administratiekosten, in strijd is met de gewijzigde wetgeving per 1 maart 2022, die de boete verlaagde naar € 33,00. De kantonrechter heeft de boete daarom verlaagd naar € 42,00, maar heeft het verzoek om proceskostenvergoeding voor de fase van administratief beroep afgewezen. Dit omdat de wijziging van wetgeving geen 'aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid' oplevert, wat vereist is voor vergoeding van kosten in die fase. Voor de kantonfase is de betrokkene gedeeltelijk in het gelijk gesteld, maar de kantonrechter heeft de proceskostenvergoeding tot nihil verminderd, gezien het ondergeschikte belang van de zaak. De uitspraak is gedaan door kantonrechter Waasdorp, bijgestaan door griffier Zeeman, en is openbaar uitgesproken op 17 mei 2023.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CJIB-nummer: 247779550
Registratienummer team straf: 10112395 MB VERZ 22-3631
Uitspraakdatum : 17 mei 2023
Beslissing van de kantonrechter, tevens houdende het opgemaakte proces-verbaal van de zitting
in de zaak van
[betrokkene]
wonende te: [adres]
, nader ook te noemen: betrokkene.
Gemachtigde: mr. B. de Jong (Adviesbureau Skandara)

Het verloop van de procedure

Aan betrokkene is een verkeersboete opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 8 mei 2023. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie (vertegenwoordiger) verschenen. Betrokkene en gemachtigde zijn niet ter zitting verschenen.

Overwegingen

Verzending uitnodigingsbrief
In het dossier zit een brief van de rechtbank waarmee de gemachtigde is uitgenodigd voor de zitting van 8 mei 2023. Op die brief staat het correcte adres van het kantoor van de gemachtigde en de datum ‘29 maart 2023’. Uit de verzendadministratie van de rechtbank (IRIS) blijkt dat deze brief daadwerkelijk naar het kantoor van de gemachtigde is verzonden. Er hebben zich geen ongeregeldheden met de postbezorging voorgedaan. Dit betekent dat de gemachtigde behoorlijk in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze op een openbare zitting toe te lichten. Aan het bepaalde in artikel 12, eerste lid, van de Wahv is dan ook voldaan.
Het verwijt
Aan betrokkene wordt het verwijt gemaakt dat op 26 februari 2022 met het voertuig met het [kenteken] op de Trajectcontrole A4 links te Leidschendam de maximum snelheid buiten de bebouwde kom met 6 km/h is overschreden, terwijl betrokkene toen de kentekenhouder van dit voertuig was.
Aan betrokkene is een verkeersboete opgelegd van € 47,00, inclusief administratiekosten.
De standpunten van partijen
Gemachtigde heeft namens betrokkene beroep ingesteld en heeft in het beroepschrift aangevoerd dat de gedraging wordt betwist. Er is geen deugdelijk bord A1 aanwezig. De schouwrapporten zien op de bebording en niet op het meetmiddel en daaruit blijkt niet dat er zich geen incidenten hebben voorgedaan in de periode daartussen. Uit de beschikbare gegevens blijkt onvoldoende of de snelheidsmeting op de juiste wijze is geschied en of de minimale meetafstand in acht is genomen. Verder is het sanctiebedrag per 1 maart 2022 is verlaagd naar € 33,- en verzocht wordt daarom in elk geval het bedrag te wijzigen.
De vertegenwoordiger vindt dat alle beroepsgronden falen, behalve die over de vermindering van de hoogte van de verkeersboete. Hij stelt voor de verkeersboete te verlagen naar € 42,- (inclusief administratiekosten).
Het oordeel van de kantonrechter
Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“De werkelijke snelheid stelde ik vast m.b.v. een voor de meting geteste, geijkte en op de voorgeschreven wijze gebruikt snelheidsmeetmiddel.
Gemeten afgelezen snelheid: 110 km per uur.
Werkelijke gecorrigeerde snelheid: 106 km per uur.
Toegestane snelheid: 100 km per uur.
Overschrijding met: 6 km per uur.”
In het dossier bevinden zich tevens foto's van de gedraging, waarop het voertuig van betrokkene zichtbaar is. De gegevens die bij de foto's vermeld staan, komen overeen met de gedragingsgegevens in het zaakoverzicht.
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van schouw flitspaal van 20 oktober 2015 en uit de bijbehorende schouwlijst blijkt dat op 22 februari 2022 en op 24 maart 2022 de relevante bebording aanwezig was.
Uitgangspunt is dat de aanwezigheid van de bebording ten tijde van de gedraging met een voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld als blijkt dat deze bebording aanwezig was op enig moment niet meer dan zes maanden vóór en niet meer dan zes maanden ná de gedraging (vgl. het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 september 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7804). Daar is met de hiervoor genoemde gegevens aan voldaan. Gelet hierop kan met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat ten tijde van het constateren van de gedraging door middel een bord A1 de maximum snelheid ter plaatse werd aangegeven. De grond treft geen doel.
In artikel 2.2. van de Instructie snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers is bepaald dat de snelheid van voertuigen moet zijn aangepast direct op de plaats waar een lagere snelheid gaat gelden. Om te kunnen beoordelen of de juiste afstand tussen meetplaats en gebod in acht is genomen, dient te worden vastgesteld wat in het onderhavige geval de meetplaats is. Verder schrijft de Instructie voor dat bij een toegestane snelheid van 100 km/h een minimum afstand van 280 meter in acht wordt genomen tussen de plaats van inwerkingtreding van de lagere maximumsnelheid en de meetplaats van de snelheid.
Uit de stukken van het geding blijkt het volgende. Uit het zaakoverzicht blijk dat het voertuig van betrokkene is gemeten ter hoogte van hectometerpaal 42.8 en dat de bebording zich bij hectometerpaal 43.4 bevindt. Dit is een afstand van 600 meter. De minimale afstand van 280 meter is derhalve in acht genomen. Daarnaast merkt de kantonrechter op dat het uitgangspunt is dat de snelheid bij het passeren van het gebod direct moet zijn aangepast. Dat er een minimale afstand tussen het gebod en de meetplaats aangehouden dient te worden is om bestuurders de gelegenheid te geven hun snelheid aan te passen en betreft in feite een soort van gedoogzone.
De kantonrechter ziet geen aanleiding te twijfelen aan deze verklaring van de verbalisant. De gedraging staat vast.
De beroepsgrond over de verlaging van het boetebedrag slaagt. De kantonrechter zal de verkeersboete verminderen tot € 42,- (inclusief administratiekosten).
Conclusies
De betrokkene wordt gedeeltelijk in het gelijk gesteld. De beslissing van de officier van justitie en de verkeersboete moeten worden gewijzigd, in die zin dat de boete wordt gematigd tot € 42,- (inclusief administratiekosten).
Volgens het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden moet in een geval als dit een (proces)kostenvergoeding worden toegekend voor zowel de fase van administratief beroep als de kantonfase. [1] De kantonrechter acht deze jurisprudentie in strijd met de wet voor zover het gaat om de fase van administratief beroep. Ook overigens zal de kantonrechter deze jurisprudentie niet volgen.
Voor de fase van administratief beroep geldt het volgende. Artikel 13a, eerste lid, van de Wahv verklaart artikel 7:28, tweede lid, van de Awb van overeenkomstige toepassing. Uit die laatste bepaling volgt dat de kosten voor de fase van administratief beroep pas voor vergoeding in aanmerking komen indien de beslissing wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. In dit geval wordt de verkeersboete herroepen (lees: gewijzigd) in verband met wijziging van wetgeving. Volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechters [2] levert wijziging van wetgeving geen ‘aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid’ op. Er is dus geen recht op vergoeding van de kosten voor de fase van administratief beroep. Dat de betrokkene gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, maakt dit niet anders. De kantonrechter wijst het verzoek af.
Voor de kantonfase geldt het volgende. De betrokkene wordt gedeeltelijk in het gelijk gesteld. Het gaat hier evident om een punt van ondergeschikt belang, namelijk een minimaal gewijzigd inzicht van de wetgever over de boetewaardigheid van de snelheidsovertreding. Daarom zal de kantonrechter met toepassing van artikel 2, tweede lid, van het Bpb de proceskostenvergoeding voor de kantonfase verminderen tot nihil (vgl. de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:15654).
Dit alles betekent dat de officier van justitie in deze zaak geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Beslissing:

De kantonrechter:
  • verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
  • wijzigt de beslissing van de officier van justitie en de verkeersboete in die zin dat de boete wordt gematigd tot € 42,– (inclusief administratiekosten);
  • draagt de officier van justitie op om € 5,– aan betrokkene terug te betalen;
  • wijst het verzoek om vergoeding van de kosten voor de fase van administratief beroep af;
  • vermindert de proceskostenvergoeding voor de kantonfase tot nihil.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, kantonrechter, bijgestaan door
mr. K.Z. Zeeman, griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld het arrest van 8 maart 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:1997.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP6331, de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 5 juni 2012, ECLI:NL:CBB:2012:BW7914, en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1755.