ECLI:NL:RBDHA:2024:10215

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
NL24.24984
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring van een eiser van Gambiaanse nationaliteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 26 maart 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt in het proces van uitzetting, ondanks dat de eiser niet is verschenen op een geplande presentatie bij de Gambiaanse autoriteiten in Brussel. De rechtbank heeft de eerdere rechtmatigheid van de maatregel van bewaring bevestigd en geconcludeerd dat er geen zicht op uitzetting ontbreekt. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.24984

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Gambiaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 26 maart 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
De staatssecretaris heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van het voortduren van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd
De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.S. Sewman, als waarnemer voor zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 9 april 2024 (in de zaak NL24.13266) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek, dat aan die uitspraak ten grondslag lag, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 8 april 2024.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Standpunten eiser
3. Eiser stelt dat hij al geruime tijd in vreemdelingenbewaring zit. Eiser voert aan dat de veelvuldige rappels nog niet tot afgifte van een laissez-passer (lp) hebben geleid en dat het een fictie is om ervan uit te gaan dat er in dit stadium een lp zal worden verstrekt. Voorts voert eiser aan dat hij nog niet is gepresenteerd aan de Gambiaanse autoriteiten en dat het buiten zijn schuld is dat de geplande presentatie op 4 juni 2024 geen doorgang heeft kunnen vinden. Eiser stelt voorts dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt nu er nog geen nieuwe presentatie is gepland bij de Gambiaanse ambassade, terwijl er al meer dan twee weken zijn verstreken sinds de vorige geplande presentatie. Eiser stelt tot slot dat bij vreemdelingen met een Nigeriaanse afkomst de vertegenwoordiger van de ambassade op het DTC wordt uitgenodigd en dat het onduidelijk is waarom dit bij de vertegenwoordiger van de Gambiaanse ambassade niet gebeurt. Eiser stelt dat het voorgaande de schijn wekt dat de Gambiaanse autoriteiten niet meewerken en het verkrijgen van een lp niet in het verschiet ligt.
Oordeel rechtbank
4. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt. De staatssecretaris heeft sinds het sluiten van het vorige onderzoek drie keer gerappelleerd op de lp-aanvraag, te weten op 16 april 2024, 7 mei 2024 en 28 mei 2024 en twee vertrekgesprekken met eiser gevoerd, te weten op 8 mei 2024 en 4 juni 2024. Tevens stond er een presentatie gepland bij de Gambiaanse autoriteiten in Brussel op 4 juni 2024, waar eiser niet is verschenen. De gemachtigde van eiser voert aan dat uit het dossier niet eenduidig blijkt waarom eiser niet is verschenen bij de presentatie. De gemachtigde van de staatssecretaris heeft daarop ter zitting aangegeven, na navraag te hebben gedaan bij de regievoerder, dat eiser niet wilde instappen voor het transport naar Brussel. De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert geen aanleiding om aan de verklaring van de staatssecretaris te twijfelen. Voorts heeft de gemachtigde van de staatssecretaris ter zitting toegelicht dat een eerstvolgende mogelijke presentatiedatum is gelegen in augustus. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.
4.1.
De rechtbank overweegt voorts dat in zijn algemeenheid zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Gambia niet ontbreekt. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 augustus 2023. [1] De rechtbank overweegt dat de op 12 juli 2023 ingediende lp-aanvraag nog in behandeling is bij de Gambiaanse autoriteiten en dat er op 4 juni 2024 een presentatie stond ingepland bij de Gambiaanse ambassade. Eiser is, zoals hiervoor onder rechtsoverweging 4. uiteengezet, niet verschenen op deze presentatie. Hieruit leidt de rechtbank af dat eiser niet volledig en actief meewerkt aan zijn uitzetting. Deze medewerking mag wel van hem worden verwacht, zoals ook blijkt uit de uitspraken van de Afdeling van 13 januari 2022 en 2 augustus 2022. [2] Gelet hierop zijn er geen concrete aanwijzingen dat in het individuele geval van eiser zicht op uitzetting naar Gambia ontbreekt.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris aan eiser terecht geen lichter middel heeft opgelegd. De rechtbank overweegt dat uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij niet wil terugkeren naar Gambia en dat eiser dus niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. De rechtbank is niet gebleken van persoonlijke omstandigheden van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zijn eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.