ECLI:NL:RBDHA:2024:14013
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000, zicht op uitzetting naar Gambia
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 september 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Gambiaanse eiser, opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel van bewaring is opgelegd op 26 maart 2024 op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2024 behandeld in Groningen, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig is bevonden tot het sluiten van het onderzoek op 28 juni 2024. Eiser stelt dat er geen zicht is op uitzetting naar Gambia, omdat zijn lp-aanvraag al sinds juli 2023 loopt en hij weigert mee te werken aan presentaties. De minister daarentegen stelt dat het onderzoek door de Gambiaanse autoriteiten nog steeds loopt en dat eiser zelf verantwoordelijk is voor de vertraging door zijn weigering om mee te werken.
De rechtbank concludeert dat er in het algemeen geen gebrek aan zicht op uitzetting naar Gambia is, en dat eiser zijn medewerking aan de uitzetting niet verleent. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is. Het beroep wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.