ECLI:NL:RBDHA:2023:8408
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid bezwaar tegen intrekking verblijfsvergunning
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 7 juni 2023, wordt de ontvankelijkheid van het bezwaar van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken met een besluit van 2 juli 2019. Eiser maakte bezwaar tegen deze intrekking, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, omdat eiser te laat bezwaar had gemaakt. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank stelt vast dat het besluit van 2 juli 2019 op de juiste wijze is bekendgemaakt, en dat de termijn voor het indienen van bezwaar niet verschoonbaar is. Eiser betoogde dat het besluit pas op 8 juli 2022 bekend was gemaakt, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende bewijs heeft geleverd dat het besluit op 3 juli 2019 is verzonden. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser kennelijk ongegrond is en dat de staatssecretaris de proceskosten niet hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.