ECLI:NL:RBDHA:2024:11881

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
NL24.22760
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van eiser in het kader van de Dublinverordening en de Eurodac-verordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 26 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek op 12 juni 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder en een tolk.

De rechtbank oordeelt dat de termijnen uit de Eurodac-verordening niet bepalend zijn voor de aanvang van de in artikel 23 van de Dublinverordening genoemde twee-maandentermijn. De rechtbank stelt vast dat de termijn voor het indienen van een terugnameverzoek is aangevangen met de Eurodac-treffer op 19 januari 2024 en dat deze termijn nog niet was verstreken op het moment van het terugnameverzoek op 7 maart 2024. Eiser heeft aangevoerd dat het terugnameverzoek te laat is ingediend, maar de rechtbank volgt de redenering van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat de Eurodac-termijnen niet bepalend zijn voor de Dublin-termijnen.

Daarnaast heeft eiser betoogd dat verweerder niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië, verwijzend naar zijn eigen ervaringen en de situatie in de Kroatische asielprocedure. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder voldoende onderzoek heeft gedaan en nog steeds mag uitgaan van dit beginsel. Eiser heeft geen nieuwe informatie aangedragen die zou leiden tot een ander oordeel. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om de aanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Kroatië. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.22760 (beroep)
NL24.22761 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiser,

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. G. Ocak),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Kana).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 30 mei 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 12 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [tolk] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland op 7 maart 2024 bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek op 20 maart 2024 aanvaard.
Heeft verweerder het verzoek om terugname tijdig ingediend?
5. Eiser voert ten eerste aan dat het terugnameverzoek aan Kroatië door verweerder te laat is ingediend waardoor Nederland nu verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Uit de uitspraak van de Afdeling [3] van 21 september 2023 volgt dat een vreemdeling ten tijde van de afgifte van een loopbrief geacht wordt een verzoek om internationale bescherming in de zin van artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening te hebben ingediend. Eiser wijst erop dat zijn loopbrief op 1 januari 2024 is afgegeven. De Eurodac-verordening [4] bepaalt vervolgens dat de lidstaat binnen 72 uur na de indiening van het verzoek om internationale bescherming de vingerafdrukken van de vreemdeling toe moet voegen aan het centrale systeem ter verificatie, waarna uiterlijk binnen 24 uur een Eurodac-treffer moet volgen. Deze termijn uit de Eurodac-verordening is volgens eiser bepalend voor het aanvangen van de termijn voor het indienen van een terugnameverzoek zoals bedoeld in artikel 23, tweede lid, eerste alinea van de Dublinverordening. Artikel 23, tweede lid van de Dublinverordening moet volgens eiser zo gelezen worden dat de twee-maandentermijn aanvangt op het moment dat er uiterlijk een Eurodac-treffer had moeten zijn. In het geval van eiser zou deze termijn op 5 januari 2024 zijn aangevangen en op 5 maart 2024 zijn verlopen. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 22 november 2023. [5]
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Verweerder heeft ter zitting gewezen op de Afdelingsuitspraak van 12 januari 2024. [6] Is deze uitspraak oordeelt de Afdeling dat de in de Eurodac-verordening genoemde termijnen niet bepalend zijn voor de aanvang van de in artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening genoemde twee-maandentermijn. Dit volgt namelijk niet uit de tekst van artikel 23, tweede en derde lid, van de Dublinverordening. Ook volgt uit de Dublinverordening niet dat wanneer een terugnameverzoek wordt ingediend na ommekomst van de optelsom van deze termijnen, de verantwoordelijkheid voor het behandelen van het asielverzoek overgaat op de lidstaat waar het nieuwe verzoek is ingediend. In het geval van eiser is de twee-maandentermijn zoals bedoeld in het tweede lid van artikel 23 van de Dublinverordening aangevangen met de Eurodac-treffer op 19 januari 2024. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat deze termijn nog niet was verstreken op het moment van het terugnameverzoek op 7 maart 2024. De rechtbank vindt de verwijzing door verweerder ter zitting naar de Afdelingsuitspraak van 12 januari 2024 niet in strijd met de goede procesorde, nu van beide partijen verwacht wordt dat zij bekend zijn met jurisprudentie.
Mag verweerder ten aanzien van Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië. Eiser wijst in dit kader op de pushbacks en algemene situatie in de asielprocedure in Kroatië alsmede zijn eigen ervaringen in de Kroatische asielprocedure. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 25 augustus 2023, [7] waarin de rechtbank oordeelt dat ook Dublinclaimanten slachtoffer kunnen worden van de pushbacks. Tevens heeft eiser verwezen naar de uitspraken van zittingsplaats Den Haag van 1 juni 2023, [8] 6 juni 2023 [9] en 22 juni 2023. [10]
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Op 13 september 2023 heeft de Afdeling uitspraak gedaan over het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië. [11] In deze uitspraak oordeelt de Afdeling dat verweerder voldoende onderzoek heeft gedaan naar de situatie in de Kroatische asielprocedure en op grond daarvan nog altijd mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft geen nieuwe landeninformatie aangedragen op grond waarvan de rechtbank nu tot een ander oordeel kan komen. Ook de verklaringen van eiser over wat hem in de Kroatische asielprocedure is overkomen zijn daarvoor onvoldoende. Dat eiser eerder slachtoffer is geweest van pushbacks in Kroatië geeft namelijk geen wezenlijk ander beeld van de situatie zoals die is beoordeeld door de Afdeling. Ook volgt hieruit niet dat eiser bij overdracht naar Kroatië in het kader van de Dublinverordening ook risico loopt om slachtoffer te worden van pushbacks.
Zijn er bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder aanleiding had moeten zien om de aanvraag aan zich te trekken?
7. Eiser stelt dat verweerder aanleiding had moeten zien om de aanvraag onverplicht aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser wijst op het aanmeldgehoor van 26 januari 2024 waarin hij heeft verklaard dat hij een stuk of tien keer de Kroatische grens is overgestoken bij Bosnië. Eiser heeft verklaard dat hij de Kroatische autoriteiten heeft verteld dat hij asiel wilde aanvragen en of ze hem wilden meenemen. Eiser is iedere keer teruggestuurd naar Bosnië. Ook heeft eiser verklaard dat hij is mishandeld en in een rivier is gegooid door de Kroatische autoriteiten. Verder hebben de Kroatische autoriteiten zijn telefoon afgepakt.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt ook niet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om de aanvraag van eiser aan zich te trekken op grond van het eerste lid van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank stelt hierbij voorop dat dit een discretionaire bevoegdheid van verweerder betreft en dat de rechtbank, wanneer verweerder ervoor kiest om geen gebruik te maken van deze bevoegdheid, slechts terughoudend mag toetsen of die keuze in rechte kan stand houden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door eiser aangedragen omstandigheden niet maken dat de overdracht van eiser aan Kroatië van onevenredige hardheid zou getuigen. Hoewel de verklaringen van eiser de rechtbank niet onaannemelijk voorkomen, heeft verweerder hierin geen aanleiding hoeven zien de aanvraag aan zich te trekken. Dit omdat eiser in het kader van de Dublinverordening gereguleerd zal worden overgedragen waardoor mag worden aangenomen dat hij, gelet op hetgeen in rechtsoverweging 6.1. is overwogen, niet opnieuw slachtoffer zal worden van pushbacks. Verder heeft eiser geen andere bijzondere, persoonlijke omstandigheden aangedragen die zouden maken dat de overdracht van onevenredige hardheid getuigt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser mag worden overgedragen aan Kroatië. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Het verzoek om een voorlopige voorziening
9. Omdat er op het beroep is beslist, is er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe daarom af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L.J. Besseling, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.De Afdeling bestuursrecht van de Raad van State.
4.Verordening (EU) nr. 603/2013.