ECLI:NL:RBDHA:2024:15555

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
24-30601
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening met betrekking tot Bulgarije

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 2 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 3 september 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister in stand blijft.

De rechtbank overweegt dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De minister mag in het algemeen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat hij ervan uit mag gaan dat de Bulgaarse autoriteiten het unierecht en de grondrechten respecteren. Eiser heeft echter aangevoerd dat er geen vertrouwen kan zijn in Bulgarije, verwijzend naar het AIDA-rapport en zijn persoonlijke ervaringen. De rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat er sprake is van een reëel risico op een behandeling die in strijd is met de mensenrechten.

Daarnaast heeft eiser zich beroepen op het arrest C.K., waarin hij stelt dat zijn psychische gezondheid in gevaar komt bij een overdracht aan Bulgarije. De rechtbank concludeert dat de minister niet verplicht was om een medisch onderzoek te laten uitvoeren, omdat er geen objectieve medische gegevens zijn die een ernstig risico op verslechtering van eisers gezondheid aantonen. De rechtbank wijst erop dat eiser niet heeft aangetoond dat zijn situatie voldoet aan de vereisten van de Dublinverordening voor een uitzondering op het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en worden de proceskosten niet vergoed.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.30601
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser (gemachtigde: mr. P.L.M. Stieger),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M.H.S. Volker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 2 augustus 2024 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 3 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. M. Grigorian als waarnemer van de gemachtigde van eiser,
Y. Aziz als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Gelet op het AIDA-rapport over Bulgarije, update 2023, en de verklaringen van eiser over zijn detentie en uitzetting naar Turkije, is het aan de minister om nader onderzoek te doen naar de situatie waar eiser in terecht komt bij overdracht aan Bulgarije. Hierbij wijst eiser naar het arrest X van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) van 29 februari 20242, waaruit een andere bewijslastverdeling volgt. De minister is te simpel aan de detentie en de uitzetting naar Turkije en verder naar Syrië voorbij gegaan door te stellen dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat die detentie onrechtmatig was. Eiser voert verder aan dat het claimverzoek aan Bulgarije niet volledig is. De minister had de ervaringen van eiser, die ten tijde van zijn eerder verblijf in Bulgarije minderjarig was, in het claimverzoek aan Bulgarije moeten vermelden. Ook de uitzetting van eiser had in verzoek vermeld moeten zijn. Daarnaast had de minister extra garanties moeten vragen om er zeker van te zijn dat eiser na overdracht niet in zelfde situatie als daarvoor terecht zou komen.
6. De rechtbank overweegt dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit voor Bulgarije geoordeeld in haar uitspraken van 16 augustus 20233, van 16 oktober 20234 van 29 februari 20245 en van 27 juni 20246. Dat betekent dat de minister, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat de Bulgaarse autoriteiten het unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Bulgarije, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Bulgaarse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat ten aanzien van Bulgarije niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In haar uitspraak van 29 februari 2024 is de Afdeling onder meer uitdrukkelijk ingegaan op de opvangvoorzieningen in Bulgarije. Zij heeft overwogen dat het AIDA-rapport van maart 2023 (dat ziet op de situatie in 2022) weliswaar bevestigt dat er in de opvangcentra problemen zijn met het onderhoud van de voorzieningen, ongedierte, de hygiëne, het eten en de ongewenste toegang van verdachte personen, maar dat hieruit niet volgt dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. De Afdeling heeft zich in dezelfde uitspraak van 29 februari 2024 uitgelaten over de omstandigheden in detentiecentra en de vraag of er aanleiding is om aan te nemen dat er sprake is van fundamentele systeemfouten. Zij oordeelt dat daarvan geen sprake is in Bulgarije. In de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2024 heeft de Afdeling geconstateerd
2 ECLI:EU:C:2024:195.
dat het AIDA-rapport van april 2024 (dat ziet op de situatie in 2023), op de punten die voor Dublinclaimanten van belang zijn, geen wezenlijk andere informatie bevat. De Afdeling handhaaft daarmee haar oordeel dat ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Ook eisers verklaringen over zijn onrechtmatige detentie in Bulgarije en over zijn uitzetting naar Turkije hebben geen aanleiding hoeven vormen voor de minister om niet langer uit te gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel of om nader onderzoek te doen of extra garanties te vragen. Omdat eiser geen enkel begin van bewijs is geleverd omtrent de gestelde feiten, kan van een omkering van de bewijslast, zoals eiser voorstaat, geen sprake zijn. Dat eiser gedurende zijn eerdere verblijf in Bulgarije minderjarig was, doet hier niet aan af. Het gaat er in dit verband immers om dat de situatie beoordeeld dient te worden waarin eiser zich bij of na de overdracht zou kunnen bevinden, en niet die waarin hij zich bevond toen hij het grondgebied van Bulgarije aanvankelijk betrad. Met het claimakkoord garandeert Bulgarije dat het asielverzoek van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld in lijn met de verdragsverplichtingen en verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. Mochten zich bij terugkeer problemen voordoen dan kan eiser zich tot de Bulgaarse autoriteiten wenden om te klagen over de opvangfaciliteiten of het ontbreken daarvan. Niet gebleken is dat dit in het geval van eiser niet van hem mag worden verwacht.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat het claimverzoek niet onvolledig is. Artikel 34 van de Dublinverordening schrijft voor dat alle informatie die van belang is voor de bepaling van de verantwoordelijke lidstaat moet worden meegestuurd. De informatie die eiser aanhaalt valt daar niet onder. De beroepsgrond slaagt niet.

Beroep op het arrest C.K.

9. Eiser beroept zich op het arrest C.K.7 Zowel tijdens het Dublin gehoor als bij de zienswijze van 5 mei 2024 heeft hij melding gemaakt van ernstige psychische klachten en –als gevolg daarvan – afhankelijkheid van zijn broers in Nederland. Uit de ten behoeve van de beroepsprocedure meegestuurde stukken blijkt dat eiser op regelmatige basis afspraken heeft bij de psychiatrische verpleegkundige en dat hij medicatie krijgt tegen ernstige depressie. Hiermee heeft eiser voldoende aannemelijk gemaakt dat hij onder een actieve medische behandeling staat van een specialist. De minister moet daarom nagaan of de gezondheidstoestand van eiser voldoende en passend kan worden beschermd bij een overdracht aan Bulgarije. Dit betekent dat de minister gehouden is het BMA8 hier onderzoek naar te laten doen, conform zijn Werkinstructie 2021/3. Er is sprake van een medisch overdrachtsbeletsel. Door geen onderzoek te doen is het bestreden besluit onzorgvuldig.
10. De rechtbank merkt allereerst op dat eiser pas in zijn aanvullende gronden, één dag voor de behandeling ter zitting, een beroep heeft gedaan op het arrest C.K. en het medisch dossier van eiser pas op de dag van de behandeling ter zitting aan het dossier is toegevoegd. Ondanks dat dit zeer kort dag was en eiser niet goed heeft kunnen aangeven waarom dit niet eerder kon worden gedaan (de laatste journaalregels dateren van 22 augstus 2024), heeft verweerder zich ter zitting bereid gevonden om naar de stukken te kijken en daar een inhoudelijke reactie op te geven.
7 Arrest van het Hof, C-578/16, ECLI:EU:C:2017:127.
8 Bureau Medische Advisering.
11. Het beroep op het arrest C.K. kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Uit de medische stukken volgt weliswaar dat eiser psychische problemen, zoals met name stress (“passend bij PTSS” en dat “op langere termijn mogelijk traumabehandeling nodig is”), maar ook slecht slapen en donkere gedachtes (zonder actieve plannen in dit kader) ervaart als gevolg van gebeurtenissen tijdens zijn vlucht naar Nederland en dat hij het medicijn Quetiapine krijgt voorgeschreven. Anders dan eiser meent, volgt hieruit echter niet dat sprake is van een depressie en een daarvoor noodzakelijke actieve medische behandeling van een behandelaar/specialistisch in Nederland. Ook blijkt niet uit objectieve medische gegevens dat de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een zodanig ernstige invloed heeft op eisers mentale of fysieke toestand dat er sprake is van een reëel en onderbouwd risico op een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van zijn gezondheidstoestand. De minister was daarom niet gehouden om eiser een BMA-onderzoek aan te bieden, volgens zijn beleid zoals is neergelegd in Werkinstructie 2021/3. De beroepsgrond slaagt niet.

Artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening

12. Eiser voert aan dat hij in zijn zienswijze genoegzaam heeft uitgelegd dat hij beter in Nederland bij zijn broers kan blijven en hun steun hard nodig omdat hij psychisch erg lijdt. Dit wordt vooral ingegeven door zijn jonge leeftijd en traumatische vlucht. Daarnaast is sprake van een ernstige ziekte als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening, omdat eiser depressief is.
12. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van wat de rechtbank in rechtsoverweging 10 heeft opgenomen over de medische stukken, oordeelt zij dat hieruit niet volgt dat sprake is van een ernstige ziekte als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening. Er is geen sprake van een gediagnosticeerde depressie. De rechtbank onderkent dat eiser psychische klachten heeft en dat hij in dit kader steun ervaart van zijn broers, maar dit is niet voldoende om te voldoen aan de vereisten van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.

Artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening

14. Eiser voert aan dat, gelet op zijn verklaringen en het ontbreken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat Nederland zijn asielaanvraag in behandeling moet nemen, op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
14. In het bestreden besluit is de minister ingegaan op het verblijf van de broers van eiser in Nederland en op de (tot dan toe bekende) medische situatie van eiser. Eiser heeft het standpunt van de minister in beroep niet voldoende bestreden. De minister heeft in de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om af te zien van een overdracht aan Bulgarije. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 september 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.