ECLI:NL:RBDHA:2024:10535

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
NL24.16753
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublin-overeenkomst

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 16 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. Eiser, die stelt de Syrische nationaliteit te hebben, heeft eerder in Bulgarije asiel aangevraagd, wat heeft geleid tot een verzoek om terugname door Nederland. De rechtbank heeft op 4 juni 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van verweerder aanwezig waren.

Eiser voert aan dat Bulgarije niet voldoet aan zijn internationale verplichtingen en dat er structurele systeemfouten zijn in de asielprocedure. Hij stelt dat de omstandigheden in Bulgarije, zoals onrechtmatige detentie en tekortkomingen in opvangvoorzieningen, maken dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet kan worden toegepast. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Bulgarije niet aan zijn verplichtingen zal voldoen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat er geen aanwijzingen zijn voor fundamentele systeemfouten in Bulgarije.

De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat hij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat verweerder niet gehouden was nader onderzoek te doen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, en is openbaar gemaakt op 9 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.16753

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],

V-nummer: [v-nummer], eiser
(gemachtigde: mr. E.G. Grigorjan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Imani).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 16 april 2024 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de asielaanvraag en ten aanzien van Bulgarije uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1998. Verweerder heeft eiser zijn asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan. Uit Eurodac is gebleken dat eiser eerder in Bulgarije asiel heeft aangevraagd. Daarom heeft Nederland bij Bulgarije
een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek op 18 december 2023 aanvaard.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser heeft verzocht om alles wat hij eerder naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen. Verder voert eiser aan dat ten aanzien van Bulgarije niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Zo stelt eiser dat (i) in het geval van Bulgarije sprake is van structurele systeemfouten in de asielprocedure door de onrechtmatige detentie van eiser en de tekorten in de opvangvoorzieningen, (ii) verweerder wegens deze omstandigheden nader onderzoek had moeten doen, het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd, (iii) uit eiser zijn verklaringen volgt dat er concrete aanwijzingen dan wel indicaties zijn dat Bulgarije zich niet aan zijn verdragsverplichtingen houdt, (iv) en dat eiser gelet op, onder andere, deze verklaringen voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Bulgarije niet aan zijn internationale verplichtingen zal voldoen. Hierbij heeft eiser verwezen naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Haarlem en Zwolle, enkele uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) en het AIDA-rapport. Bovendien is de bewijslast volgens eiser verkeerd gewaardeerd. Om de hiervoor genoemde redenen is eiser van mening dat verweerder de behandeling van zijn asielaanvraag aan zich had moeten trekken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eiser eerder naar voren heeft gebracht, kan de rechtbank niet afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
5. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan een van deze lidstaten, in dit geval Bulgarije, een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM [1] of artikel 4 van het Handvest [2] . Hiervoor moeten de vastgestelde tekortkomingen een hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
5.1
De Afdeling heeft in de uitspraken van 16 augustus 2023 [3] overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn dat Dublinclaimanten slachtoffer worden van pushbacks en dat zij toegang hebben tot opvang. Verder is de Afdeling in de uitspraak van 16 oktober 2023 [4] ingegaan op de (toegang tot) rechtsbijstand, toegang tot zorg en de detentieomstandigheden, en heeft overwogen dat ook op deze punten kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Tot slot is de Afdeling in de uitspraak van 29 februari 2024 [5] ingegaan op detentieomstandigheden, de toegang tot rechtsbijstand en de situatie in de Bulgaarse opvangcentra. De Afdeling is tot de conclusie gekomen dat de situatie in Bulgarije niet zodanig slecht is dat sprake zou zijn van fundamentele systeemfouten die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid, zoals bedoeld in het arrest Jawo, bereiken. Verder heeft de Afdeling in diezelfde uitspraak overwogen dat het AIDA-rapport van maart 2023 bevestigt dat er in de opvangcentra problemen zijn met de onderhoud van de voorzieningen, ongedierte, de hygiëne, het eten en de ongewenste toegang van verdachte personen. De Afdeling oordeelt echter dat hieruit niet volgt dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. Ten aanzien van de opvangvoorzieningen in Bulgarije is er dus geen aanleiding om te veronderstellen dat de vreemdeling bij overdracht een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling.
5.2
Gelet op het voorgaande is het aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn individuele geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd. Eiser heeft zijn verklaringen over onder andere de detentie en mishandelingen niet nader onderbouwd. Voor zover uitgegaan moet worden van zijn verklaringen, kan eiser bovendien bij voorkomende problemen klagen bij de Bulgaarse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. In eisers stelling dat hij in Bulgarije werd mishandeld en geen hulp durfde te zoeken bij de Bulgaarse autoriteiten ziet de rechtbank onvoldoende grond om te oordelen dat klagen niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de Bulgaarse autoriteiten, wat betreft de opvangvoorzieningen en detentie, onverschillig zijn en de problemen zodanig ernstig zijn dat de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid wordt bereikt. Bovendien zal eiser nu in een gecontroleerde setting worden overgedragen als Dublinclaimant. Dit is een wezenlijke andere situatie dan die waarin eiser verkeerde toen hij Bulgarije de eerste keer binnenkwam. De verwijzingen van eiser naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Haarlem en Zwolle, die dateren van voor de Afdelingsuitspraak van 29 februari 2024, leidt de rechtbank dan ook niet tot een ander oordeel.
5.3
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de EU (het Hof) van 29 februari 2024 [6] waar eiser naar verwijst, volgt dat het in de eerste plaats aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat een andere lidstaat zich niet houdt aan zijn verdragsverplichtingen. Vervolgens is het aan verweerder om deze informatie te onderzoeken en beoordelen. Daarbij dient verweerder in een voorkomend geval op eigen initiatief rekening te houden met relevante informatie waarvan hij niet onkundig kan zijn met betrekking tot mogelijke structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die in de verantwoordelijke lidstaat om internationale bescherming verzoeken. Verder volgt uit het arrest het Hof dat de situatie waarin eiser zelf terecht zal komen bepalend is voor de vraag of hij aan Bulgarije mag worden overgedragen. [7] De rechtbank is van oordeel dat eiser niet met concrete aanwijzingen aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder zijn internationale verplichtingen tegenover Dublinclaimanten of hem in het bijzonder niet zal nakomen. Eiser heeft zijn gestelde ervaringen met de opvangsituatie in Bulgarije op geen enkele wijze onderbouwd. Uit het arrest volgt, anders dan eiser stelt, niet dat in onderhavige procedure meer onderzoek zou moeten worden verricht dan thans is gedaan. Verweerder mocht dan ook uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Bulgarije niet aan zijn internationale verplichtingen zal voldoen, waardoor de bewijslast bij verweerder komt te liggen, volgt de rechtbank niet. Gelet op het voorgaande slaagt deze stelling niet.
7. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in de door eiser aangevoerde individuele omstandigheden geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat overdracht aan Bulgarije van onevenredige hardheid getuigt. De verklaringen van eiser zijn onvoldoende en zijn reeds betrokken bij de vraag of er ten aanzien van Bulgarije nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Dat eiser stelt dat hij zijn familieleden in Nederland en hun steun hard nodig heeft, maakt dat niet anders.
8. Gelet op het voorgaande was verweerder niet gehouden op grond van artikel 3:2 Awb [8] nader onderzoek te doen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van R.S. Ouertani, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
2.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Zie de uitspraak van 29 februari 2024 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof), C-392/22, ECLI:EU:C:2024:195.
7.Zie HvJEU 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195, punt 64.
8.Algemene wet bestuursrecht.