Beoordeling door de rechtbank
7. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvragen van eiseressen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseressen.
8. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Heeft eiseres 2 procesbelang bij het beroep?
9. De rechtbank beoordeelt allereerst of eiseres 2 nog procesbelang heeft bij het onderhavige beroep. De minister heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat eiseres 2 geen procesbelang meer heeft bij het beroep, omdat zij samen met een vriend is vertrokken en er geen contact meer is tussen haar en referent en tussen haar en eiseres 1 en eiseres 3.
10. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is sprake van procesbelang als de indiener van het beroep een actueel en reëel belang heeft bij het beroep. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis moet zijn.In asielprocedures is volgens vaste rechtspraak van de Afdeling geen sprake meer van procesbelang als een vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder aan de minister te laten weten waar hij verblijft, tenzij de gemachtigde op de hoogte is van de verblijfplaats van de vreemdeling in Nederland en contact onderhoudt met de vreemdeling over de voortgang van de procedure.
11. De rechtbank is van oordeel dat eiseres 2 procesbelang heeft bij haar beroep. De rechtbank overweegt daarbij dat de onderhavige procedure niet te vergelijken is met de zaak die heeft geleid tot de Afdelingsuitspraak van 22 februari 2019, nu in de zaak van eiseressen niet om internationale bescherming is verzocht, maar om een mvv. Daarbij is het gebruikelijk en juist de bedoeling dat een mvv-procedure wordt gevoerd terwijl de vreemdeling zich buiten Nederland bevindt. Uit het procesdossier en ook ter zitting is gebleken dat eiseres 2 na ruzie met referent, over de duur van de procedure en het lange wachten in onzekerheid, is vertrokken. De rechtbank twijfelt niet aan deze lezing, die zowel uit het dossier blijkt als ook ter zitting naar voren is gebracht. Evenmin is gebleken dat de minister aan deze verklaring twijfelt. De rechtbank ziet in deze gang van zaken aanleiding om, in tegenstelling tot het standpunt van de minister, ook voor eiseres 2 procesbelang aan te nemen.
Slaagt de verwijzing van eiseressen naar het bezwaarschrift?
12. Eiseressen hebben verzocht het bezwaarschrift en alle ingediende stukken als herhaald en ingelast te beschouwen. Volgens eiseressen heeft de minister de eerder argumenten in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel verworpen.
13. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat de minister in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op wat eiseressen in het bezwaarschrift hebben aangevoerd. De enkele verwijzing naar de inhoud van het bezwaarschrift en overige ingediende stukken is geen gemotiveerde betwisting van het bestreden besluit. Daarom zal de rechtbank uitsluitend ingaan op wat eiseressen in beroep concreet hebben aangevoerd.
Valt referent onder het jongvolwassenenbeleid?
14. Eiseressen voeren aan dat de minister in het bestreden besluit ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan het jongvolwassenenbeleid. Het gezin heeft veel meegemaakt en is daardoor emotioneel meer afhankelijk van elkaar geworden.
15. Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft in het bestreden besluit een individuele beoordeling gemaakt en gemotiveerd uiteengezet waarom referent niet onder het jongvolwassenenbeleid valt. Daarbij heeft de minister erop kunnen wijzen dat referent ten tijde van de aanvraag 26 jaar en ten tijde van het besluit 28 jaar was, stappen heeft gezet naar zelfstandigheid en bovenal heeft verklaard dat eiseres 1 afhankelijk is van hem en niet andersom. Eiseressen hebben dat in beroep niet bestreden. De enkele, niet nader geconcretiseerde stelling van eiseressen dat het gezin veel heeft meegemaakt en daardoor emotioneel meer afhankelijk van elkaar is geworden, leidt niet tot een ander oordeel.
Is sprake van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen eiseres 1 en referent?
16. Eiseressen hebben aangevoerd dat sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres 1 en referent als gevolg van het overlijden van de vader van het gezin en de medische zorg die eiseres 1 nodig heeft. De mogelijkheid van een kort bezoek aan Iran door referent is onvoldoende om de benodigde ondersteuning en zorg te kunnen geven. Met betrekking tot de exclusieve afhankelijkheid heeft de minister ten onrechte overwogen dat eiseressen hulp kunnen krijgen van de buren en van een verre verwant. Daarnaast betekent het feit dat eiseres in Iran medicatie kan krijgen niet automatisch dat zij ook medische behandeling kan krijgen.
17. Het EHRMheeft in rechtspraak overwogen dat relaties tussen volwassen familieleden onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM kunnen vallen, als de banden tussen hen zijn aan te merken als "further elements of dependency, involving more than the normal emotional ties".Volgens het EHRM bestaat dus familieleven in de zin van artikel 8, eerste lid, van het EVRM tussen meerderjarigen buiten het kerngezin, als er tussen hen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen.
18. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat de minister een brede beoordeling moet maken van de vraag of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, waarin hij alle individuele omstandigheden van het geval betrekt.Hij mag in die beoordeling niet slechts betrekken of een vreemdeling vanwege diens medische toestand afhankelijk is van een referent, maar hij moet een op het specifieke geval toegespitste beoordeling maken van alle door een vreemdeling aangedragen feiten en omstandigheden die kunnen maken dat er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Elementen zoals de financiële en materiële afhankelijkheid en de gezondheid van de betrokkenen moeten, voor zover zij zijn aangevoerd, in die beoordeling een rol spelen. Verder kan bijvoorbeeld de mate van emotionele afhankelijkheid en de vraag of betrokkenen eerder hebben samengewoond van belang zijn.
19. Het is aan de betrokken vreemdeling om te stellen, en zoveel mogelijk te onderbouwen, uit welke feiten en omstandigheden de bijkomende elementen van afhankelijkheid zouden kunnen blijken. Het is vervolgens aan de minister om te beoordelen of er daadwerkelijk bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Deze beoordeling is van feitelijke aard. De bestuursrechter moet het onderzoek van de minister naar de relevante feiten en omstandigheden en de door de minister gegeven motivering voor het antwoord op de vraag of er familieleven bestaat in de zin van artikel 8, eerste lid, van het EVRM, als dit wordt betwist, volledig toetsen, zodat effectieve rechtsbescherming is verzekerd. Bij de weging van de elementen heeft de minister beoordelingsruimte. De uitkomst van de beoordeling of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan toetst de bestuursrechter daarom enigszins terughoudend.
20. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat tussen eiseres 1 en referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Daartoe heeft de minister allereerst kunnen overwegen dat eiseres 1 en referent niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij, sinds zij in 2018 van elkaar gescheiden zijn, niet meer kunnen functioneren in het dagelijks leven. Niet is gebleken dat eiseres 1 voor haar dagelijkse of medische verzorging is aangewezen op referent. De rechtbank acht daarbij van belang dat referent tijdens de hoorzitting heeft verklaard dat eiseres 3 voor eiseres 1 zorgt en de huishoudelijke taken verricht. Met betrekking tot de medische situatie van eiseres 1 heeft de minister er naar het oordeel van de rechtbank allereerst op kunnen wijzen dat eiseressen deze situatie niet met medische stukken hebben onderbouwd. De minister heeft verder kunnen overwegen dat eiseres 1 in Iran toegang heeft tot medische zorg. Eiseres heeft namelijk gesteld dat zij in het verleden een hartoperatie heeft ondergaan in Iran en referent heeft ter zitting verklaard dat eiseressen medische zorg kunnen krijgen in Iran, maar dat zij dat zelf moeten betalen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister tot slot kunnen overwegen dat het feit dat referent geld stuurt naar eiseressen er niet toe leidt dat sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid, nu het niet ongebruikelijk is dat gezinsleden elkaar financieel ondersteunen.
Is sprake van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen eiseres 2 en eiseres 3 en referent?
21. Eiseressen voeren aan dat sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiseres 2 en 3 en referent. De mogelijkheid van een kort bezoek aan Iran door referent is onvoldoende om de benodigde zorg aan hen te kunnen geven. De minister heeft volgens eiseressen onvoldoende gemotiveerd waarom hij onderscheid maakt tussen het begrip ‘sterke band’ en ‘hechte persoonlijke band’.
22. Uit de uitspraak van het EHRM van 26 november 2013 (Vasquiez t. Zwitserland) volgt dat tussen broers of zussen familie- of gezinsleven kan bestaan als sprake is van hechte persoonlijke banden.De Afdeling heeft eerder overwogen dat de vraag of er sprake is van hechte persoonlijke banden een kwestie van feitelijke aard is.Ook in de Werkinstructie 2020/16, paragraaf 3.3.2 staat beschreven, voor zover hier relevant, dat tussen minderjarige kinderen en bloed- of aanverwanten zoals broers en zussen alleen familie- of gezinsleven als sprake is van hechte persoonlijke banden. De werkinstructie beschrijft dat de vraag of sprake is van hechte persoonlijke banden altijd moet worden afgeleid uit een zorgvuldige en gemotiveerde weging van de feitelijke situatie. Een omstandigheid die kan duiden op hechte persoonlijke banden is bijvoorbeeld samenwoning. Ook als de relatie de gebruikelijke omgang ontstijgt, kan dit duiden op hechte persoonlijke banden. De werkinstructie noemt het voorbeeld van een grootouder die een ouderrol voor zijn of haar kleinkind vervult.
23. De beroepsgrond slaag niet. Met betrekking tot eiseres 2 overweegt de rechtbank allereerst dat uit het feit dat zij, sinds zij met haar vriend is vertrokken, ongeveer een jaar geen contact meer heeft met eiseres 1 en 3 en met referent niet kan worden afgeleid dat sprake is van hechte persoonlijke banden tussen haar en referent.
24. Daarnaast heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit voldoende deugdelijk gemotiveerd dat tussen referent en eiseres 2 en 3 geen sprake is van hechte persoonlijke banden. Daartoe heeft de minister kunnen overwegen dat het feit dat referent geld stuurt naar eiseres 3, zij emotionele steun aan elkaar hebben en dat referent zich zorgen maakt om eiseres 2 en 3 weliswaar wijst op een sterke band, maar niet zover gaat dat sprake is van “een hechte persoonlijke band”. De omgang tussen referent en zijn zussen is niet ongebruikelijk tussen een meerderjarige broer en (minderjarige) zus, waardoor geen sprake is van een relatie die de gebruikelijke omgang overstijgt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister er verder op kunnen wijzen dat eiseres 3 haar moeder ondersteunt in Iran en bovendien een opleiding volgt, wat er niet op duidt dat eiseres 3 niet zelfstandig in staat zou zijn om haar dagelijkse activiteiten uit te voeren.
25. De rechtbank begrijpt de wens en het verantwoordelijkheidsgevoel van referent om eiseressen te ondersteunen en voor hen te zorgen. Dat is echter niet voldoende voor de conclusie dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid dan wel hechte persoonlijke banden.
Heeft de belangenafweging van de minister geresulteerd in een ‘fair balance’?
26. Eiseressen voeren aan dat de minister de belangenafweging ten onrechte in hun nadeel heeft laten uitvallen.
27. Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft zich, gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat tussen eiseressen en referent geen familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat. In die beoordeling heeft de minister alle individuele feiten en omstandigheden betrokken. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024hoefde de minister daarom geen belangenafweging te maken. De rechtbank bespreekt vraag of de belangenafweging deugdelijk heeft plaatsgevonden daarom niet.