ECLI:NL:RBDHA:2024:13223

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.27953
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.L.M. Steinebach - de Wit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 14 augustus 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 8 juli 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 1 augustus 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat het besluit van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen, in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent de behandeling van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Kroatië gedaan, dat door Kroatië is aanvaard.

Eiser heeft aangevoerd dat er geen vertrouwen meer kan zijn in de bescherming door Kroatië, verwijzend naar berichten over discriminatie en slechte behandeling van vreemdelingen. De rechtbank oordeelt echter dat de minister terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd waarom de eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die het vertrouwen in Kroatië ondersteunt, verouderd zou zijn. De rechtbank wijst erop dat de minister in het bestreden besluit adequaat is ingegaan op de bezwaren van eiser en dat er geen gebrek in de motivering is aangetoond.

De rechtbank besluit dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten en dat het beroep ongegrond is. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27953

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. P.A.E. Engelen),
en
de minister van Asiel en Migratie, [1]
(gemachtigde: mr. S. Deniz).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 8 juli 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 1 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich voor de zitting afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Kan er voor Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan?
5. Eiser voert aan dat er voor Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Veelvuldige berichten wijzen erop dat de Kroatische autoriteiten vreemdelingen niet willen of kunnen beschermen voor discriminatie en een slechte behandeling door de Kroatische bevolking. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 september 2023 [3] is te gedateerd, zodat die uitspraak het standpunt van de minister dat voor Kroatië nog steeds van wederzijds vertrouwen kan worden uitgegaan niet onderbouwt. Bovendien heeft de minister in het voornemen niet voldoende gemotiveerd waarom er voor Kroatië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. De minister schreef slechts: ‘u mag ervan uitgaan dat uw belangen voldoende in acht zijn genomen’. Dit is geen deugdelijke motivering omdat er niet inhoudelijk wordt ingegaan op de bezwaren die eiser naar voren heeft gebracht.
5.1.
Het betoog slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat er voor Kroatië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Bij de verwijzing naar ‘veelvuldige berichten’ is niet gespecificeerd welke artikelen dit zouden zijn en waarom deze zouden moeten leiden tot het oordeel dat er niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Ook het betoog dat de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2023 is verouderd treft geen doel. Eiser heeft niet onderbouwd op welke punten de uitspraak verouderd zou zijn. De rechtbank wijst in dit verband op de recente jurisprudentie waar de Afdeling de lijn van 13 september 2023 voortzet. [4] Met de beoordeling van de minister dat eiser ervan mag uitgaan dat zijn belangen voldoende in acht zijn genomen, wordt enkel het uitgangspunt van het interstatelijk vertrouwensbeginsel verwoord. Dit leidt niet tot een gebrek in de motivering van het bestreden besluit. In het bestreden besluit is op de bezwaren tegen een overdracht aan Kroatië die eiser in zijn aanmeldgehoor naar voren heeft gebracht, ingegaan. Als eiser meent dat de Kroatische autoriteiten zich niet conform de verdragsverplichtingen gedragen, mag er van hem verwacht worden dat hij hier bij de Kroatische autoriteiten over klaagt. Er is gesteld noch gebleken dat dit voor eiser niet mogelijk is.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach - de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Engberts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.ABRvS 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411.
4.Zie bijvoorbeeld ABRvS 18 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2946, 19 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2484 en 30 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1786.