ECLI:NL:RBDHA:2024:16507

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.37539
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op onjuiste grondslag opgeheven; procesbelang bij beroep niet aanwezig

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van eiser, die van Algerijnse nationaliteit is. Eiser was op 29 januari 2024 in vreemdelingenbewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De minister van Asiel en Migratie had op 7 augustus 2024 een maatregel van bewaring opgelegd, die op 3 oktober 2024 werd opgeheven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring vanaf 21 september 2024 op een onjuiste grondslag heeft voortgeduurd. De minister bood schadevergoeding aan voor de periode van onrechtmatige bewaring, wat de rechtbank leidde tot de conclusie dat eiser geen procesbelang meer had bij het beroep tegen het bestreden besluit. Eiser had verzocht om onmiddellijke invrijheidstelling, maar de rechtbank oordeelde dat er geen onrechtmatigheid meer bestond, aangezien de maatregel was opgeheven en schadevergoeding was aangeboden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser niet-ontvankelijk en wees verdere proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.37539

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], alias [naam 2], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. H. Postma),
en
de minister van Asiel en Migratie,de minister, (voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid)
,(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Procesverloop

De minister heeft op 7 augustus 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De minister heeft de maatregel van bewaring op 3 oktober 2024 opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 4 oktober 2024 op zitting behandeld. Eiser en de minister hebben zich op de rechtbank in Groningen laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Totstandkoming van het besluit

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het volgende:
1.1.
Eiser is op 29 januari 2024 in vreemdelingenbewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vw. De beroepen van eiser tegen deze maatregel zijn ongegrond verklaard bij uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 15 februari 2024 en
23 april 2024. [1] Eiser heeft op 6 augustus 2024 een opvolgende asielaanvraag ingediend. De minister heeft de voornoemde maatregel van bewaring daarom opgeheven en aansluitend op
7 augustus 2024, in het nu bestreden besluit, een nieuwe bewaringsmaatregel aan eiser
opgelegd. In een meeromvattende beschikking van 18 augustus 2024 is de opvolgende asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarbij is ook de vreemdelingenbewaring met ten hoogste drie maanden verlengd, op grond van artikel 59b, derde lid, van de Vw. Tegen de afwijzende beschikking op de herhaalde asielaanvraag heeft eiser beroep ingediend en om een voorlopige voorziening verzocht (zaaknummers NL24.33342 en NL24.33343). Eiser heeft dit beroep en het verzoek om de voorlopige voorziening op 21 september 2024 ingetrokken.
1.2.
De minister heeft onderhavige maatregel van bewaring op 3 oktober 2024 opgeheven, omdat deze sinds 21 september 2024 op een onjuiste grondslag heeft voortgeduurd. Daarbij heeft de minister schadevergoeding aangeboden voor de periode vanaf 21 september 2024 tot en met 3 oktober 2024, voor een totaalbedrag van € 1300,-
(13 x € 100,-) en een vergoeding van de proceskosten van eiser (1 punt ter waarde van
€ 875,-).
1.3.
Aansluitend aan de opheffing van onderhavige maatregel, heeft de minister eiser opnieuw in bewaring gesteld op 3 oktober 2024 op grond van artikel 59, eerste lid van de Vw. Eiser heeft hiertegen op 3 oktober 2024 beroep ingesteld.

Overwegingen

2. Omdat de maatregel van bewaring is opgeheven en de minister voor de gehele periode van de bewaring een schadevergoeding en proceskostenvergoeding heeft aangeboden, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij het beroep tegen het bestreden besluit.
Standpunten van partijen ten aanzien van de vraag of er procesbelang is
3. Eiser stelt ter zitting dat er sprake is van procesbelang en verzoekt de rechtbank het ingestelde beroep (NL24.38585) tegen de aansluitende nieuw opgelegde maatregel van bewaring van 3 oktober 2024 op onderhavige zitting te behandelen. De gemachtigde heeft daarbij het verzoek herhaald om eiser onmiddellijk in vrijheid te laten stellen. De rechtbank kan volgens eiser niet volstaan met een verwijzing naar de eerstvolgende bewaringszitting voor de behandeling van dit beroep, en wijst daarbij op artikel 5, vierde lid van het EVRM. [2] Daarin is bepaald dat eenieder, wiens vrijheid door detentie is ontnomen, het recht heeft voorziening te vragen bij een gerecht. Met het opleggen van de aansluitende nieuwe maatregel van bewaring van 3 oktober 2024 is het fundamentele recht van eiser om onmiddellijk in vrijheid te worden gesteld als zijn bewaring onrechtmatig is, geschonden. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 12 juni 2018. [3] Door het beroep [4] tegen de nieuwe maatregel niet op deze zitting te behandelen, wordt het fundamentele rechtsbeginsel van een daadwerkelijk en effectief rechtsmiddel geschonden. Het voorgaande, in combinatie met de lange duur van de bewaring (sinds januari 2024), maakt dat er sprake is van procesbelang.
4. De minister heeft erkend dat de bewaring vanaf 21 september 2024 tot en met 3 oktober 2024 op een onjuiste grondslag heeft voortgeduurd en dat daarom schadevergoeding is aangeboden. De minister heeft ter zitting aangegeven dat hij zich niet heeft kunnen voorbereiden op het beroep tegen de aansluitende bewaring.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling een belanghebbende slechts bij de rechtbank kan opkomen tegen een besluit, als hij bij het instellen van dat rechtsmiddel belang heeft in die zin dat hij daardoor materieel in een gunstiger positie zou kunnen geraken. De rechtbank stelt vast dat de maatregel waartegen het onderhavige beroep zich richt met ingang van 3 oktober 2024 is opgeheven en dat schadevergoeding is aangeboden voor de gehele periode van de onrechtmatige bewaring. Dit is ook niet betwist door eiser. Nu de maatregel is opgeheven en volledige schadevergoeding is aangeboden valt niet in te zien hoe een oordeel op onderhavig beroep eiser materieel in een gunstiger positie brengt. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat eiser geen procesbelang heeft bij het beroep tegen het bestreden besluit.
5.1.
Eisers beroep op artikel 5, vierde lid van het EVRM en het verzoek om onmiddellijke invrijheidstelling leiden niet tot een ander oordeel. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
5.2.
Uit rechtspraak [5] van de Afdeling volgt dat de gevraagde onmiddellijke invrijheidstelling is bedoeld om een onrechtmatigheid op te heffen die ten tijde van de rechterlijke toetsing nog voortduurt. Daarvan is bij een al opgeheven maatregel van bewaring geen sprake. Daarnaast heeft de Afdeling geoordeeld dat het Nederlandse bewaringsstelsel voldoet aan de vereisten van het recht op effectieve rechtsbescherming. [6] Alle opgelegde bewaringsmaatregelen worden namelijk door de rechter op rechtmatigheid getoetst en wanneer een onrechtmatige maatregel nog voortduurt, heeft de rechter de bevoegdheid om de betrokken vreemdeling in vrijheid te stellen. Daarmee voorziet het Nederlandse bewaringsstelsel in een doeltreffende voorziening in rechte en is er altijd een bevoegde rechter die de vreemdeling in vrijheid kan stellen.
5.3.
De rechtbank ziet geen reden om anders te oordelen en aan te nemen dat er ten aanzien van de nieuw opgelegde aansluitende maatregel geen daadwerkelijk en effectief rechtsmiddel beschikbaar is. Het enkele feit dat de rechtmatigheid van de aansluitende bewaringsmaatregel in een afzonderlijke procedure wordt beoordeeld is daartoe onvoldoende. Immers, juist omdat voor een maatregel op een andere wettelijke grondslag andere vereisten gelden, wordt de rechtmatigheid hiervan in een afzonderlijke procedure getoetst. [7] Eisers gronden leiden dan ook niet tot de conclusie dat alsnog procesbelang aangenomen dient te worden.
5.4.
Nu er geen sprake is van procesbelang concludeert de rechtbank dan ook tot niet-ontvankelijkheid van het beroep.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- ziet geen aanleiding voor toekenning van verdere proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4.NL24.38585
6.ECLI:NL:RVS:2023:2353, r.o. 5.5 en 5.6.
7.ECLI:NL:RVS:2016:2005, r.o. 3.1 tot en met 3.3.