ECLI:NL:RBDHA:2023:8408

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
NL23.9030
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid bezwaar tegen intrekking verblijfsvergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 7 juni 2023, wordt de ontvankelijkheid van het bezwaar van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken met een besluit van 2 juli 2019. Eiser maakte bezwaar tegen deze intrekking, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, omdat eiser te laat bezwaar had gemaakt. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank stelt vast dat het besluit van 2 juli 2019 op de juiste wijze is bekendgemaakt, en dat de termijn voor het indienen van bezwaar niet verschoonbaar is. Eiser betoogde dat het besluit pas op 8 juli 2022 bekend was gemaakt, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende bewijs heeft geleverd dat het besluit op 3 juli 2019 is verzonden. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser kennelijk ongegrond is en dat de staatssecretaris de proceskosten niet hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9030

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. Deze uitspraak op het beroep van eiser gaat over de ontvankelijkheid van het bezwaar van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning.
1.1.
De staatssecretaris heeft de verblijfsvergunning van eiser met het besluit van 2 juli 2019 ingetrokken. Met het bestreden besluit van 21 maart 2023 heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser tegen die intrekking niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser toerekenbaar te laat bezwaar heeft gemaakt.
1.2.
De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk mocht verklaren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is kennelijk ongegrond. De staatssecretaris mocht het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaren. Het besluit van 2 juli 2019 is op een juiste manier bekendgemaakt, zodat eiser het bezwaar te laat heeft ingediend. Deze termijnoverschrijding is niet verschoonbaar. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Een bezwaarschrift is op tijd ingediend als het vóór het einde van de termijn is ontvangen. [2] Deze termijn begint te lopen op de dag na de dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. [3] Als een bezwaarschrift te laat wordt ingediend, dan leidt dit in beginsel tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. Dat is alleen anders als het niet aan de indiener valt toe te rekenen dat hij zijn bezwaarschrift te laat heeft ingediend (en de termijnoverschrijding dus verschoonbaar is). [4]
Is het besluit van 2 juli 2019 op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt?
5. Eiser betoogt dat het besluit van 2 juli 2019 pas op 8 juli 2022, na ontvangst door zijn gemachtigde, op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt en dat zijn bezwaar daarom ontvankelijk is. De staatssecretaris heeft volgens eiser niet aannemelijk gemaakt dat het besluit eerder is verzonden of ontvangen. Eiser wijst erop dat het besluit in 2019 niet per aangetekende post is verzonden. Uit de verzendadministratie van de staatssecretaris blijkt volgens eiser slechts dat de verzending van het besluit intern is aangemeld, maar niet of het besluit ook daadwerkelijk is verzonden en, zo ja, naar welk adres. Daar komt nog bij dat het besluit zou zijn verzonden naar het laatst bekende adres van eiser in Nederland, terwijl uit het besluit volgt dat eiser zijn hoofdverblijf buiten Nederland zou hebben verplaatst. Daarnaast valt volgens eiser niet in te zien waarom het besluit niet direct aan zijn gemachtigde is verstuurd, omdat deze gemachtigde hem ook bijstond bij een andere procedure over een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf.
5.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat het besluit van 2 juli 2019 op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt door dit besluit toe te zenden aan het laatst bekende adres waarop eiser voorafgaand aan zijn uitschrijving in de Basisregistratie personen (BRP) stond ingeschreven. Dit blijkt volgens de staatssecretaris uit de overgelegde screenshot van de verzendadministratie in Indigo, omdat daarop staat dat het besluit op 2 juli 2019 is aangeboden aan het verzendkanaal voor een centrale verzending en op 3 juli 2019 daadwerkelijk is verzonden.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat het besluit niet per aangetekende brief is verzonden. Voor niet-aangetekende brieven geldt volgens vaste rechtspraak dat het bestuursorgaan de verzending daarvan aannemelijk dient te maken als de geadresseerde stelt een brief niet te hebben ontvangen. Daartoe is in elk geval vereist dat de brief is voorzien van een juiste adressering en verzenddatum en dat er sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde dit vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. [5]
5.2.1.
Zoals deze rechtbank eerder heeft geoordeeld is het gehele verzend(registratie)-proces, ondanks dat het niet volledig geautomatiseerd is en geen registratiemoment heeft vlak voorafgaand aan de deponering van een poststuk in de postzak, met zodanige waarborgen omkleed dat het nagenoeg uitgesloten is dat er fouten in de postverzending en in de registratie daarvan worden gemaakt. [6] Dit maakt dat Indigo en het verzendhuis tezamen een deugdelijk postverzendings(registratie)systeem vormen. Concreet betekent het voorgaande dat als een poststuk in Indigo de status “Bericht verwerkt” heeft gekregen, onder vermelding van een datum, aangenomen kan worden dat het desbetreffende poststuk daadwerkelijk op die datum is verzonden.
5.2.2.
Het betoog van eiser slaagt niet. De staatssecretaris heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij het besluit van 2 juli 2019 aan eiser heeft verzonden. Uit de overgelegde verzendadministratie blijkt namelijk dat het intrekkingsbesluit de status “Bericht verwerkt” heeft gekregen en op 3 juli 2019 om 17:21:23 uur is verzonden. Verder heeft de staatssecretaris het besluit correct geadresseerd. Een beschikking tot intrekking van een verblijfsvergunning wordt namelijk bekendgemaakt door deze aan het laatst bekende adres van de betrokken vreemdeling toe te zenden. [7] Het is tussen partijen niet in geschil dat dit het adres is dat op het besluit van 2 juli 2019 is vermeld. Dat uit het besluit zelf volgt dat eiser zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst, doet hieraan niet af. Daarbij valt niet in te zien waarom de staatssecretaris het besluit (tevens) aan de gemachtigde van eiser had moeten zenden. Uit de omstandigheid dat eiser in een andere procedure een gemachtigde heeft, kan namelijk zonder daartoe strekkende mededeling van eiser of zijn gemachtigde niet worden afgeleid dat hij in deze procedure dezelfde gemachtigde heeft. [8] Omdat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij het besluit op de juiste wijze heeft bekendgemaakt door toezending aan het juiste adres, is het – gelet op de onder 5.2 genoemde rechtspraak – aan eiser om aannemelijk te maken dat hij de brief niet heeft ontvangen. Daarin is eiser met de enkele stelling dat hij de brief niet heeft ontvangen niet geslaagd. Het besluit is dus op 3 juli 2019 op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt.
Is de termijnoverschrijding verschoonbaar?
6. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit overwogen dat eiser niet heeft uitgelegd waarom hij te laat bezwaar heeft gemaakt. Eiser heeft deze overweging niet betwist. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk mocht verklaren. De staatssecretaris hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Dat staat in artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
3.Dat volgt uit artikel 6:8, eerste lid, van de Awb.
4.Dat staat in artikel 6:11 van de Awb.
5.Zie ABRvS 10 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2335, r.o. 2; ABRvS 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:156, r.o. 3.1; ABRvS 29 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3285, r.o. 2.1.
6.Rechtbank Den Haag (zittingsplaats Rotterdam) 5 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:10531.
7.Dat staat in artikel 3.104, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
8.Zie ABRvS 12 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:506, r.o. 2.