ECLI:NL:RBDHA:2024:103
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de niet-ontvankelijkverklaring van een asielaanvraag van een statushouder uit Bulgarije
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag, die op 13 april 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 3 januari 2024 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. A.H. Hekman, en de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. L.J.M. Rog. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, die van Syrische nationaliteit is, op 25 mei 2022 subsidiaire bescherming heeft gekregen in Bulgarije en dat hij zijn asielaanvraag in Nederland op 30 december 2022 heeft ingediend. De staatssecretaris heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiser zich onmiddellijk naar Bulgarije dient te begeven.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij de beroepsgronden van eiser heeft beoordeeld. Eiser betwist dat hij nog steeds subsidiaire bescherming geniet in Bulgarije en stelt dat hij daar onmenselijk wordt behandeld. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de Bulgaarse autoriteiten eiser op 25 mei 2022 internationale bescherming hebben verleend en dat er geen bewijs is dat zijn status inmiddels is ingetrokken. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de situatie van statushouders in Bulgarije beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de situatie in Bulgarije niet zodanig is dat eiser bij terugkeer een reëel risico loopt op schending van zijn mensenrechten.
De rechtbank heeft de aanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard en het beroep ongegrond verklaard. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. L.G.C. Lelifeld, griffier, en is openbaar gemaakt op 8 januari 2024. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.