ECLI:NL:RBDHA:2024:16513

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.37659
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlengingsbesluit van bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verlengingsbesluit van de maatregel van bewaring van een Gambiaanse eiser. De maatregel was opgelegd op 26 maart 2024 en verlengd op 19 september 2024. De rechtbank heeft het beroep tegen het verlengingsbesluit ambtshalve aangemerkt als ook gericht tegen het voortduren van de maatregel. De minister heeft de maatregel op 1 oktober 2024 opgeheven, omdat het verlengingsbesluit één dag te laat was genomen. Eiser heeft het beroep tegen het verlengingsbesluit ingetrokken, maar het ambtshalve opgevoerde beroep tegen het voortduren van de maatregel gehandhaafd. De rechtbank heeft de zaak op 4 oktober 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet verschenen. De rechtbank heeft overwogen dat er voldoende zicht op uitzetting naar Gambia was en dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen schadevergoeding toegekend, omdat er geen aanleiding was om te oordelen dat het voortduren van de maatregel onrechtmatig was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.37659

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Gambiaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. H. Drenth),
en
de minister van Asiel en Migratie(voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), de minister, (gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Procesverloop

De minister heeft op 26 maart 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Bij besluit van 19 september 2024 (het verlengingsbesluit) heeft de minister de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd op grond van artikel 59, zesde lid van de Vw.
Eiser heeft tegen het verlengingsbesluit beroep ingesteld. De rechtbank merkt het beroep tegen het verlengingsbesluit ambtshalve aan als ook gericht tegen het voortduren van de maatregel. Het beroep tegen de voortduring van de maatregel staat geregistreerd onder zaaknummer NL24.37659.
De minister heeft de maatregel van bewaring op 1 oktober 2024 opgeheven, omdat het verlengingsbesluit één dag te laat is ingegaan. Daarbij heeft de minister schadevergoeding aangeboden voor de periode vanaf de dag dat het verlengingsbesluit in had moeten gaan tot en met de opheffing van de maatregel, te weten vanaf 22 september 2024 tot en met 1 oktober 2024. De minister heeft 11 x € 100,- aangeboden voor het verblijf in een huis van bewaring (totaal € 1100,-). Daarnaast is een vergoeding van de proceskosten van eiser aangeboden (1 punt ter waarde van € 875,-). Eiser heeft vervolgens het beroep tegen het verlengingsbesluit op 3 oktober 2024 ingetrokken. Eiser heeft het ambtshalve opgevoerde beroep gericht tegen het voortduren van de maatregel gehandhaafd.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 4 oktober 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving niet op de rechtbank in Groningen verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Omdat eiser het beroep tegen het verlengingsbesluit heeft ingetrokken en de maatregel reeds is opgeheven beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
De rechtbank ziet zich gehouden de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring te beoordelen in de periode sinds het moment van sluiten van het voorgaande volgberoep [1] op 30 augustus 2024 tot 22 september 2024, de dag waarop het verlengingsbesluit in had moeten gaan.
Standpunten van eiser
2. Eiser voert ten aanzien van het voortduren van de maatregel aan dat gezien het langdurige traject richting Gambia, er in redelijkheid geen zicht op uitzetting meer bestaat. Na de laatste uitspraak van 3 september 2024 is er op 12 september 2024 nog een rappel verzonden. Daarnaast stelt eiser dat het verzenden van een aanvraag om afgifte van een laissez-passer (lp) aan de Gambiaanse autoriteiten op 12 juli 2023 en het tot aan de uitspraak in de asielzaak op 1 februari 2024 herhaaldelijk rappelleren ten aanzien van deze aanvraag, in strijd is met artikel 3 EVRM [2] . Het stond de Nederlandse autoriteiten niet vrij om de Gambiaanse te benaderen met informatie voor en over eiser.
2.1.
Daarnaast is er in de M120 ten onrechte geen verzwaarde belangenafweging opgenomen. Het verlengingsbesluit kan niet als een juridische vervanging gelden voor het ontbreken van deze afweging in de M120, ook omdat er in het verlengingsbesluit geen verzwaarde belangenafweging is opgenomen.
2.2.
Tot slot heeft eiser aangevoerd dat onder de zogenoemde ‘ID-missie’ in de M120 geen verdere informatie staat opgenomen, zodat niet is gebleken van bijzondere en extra handelingen door de minister terwijl dat na zes maanden bewaring wel mag worden verwacht. De minister heeft onvoldoende voortvarend gehandeld.
Beoordeling door de rechtbank
3. Ten aanzien van het zicht op uitzetting overweegt de rechtbank dat in zijn algemeenheid zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Gambia niet ontbreekt. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 augustus 2023. [3] Ook ten aanzien van eiser ontbrak tot op het moment van het opheffen van de maatregel het zicht op uitzetting niet.
Op eiser rust allereerst de rechtsplicht Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich mee dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. [4] De rechtbank constateert dat eiser die medewerking niet heeft verleend. Daar komt bij dat eiser deel zou nemen aan een zogenoemde ID-missie op 1 oktober 2024. De minister heeft ter zitting toegelicht dat dit inhoudt dat vertegenwoordigers van Gambia op individueel niveau interviews zullen voeren en aan de hand van de interviews in de eigen systemen controleren of de vreemdeling daar in voorkomt
.Ook hieruit blijkt dat de Gambiaanse autoriteiten meewerken aan terugkeer. De ID-missie heeft enkel niet plaatsgevonden vanwege het opheffen van de maatregel op 1 oktober 2024.
3.1.
Ten aanzien van het rappelleren op de lp-aanvraag gedurende een lopende asielaanvraag van eiser, overweegt de rechtbank dat hiervan niet is gebleken in onderhavige te toetsen periode. In de door de rechtbank te beoordelen periode is enkel gerappelleerd op 12 september 2024, terwijl eiser op dat moment geen lopende asielaanvraag had.
3.2.
Het standpunt van eiser met betrekking tot de verzwaarde belangenafweging treft eveneens geen doel. De minister was in de nu ter toetsing voorliggende periode nog niet gehouden een verzwaarde belangenafweging te maken. Eiser is gecompenseerd voor de periode vanaf zes maanden inbewaringstelling. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, in tegenstelling tot wat eiser meent, bij een deugdelijk gemotiveerd verlengingsbesluit niet nog een apart een verzwaarde belangenafweging hoeft plaats te vinden. [5]
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser heeft gewerkt. In de nu ter toetsing voorliggende periode heeft de minister schriftelijk naar de lp-aanvraag gerappelleerd op 12 september 2024. Ook hebben er vertrekgesprekken met eiser plaatsgevonden 5 en 19 september 2024. De rechtbank acht deze gang van zaken voldoende voortvarend.
3.4.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat de minister in de nu te toetsen periode terecht geen aanleiding heeft gezien voor het opleggen van een lichter middel. De rechtbank overweegt dat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting en dat uit de verklaringen van eiser ook blijkt dat hij niet wil meewerken aan terugkeer naar Gambia. De rechtbank overweegt dat eiser verder ook geen redenen naar voren heeft gebracht waarin de minister aanleiding had moeten zien om aan eiser een lichter middel op te leggen.

Conclusie en gevolgen

4. De beroepsgronden van eiser slagen niet. De rechtbank ziet ook ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring in de periode vanaf 30 augustus 2024 tot 22 september 2024 onrechtmatig moet worden geacht.
5. Het beroep is ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het toekennen van een schadevergoeding.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- kent geen schadevergoeding toe.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.De uitspraak is bekendgemaakt op:
RechtsmiddelTegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Uitspraak van deze zittingsplaats van 3 september 2024, zaaknummer NL24.32334, ECLI:NL:RBDHA:2024:14013.
2.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
4.Zie ook de uitspraken van de Afdeling van 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:85 en 2 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2210.
5.Zie uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4460.