ECLI:NL:RBDHA:2024:10197

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
NL24.22623
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van opvolgende asielaanvragen van Syrische statushouders in Nederland

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eisers, een Syrisch gezin, tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 29 mei 2024, waarin hun opvolgende asielaanvragen niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 26 juni 2024 behandeld, waarbij eisers, hun gemachtigde en een tolk aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de door eisers aangevoerde omstandigheden geen nieuwe elementen of bevindingen zijn die relevant zijn voor de beoordeling van hun asielaanvraag.

Eisers hebben eerder asiel aangevraagd in Nederland, maar hun aanvragen zijn afgewezen omdat zij in Roemenië internationale bescherming genieten. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft gesteld dat de nieuwe omstandigheden die eisers aanvoeren, zoals psychische klachten van eiseres en de situatie van hun kinderen, niet nieuw zijn en niet de kans op internationale bescherming aanzienlijk vergroten. De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn oordeel dat de eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem niet van toepassing is op de situatie van eisers, omdat deze betrekking heeft op asielzoekers die nog in de procedure zitten.

De rechtbank concludeert dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij in Roemenië in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie terechtkomen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de opvolgende aanvragen op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het beroep van eisers ongegrond is. De uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, en openbaar gemaakt op 2 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22623

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiser,

geboren op [geboortedatum 1] ,
V-nummer: [v-nummer 1] ,
[naam 2] ,eiseres,
geboren op [geboortedatum 2] ,
V-nummer: [v-nummer 2] ,
mede namens hun minderjarige kinderen:
[naam 3]
geboren op [geboortedatum 3] ,
V-nummer: [v-nummer 3] ,
[naam 4] ,
geboren op [geboortedatum 4] ,
V-nummer: [v-nummer 4] ,
[naam 5] ,
geboren op [geboortedatum 5] ,
V-nummer: [v-nummer 5] ,
allen van Syrische nationaliteit,
hierna tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. M.H. van der Linden),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het bestreden besluit van 29 mei 2024, waarin de staatssecretaris de asielaanvragen van eisers niet-ontvankelijk heeft verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2024, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening (NL24.22624), op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, een tolk, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de opvolgende asielaanvragen van eiseres niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. Naar het oordeel van de rechtbank kan het bestreden besluit in stand blijven.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Voorgeschiedenis
4. Eisers hebben de Syrische nationaliteit en hebben op 27 februari 2018 – mede namens hun minderjarige kinderen – voor het eerst in Nederland asiel aangevraagd. Bij besluit van 14 maart 2018 heeft de staatssecretaris deze aanvragen, in afzonderlijke besluiten, niet-ontvankelijk verklaard, omdat eisers in Roemenië internationale bescherming genieten. Verder is door de staatssecretaris overwogen dat, op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ervan uitgegaan kan worden dat de Roemenië de verplichtingen uit het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 EVRM en artikel 3 van het Antifolterverdrag naleeft. Eisers hebben geen omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat hier niet langer vanuit kan worden gegaan. Het daartegen door eisers ingestelde beroep is bij uitspraak van 3 mei 2018 [1] door deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, gegrond verklaard. Het door de staatssecretaris ingestelde hoger beroep is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bij uitspraak van 12 februari 2019 [2] gegrond verklaard. De Afdeling heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij terugkeer naar Roemenië in een situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM terecht zullen komen. Het vragen van aanvullende garanties aan de Roemeense autoriteiten is dan ook niet aan de orde. Met de uitspraak van de Afdeling zijn de afwijzingen van de eerdere asielaanvragen onherroepelijk geworden.
Onderhavige procedure
5. Op 4 januari 2023 hebben eisers opnieuw aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hieraan hebben zij ten grondslag gelegd dat zij niet terug kunnen keren naar Roemenië, omdat eisers dan met hun kinderen op straat zouden moeten leven. Eisers verwijzen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 27 december 2022. [3] Verder hebben zij aangeven dat eiseres kampt met psychische klachten en dat er in Roemenië geen goede medische behandeling mogelijk is. Ter onderbouwing hiervan zijn twee Duitse medische stukken overgelegd.
6. Bij het bestreden besluit van 29 mei 2024 heeft de staatssecretaris, in navolging van zijn voornemen, de opvolgende aanvragen niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Volgens de staatssecretaris betreffen de door eisers aangevoerde omstandigheden – kort samengevat – geen nieuwe elementen of bevindingen die relevant kunnen zijn bij de beoordeling van de opvolgende aanvraag.
Beroepsgronden
7. In beroep hebben eisers aangevoerd dat zij wel degelijk nieuwe elementen of bevindingen hebben aangevoerd. Eisers hebben immers beroep gedaan op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 27 december 2022. Eisers stellen zich op het standpunt dat deze uitspraak ook op hen van toepassing is nu zij gezien de psychische omstandigheden van eiseres en het feit dat zij een gezin vormen met minderjarige kinderen als bijzonder kwetsbaar moeten worden aangemerkt. De staatssecretaris dient hierom voorafgaand aan de overdracht aan Roemenië de Roemeense autoriteiten om individuele garanties te verzoeken, om te waarborgen dat er voor eiseres in Roemenië medische behandeling beschikbaar is en dat eisers toegang krijgen tot opvangvoorzieningen. Daarnaast voeren eisers aan dat hun asielstatus in Roemenië is ingetrokken, dan wel niet wordt verlengd, dan wel bij terugkeer zal worden ingetrokken omdat zij voor een lange periode in het buitenland hebben verbleven. Eisers wijzen in dit kader op artikel 99, eerste lid, van de Roemeense Asylum Act. Verder voeren eisers aan dat zij niet kunnen terugkeren naar Roemenië omdat zij daar eerder zijn bedreigd. Eisers konden geen hulp krijgen in Roemenië, omdat zij onvoldoende middelen van bestaan hadden en de taal niet spraken. Tot slot voeren eisers aan dat zij familie hebben in Nederland waar zij graag bij zouden willen verblijven. Een hereniging met de familie zou ook goed zijn voor de psychische gesteldheid van eiseres.
Oordeel rechtbank
8. De rechtbank stelt voorop dat de beoordeling of bij opvolgende aanvragen sprake is van een nieuw element uit twee stappen bestaat. De eerste stap is het beoordelen van de ontvankelijkheid van de aanvraag. Deze stap bestaat uit twee fasen. In de eerste fase wordt onderzocht of er nieuwe elementen of bevindingen zijn in verband met de behandeling van de vraag of een vreemdeling in aanmerking kan komen voor internationale bescherming. Elementen of bevindingen zijn nieuw wanneer die niet eerder zijn onderzocht in het kader van het op de vorige asielaanvraag genomen besluit en waarop dat besluit niet kon worden gebaseerd. Alleen als er nieuwe elementen of bevindingen zijn ten opzichte van de eerdere asielaanvraag, komt de staatssecretaris toe aan de tweede fase. In de tweede fase wordt onderzocht of de nieuwe elementen of bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Pas als aan beide afzonderlijke vereisten is voldaan, moet de staatssecretaris overgaan tot stap twee, die inhoudt dat hij de opvolgende asielaanvraag inhoudelijk beoordeelt. [4]
9. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in onderhavige procedure niet tot een inhoudelijke beoordeling heeft hoeven komen en dat de opvolgende aanvragen op goede gronden niet-ontvankelijk zijn verklaard. Hiertoe acht de rechtbank van belang dat de vraag of de door eisers aangevoerde omstandigheden de kans om in aanmerking te komen voor internationale bescherming aanzienlijk groter maken (fase 2), ontkennend dient te worden beantwoord, gelet op het volgende.
De uitspraak van de rechtbank Haarlem
9.1.
Allereerst volgt de rechtbank de staatssecretaris in zijn standpunt dat de door eisers aangehaalde uitspraak van de zittingsplaats Haarlem niet van toepassing is op de situatie van eisers. De aangehaalde uitspraak ziet op asielzoekers die nog in de asielprocedure zitten, terwijl eisers als statushouders in Roemenië internationale bescherming genieten. Eisers hebben onvoldoende onderbouwd dat deze uitspraak, ondanks het genoemde verschil, toch op hen van toepassing is. De aangehaalde uitspraak kan daarmee niet als nieuw element worden aangemerkt.
Zijn eisers aan te merken als kwetsbare statushouders in Roemenië?
9.2.
De rechtbank volgt de staatssecretaris ook in zijn standpunt dat geenszins is gebleken dat de asielstatus van eisers door de autoriteiten van Roemenië is ingetrokken, dan wel dat deze zal worden ingetrokken bij terugkeer. De algemene verwijzing naar artikel 99, eerste lid, van de Roemeense Asylum Act is hiervoor onvoldoende. Bovendien hebben de Roemeense autoriteiten desgevraagd op 6 juni 2024 aangegeven dat het eerdere claimakkoord ten aanzien van eisers, van 16 mei 2018, nog steeds geldig is. De staatssecretaris heeft er dan ook vanuit mogen gaan dat eisers nog steeds internationale bescherming genieten in Roemenië.
9.3.
De staatssecretaris mag er in beginsel van uitgaan dat de behandeling van eisers in Roemenië in overeenstemming is met de bepalingen van het EU-Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De Afdeling heeft in de uitspraak van 7 maart 2023 [5] bevestigd dat ten aanzien van statushouders in Roemenië mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat dit in hun geval anders is.
9.4.
Voor de beantwoording van de vraag of eisers hierin zijn geslaagd, is het arrest Ibrahim [6] van belang. In dit arrest is geoordeeld dat als een statushouder in de lidstaat waar hem een status is verleend geen sociale ondersteuning krijgt of alleen ondersteuning krijgt die duidelijk beperkter is dan die in andere lidstaten, maar hij wel hetzelfde wordt behandeld als de eigen inwoners van die lidstaat, dat op zichzelf niet leidt tot schending van artikel 4 van het Handvest. Dat is pas anders als het gebrek aan sociale ondersteuning tot gevolg heeft dat de statushouder door zijn bijzondere kwetsbaarheid buiten zijn eigen wil en keuzes om, terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie.
9.5
In dit geval heeft de staatssecretaris mogen concluderen dat eisers niet als bijzonder kwetsbaar zijn aan te merken. Uit de overgelegde medische stukken blijkt weliswaar dat eiseres kampt met psychische klachten, maar eisers hebben hiermee niet aannemelijk gemaakt dat zij in een toestand van zeer verregaande materiele deprivatie terecht komen. Eisers hebben geen stukken overgelegd die onderbouwen dat eiseres in Roemenië geen toegang zou kunnen krijgen tot medische voorzieningen. Ook hebben zij niet onderbouwd dat zij in Roemenië geen recht hebben op huisvestiging en aldaar op straat zullen komen te staan. De enkele stelling van eisers ter zitting dat statushouders na één jaar verblijf in Roemenië geen hulp meer krijgen van de Roemeense autoriteiten is hiervoor onvoldoende.
9.6.
Daarbij is van belang dat het bij voorkomende problemen op de weg van eisers ligt om zich hierover te beklagen bij de (hogere) Roemeense autoriteiten. Nu eisers statushouder zijn, hebben zij dezelfde rechten als Roemeense burgers. Het is aan eisers om deze rechten als statushouder te effectueren en voor zover nodig de hulp in te roepen van de Roemeense autoriteiten of de daarvoor geëigende instanties. Niet is gebleken dat dit voor eisers niet mogelijk is of bij voorbaat zinloos. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer hun rechten niet kunnen effectueren en in een situatie terecht komen zoals genoemd in het arrest Ibrahim.
9.7.
Hieruit volgt ook dat indien eisers bedreigd worden in Roemenië het op de weg van eisers ligt om hierover te klagen bij de Roemeense autoriteiten. Ook in dit kader hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat het voor hen onmogelijk was om de hulp in te roepen van de Roemeense autoriteiten. De enkele stelling dat zij hiertoe niet in staat waren wegens onvoldoende middelen van bestaan en het feit dat zij de taal niet spraken, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
Familie hier te lande
10. Tot slot volgt de rechtbank de staatssecretaris ook in zijn standpunt dat het feit dat eisers familie hebben in Nederland en hierom graag in Nederland willen verblijven niet relevant is voor de beoordeling van de asielaanvraag.
11. Gezien voorgaande heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de eisers aangevoerde nieuwe elementen en bevindingen niet relevant zijn voor de beoordeling van zijn opvolgende asielaanvraag. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

12. De staatssecretaris heeft de opvolgende aanvragen terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen vergoeding van hun proceskosten krijgen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:208, r.o. 5.1-5.3.
6.Arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:2019:219.