In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verlengingsbesluit van de maatregel van bewaring van een Gambiaanse eiser. De maatregel was opgelegd op 26 maart 2024 en verlengd op 19 september 2024. De rechtbank heeft het beroep tegen het verlengingsbesluit ambtshalve aangemerkt als ook gericht tegen het voortduren van de maatregel. De minister heeft de maatregel op 1 oktober 2024 opgeheven, omdat het verlengingsbesluit één dag te laat was genomen. Eiser heeft het beroep tegen het verlengingsbesluit ingetrokken, maar het ambtshalve opgevoerde beroep tegen het voortduren van de maatregel gehandhaafd. De rechtbank heeft de zaak op 4 oktober 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet verschenen. De rechtbank heeft overwogen dat er voldoende zicht op uitzetting naar Gambia was en dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen schadevergoeding toegekend, omdat er geen aanleiding was om te oordelen dat het voortduren van de maatregel onrechtmatig was.