ECLI:NL:RBDHA:2024:17295

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
NL 24.10033 en NL 24.10034
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • L. Baroud
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van Dublinverordening met betrekking tot Roemenië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, wordt het beroep van een Syrische asielzoeker beoordeeld die zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en een verzoek om een voorlopige voorziening had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Roemenië verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 22 mei 2024. Eiser stelt dat Nederland verantwoordelijk is geworden voor zijn asielaanvraag, omdat het terugnameverzoek te laat zou zijn ingediend. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het terugnameverzoek tijdig is ingediend. Eiser voert aan dat de staatssecretaris geen compleet dossier heeft verstrekt en dat er sprake is van onzorgvuldige voorbereiding van het besluit. De rechtbank concludeert dat eiser niet is benadeeld en dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Eiser stelt ook dat er geen vertrouwen kan worden gesteld in de asielprocedure in Roemenië vanwege mensenrechtenschendingen. De rechtbank volgt deze redenering niet en oordeelt dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat eiser bij overdracht aan Roemenië een reëel risico loopt op schending van zijn rechten. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL24.10033 (beroep)
NL24.10034 (voorlopige voorziening)
[V-Nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1996, van Syrische nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna: eiser
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. K.A van Iwaarden).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en zijn verzoek om een voorlopige voorziening.
1.2.
De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 7 maart 2024 niet in behandeling genomen omdat Roemenië verantwoordelijk is voor de aanvraag. [1]
1.3.
Eiser heeft op 7 maart 2024 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Eiser heeft de rechtbank ook verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt uitzetting te verbieden totdat op zijn beroep is beslist.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 22 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Hamawandi, tolk in de Arabische taal (Syrisch-Libanees). De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.5.
Na sluiting van het onderzoek is op 25 mei 2024 een verzoek om heropening ingediend door eiser, omdat de familieband volgens eiser wel aangenomen had moeten worden door de staatssecretaris. De rechtbank ziet anders dan verzocht geen aanleiding om te heropenen en gaat in overweging 8.3. hier verder op in.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Roemenië verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het bestreden besluit
4. Eiser heeft op 14 december 2023 een asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris heeft deze asielaanvraag niet in behandeling genomen omdat volgens de staatssecretaris de autoriteiten van Roemenië verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Uit Eurodac is namelijk gebleken dat eiser op 11 oktober 2023 in Roemenië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. De staatssecretaris heeft op 5 februari 2024 een verzoek om terugname gedaan. [2] Op 16 februari 2024 zijn de autoriteiten van Roemenië hiermee akkoord gegaan. [3]
Is het verzoek om terugname tijdig ingediend?
5. Eiser voert aan dat Nederland verantwoordelijk is geworden voor het verzoek om internationale bescherming van eiser, omdat het terugnameverzoek te laat is ingediend. Eiser heeft op 16 november 2023 een loopbrief ontvangen. Eiser verwijst naar de uitspraak van de hoogste bestuursrechter (de Afdeling [4] ) van 21 september 2023 [5] , waaruit volgt dat de loopbrief moet worden beschouwd als een door een overheidsinstantie opgesteld document dat als bewijs geldt dat een vreemdeling om internationale bescherming heeft verzocht in de zin van artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening. Volgens eiser moet de staatssecretaris op basis van artikel 9, eerste lid van de Eurodacverordening [6] binnen 72 uur na de indiening van het verzoek om internationale bescherming vingerafdrukken aan het centraal systeem toezenden en moet vervolgens ieder verzoek binnen 24 uur worden afgehandeld. Dit artikel is dwingend geformuleerd en biedt aan lidstaten geen ruimte om af te wijken van de 72-uurs termijn. Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Eurodac-verordening wordt de termijn van het toezenden van de vingerafdrukken aan het centraal systeem berekend vanaf de indiening van het verzoek om internationale bescherming. [7] Dat is in het geval van eiser vanaf de datum van de loopbrief. Dit betekent dat eisers vingerafdrukken op uiterlijk 19 november 2023 aan het centraal systeem gezonden hadden moeten worden. Dit verzoek zou op 20 november 2023 moeten worden afgehandeld, waarna de treffers automatisch door het centraal systeem worden verzonden. Vervolgens geldt op basis van artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening voor de staatssecretaris een termijn van twee maanden om een terugnameverzoek in te dienen bij de Roemeense autoriteiten. De staatssecretaris had het verzoek tot terugname dan ook op uiterlijk 20 januari 2024 moeten indienen. Uit de rechtspraak van het Hof [8] volgt dat voor de termijn voor het indienen van een verzoek zoals bedoeld in artikel 23 van de Dublinverordening van belang is het moment waarop de staatssecretaris uiterlijk de Eurodac-treffer had moeten ontvangen, in plaats van het moment waarop de staatssecretaris deze Eurodac-treffer feitelijk heeft ontvangen. [9] Ook volgt uit de aangehaalde uitspraak van het Hof dat de aanvangsdatum van de procedure niet mag afhangen van een door de bevoegde autoriteit gemaakte keuze, zoals de staatssecretaris dat in deze zaak doet voor het afnemen van de vingerafdrukken en de toezending aan het Eurodac-systeem. Eiser is dan ook van mening dat de Afdeling in haar uitspraak van 12 januari 2024 [10] een verkeerde toepassing geeft aan het Unierecht, nu de Afdeling hier juist wel een gemaakte keuze van de staatssecretaris bepalend laat zijn. De Afdeling kijkt hier namelijk naar wanneer een Eurodac-treffer door de staatssecretaris in concreto is ontvangen in plaats van te kijken naar de datum dat de Eurodac-treffer conform het Unierecht ontvangen had moet worden. Eiser heeft er ook op gewezen dat enkele andere rechtbanken deze lezing ook volgen.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de loopbrief moet worden beschouwd als het moment van indiening van het asielverzoek. De rechtbank is het wel met de staatssecretaris eens dat het terugnameverzoek binnen de gestelde termijn uit artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening is ingediend. De rechtbank volgt de lezing van eiser niet inzake de interpretatie van het Unierecht. Dat andere rechtbanken deze lezing wel hebben gevolgd in het verleden doet daar niet aan af. Uit de recente uitspraak van de Afdeling van 12 januari 2024 [11] volgt namelijk dat het niet halen van de in de Eurodac-verordening neergelegde termijn voor het nemen en toezenden van vingerafdrukken geen fatale gevolgen heeft. De rechtbank wijst erop dat in de tweede alinea van artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening is bepaald dat in gevallen waarin het verzoek tot terugname is gebaseerd op ander bewijs dan Eurodac, het terugnameverzoek aan de andere lidstaat binnen drie maanden na de indiening van de asielaanvraag moet worden gedaan. Uit het arrest van het Hof van 26 juli 2017 [12] volgt dat er geen geldig verzoek tot overname kan worden gedaan als er meer dan drie maanden zijn verstreken na de indiening van het asielverzoek. Dat geldt ook als het verzoek in dat geval binnen twee maanden na een Eurodac-treffer is gedaan. De rechtbank sluit zich aan bij de Afdeling in haar overweging dat dit arrest weliswaar over overnameverzoeken gaat, maar hetzelfde uitgangspunt geldt voor terugnameverzoeken. Artikel 23, tweede en derde lid, is namelijk inhoudelijk vergelijkbaar met artikel 21, eerste lid, van de Dublinverordening. De rechtbank volgt hierin de Afdeling in de overweging dat voor alle verzoeken tot terugname daarom geldt dat ze uiterlijk binnen drie maanden na de indiening van een asielverzoek moeten worden gedaan.
5.2.
Gelet hierop heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat het terugnameverzoek tijdig naar de Roemeense autoriteiten is gezonden. De staatssecretaris heeft de Roemeense autoriteiten namelijk op 5 februari 2024, dus binnen drie maanden na de loopbrief van 16 november 2023 en binnen twee maanden na de Eurodac-treffer van 14 december 2023 verzocht eiser terug te nemen. De rechtbank is van oordeel dat het terugnameverzoek tijdig is ingediend. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van een onzorgvuldige voorbereiding van het besluit?
6. Eiser stelt dat de staatssecretaris geen compleet dossier aan hem ter beschikking heeft gesteld. Omdat de loopbrief is aan te merken als de datum van het asielverzoek, had de staatssecretaris deze meteen aan het dossier moeten toevoegen. De staatssecretaris heeft de loopbrief echter pas bij het bestreden besluit overgelegd, en ten onrechte geen uitstel verleend voor het indienen van een reactie op de loopbrief. Eiser had hierdoor geen gelegenheid om in de besluitvormingsprocedure op de loopbrief te reageren. Het besluit is volgens eiser daarom in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Eiser stelt dat het bestreden besluit ook onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat de staatssecretaris gebruik heeft gemaakt van een standaardvoornemen waarin niet is ingegaan op eisers individuele omstandigheden. Bovendien is er ook sprake van een onzorgvuldige voorbereiding, omdat de staatssecretaris de relevante informatie omtrent de aanwezigheid van de broer en zus van eiser in Nederland aan Roemenië heeft onthouden in het claimverzoek. Dat is onzorgvuldig, omdat de staatssecretaris daarmee Roemenië de kans ontneemt om het verzoek af te wijzen, dan wel bij Nederland aan te dringen om van de bevoegdheid neergelegd in artikel 17 van de Dublinverordening gebruik te maken.
6.1.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank is het met eiser eens dat het hier gaat om het in de voorfase niet versturen van een belangrijk document. Dit is in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit leidt de rechtbank echter niet tot het oordeel dat het bestreden besluit om die reden niet in stand zou kunnen worden gelaten, nu eiser hierdoor niet is benadeeld. De loopbrief is met het bestreden besluit meegestuurd, eiser heeft hier in de beroepsgronden op kunnen reageren en de rechtbank zal dit ook inhoudelijk beoordelen. Eiser is in dit geval daarom niet benadeeld. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 Awb te passeren.
6.2.
Het voornemen bevat alle dragende argumenten, namelijk het niet in behandeling nemen van eisers asielaanvraag en de voorgenomen overdracht aan de Roemeense autoriteiten. Eiser heeft in zijn zienswijze hierop kunnen reageren en de staatssecretaris van meer informatie kunnen voorzien. De staatssecretaris is in het bestreden besluit op alle gronden uit de zienswijze ingegaan, waarbij ook voldoende is ingegaan op de bezwaren die eiser heeft tegen overdracht aan Roemenië. Er is in dit kader geen sprake van een onzorgvuldige voorbereiding. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
6.3.
De rechtbank volgt het standpunt van eiser niet dat er ook sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding, omdat er geen informatie omtrent de aanwezigheid van broer en zus is verschaft aan Roemenië bij het claimverzoek. Allereerst heeft eiser niet onderbouwd op basis waarvan deze informatie aan Roemenië zou moeten worden verschaft. Daar komt bij dat artikel 17 van de Dublinverordening een discretionaire bevoegdheid voor de lidstaat betreft en het is niet aan Roemenië om er bij Nederland aan te dringen om gebruik te maken van deze bevoegdheid. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Kan ten aanzien van Roemenië worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
7. Eiser stelt dat ten aanzien van Roemenië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat Dublinclaimanten in Roemenië te maken krijgen met pushbacks en mensenrechtenschendingen door veiligheidsdiensten. Dit blijkt ook uit het rapport van KlikAktiv [13] . Ook verwijst eiser naar de reactie van het Landelijk Bureau van Vluchtelingenwerk Nederland op de uitspraak van de Afdeling van 27 december 2023. [14] Hierin wordt gesteld dat de informatie die de Afdeling destilleert uit de beschikbare bronnen niet wijst op de zekerheid dat Dublinterugkeerders niet te maken krijgen met pushbacks. De Afdeling heeft daarbij ten onrechte niet betrokken dat KlikAktiv in een aparte verklaring heeft bevestigd dat de vreemdeling wiens zaak (de zaak van S.A.) in het rapport van KlikAktiv wordt besproken, geen effectieve toegang heeft gehad tot een eerlijke asielprocedure na de Dublinoverdracht vanuit Oostenrijk.
7.1.
Eiser verwijst in dit verband ook naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch van 27 maart 2024, [15] waarin wordt overwogen dat de rechter het interstatelijk vertrouwensbeginsel moet ‘opknippen’ in vertrouwen voor en vertrouwen na de overdracht. Ook moet er gekeken worden naar de specifieke situatie voor een Dublinterugkeerder en het feitelijk handelen ten aanzien van alle derdelanders door de verantwoordelijke lidstaat. Uit deze uitspraak volgt dat de staatssecretaris uit eigen beweging, en ongeacht de beroepsgronden, kenbaar en uitdrukkelijk ambtshalve moet nagaan of er een risico bestaat dat de vreemdeling na overdracht zal worden geconfronteerd met deze tekortkomingen in de asielprocedure en opvang. In dit verband verwijst eiser ook naar een uitspraak van het Hof van 29 februari 2024 (arrest X), [16] waaruit volgt dat de lidstaat op eigen initiatief rekening moet houden met relevante informatie waarvan hij niet onkundig kan zijn. [17] Naast het feit dat hierdoor niet zomaar kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, is het besluit daarom ook in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 Awb.
7.2.
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat de staatssecretaris op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. De Afdeling heeft in recente uitspraken [18] geoordeeld dat de staatssecretaris bij het overdragen van Dublinclaimanten aan Roemenië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. De enkele omstandigheid dat pushbacks plaatsvinden is op zichzelf onvoldoende voor de conclusie dat Roemenië zich ten aanzien van Dublinclaimanten niet aan zijn internationale verplichtingen houdt. In het geval van een Dublinclaimant verloopt de terugkeer naar Roemenië immers niet via deze buitengrens. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het standpunt van de Afdeling. De reactie van het Landelijk Bureau van Vluchtelingenwerk Nederland op de uitspraak van de Afdeling van 27 december 2023 maakt niet dat de rechtbank een ander standpunt inneemt. De rechtbank volgt eiser niet in het standpunt dat niet onverkort naar de Afdelingsuitspraak kan worden verwezen, omdat de Afdeling de latere verklaring van KlikAktiv niet kenbaar bij (de totstandkoming van) haar uitspraak heeft betrokken. De Afdeling heeft in rechtsoverweging 1.1. van haar uitspraak namelijk overwogen dat de bijlage bij de uitspraak een overzicht bevat van de bronnen die zijn betrokken. In deze bijlage wordt ook een verklaring van KlikAktiv van 13 februari 2023 genoemd. De enkele omstandigheid dat de verklaring in de overwegingen van de Afdeling niet als zodanig wordt genoemd, betekent niet dat de Afdeling deze niet bij (de totstandkoming van) haar uitspraak heeft betrokken. Bovendien heeft Roemenië met het claimakkoord gegarandeerd eisers verzoek om internationale bescherming (weer) in behandeling te nemen. Hieruit volgt dus niet dat eiser bij overdracht een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest [19] en artikel 3 van het EVRM [20] strijdige behandeling.
7.3
Als het gaat om de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel verwijst de rechtbank naar arrest X van het Hof [21] , waarin de prejudiciële vragen van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel zijn beantwoord. Uit het arrest blijkt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel deelbaar is. Het Hof stelt dat het in zulke zaken specifiek moet gaan over de situatie bij of na de overdracht en of die een eventueel risico op schending van artikel 3 van het EVRM met zich brengt. De rechtbank verwijst in dit kader ook naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg van 18 maart 2024 [22] , bevestigd in de Afdelingsuitspraak van 4 april 2024 [23] . Daaruit volgt dat mag worden overgedragen aan landen waar pushbacks en detentie van derdelanders plaatsvinden. Eiser heeft een beroep gedaan op de uitspraak van 27 maart 2024 van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch [24] waarin werd gekomen tot een andere bewijslastverdeling. Deze rechtbank volgt die motivering niet en leidt uit het arrest X niet af dat het Hof tot een andere bewijslastverdeling komt dan eerder aangenomen. Van belang is ook dat de staatssecretaris tegen die uitspraak hoger beroep heeft ingediend.
7.4.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er na beantwoording van de prejudiciële vragen door het Hof in het geval van eiser geen aanleiding om de staatssecretaris ertoe te verplichten om zelfstandig nader onderzoek te verrichten naar de algemene asielsituatie in Roemenië of de mogelijke risico’s die eiser loopt bij overdracht aan Roemenië. Niet is namelijk gebleken van ernstige, op feiten berustende gronden dat eiser bij overdracht aan Roemenië zal worden onderworpen aan pushbacks of andere vormen van onmenselijke of vernederende behandeling. Ook het aangehaalde rapport van KlikAktiv geeft naar het oordeel van de rechtbank hiervoor te weinig aanknopingspunten. Uit het rapport volgt dat de Roemeense politie vreemdelingen op grond van de overnameovereenkomst naar Servië brengt als ze vanuit dat land Roemenië zijn binnengekomen. Echter, het rapport biedt geen aanknopingspunten voor de conclusie dat deze overeenkomst ten onrechte op vanuit andere lidstaten aan Roemenië overgedragen Dublinclaimanten wordt toegepast, zonder dat zij de kans krijgen om een asielaanvraag in te dienen en de behandeling daarvan af te wachten. [25] In het rapport wordt melding gemaakt van vier gevallen over een periode van twee jaar van Dublinclaimanten die hebben verklaard dat zij illegaal zijn uitgezet naar Servië. Uit het ene gedocumenteerde geval waarover in het rapport in detail wordt gesproken, de zaak S.A., blijkt dat deze persoon is uitgezet naar Servië. Uit het rapport is echter niet eenduidig te halen dat de Roemeense autoriteiten zijn asielaanvraag niet inhoudelijk hebben beoordeeld. De situatie van de vreemdeling S.A. deed zich bovendien voor in 2021. Los van de vraag of dat geval voldoende onderbouwd is om te kunnen spreken van een geval waaruit blijkt dat de vreemdeling niet overeenkomstig de internationale verplichtingen is behandeld, is naar het oordeel van de rechtbank één gedocumenteerd geval van drie jaar geleden onvoldoende om te concluderen dat sprake is concrete aanknopingspunten voor een structurele tekortkoming (in de vorm van pushbacks) die ook Dublinclaimanten raken. De rechtbank is van oordeel dat gelet hierop niet aannemelijk is gemaakt dat eiser een reëel risico loopt te worden verwijderd van het Roemeense grondgebied zonder behandeling van zijn asielverzoek. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Had de staatssecretaris de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moeten nemen?
8. Eiser voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte zijn beroep op artikel 17 van de Dublinverordening alleen heeft behandeld in het kader van artikel 3, tweede lid, tweede alinea, van de Dublinverordening. Eiser heeft juist een beroep op de discretionaire bevoegdheid van de staatssecretaris in de zin van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening gedaan. Dit is een ander toetsingskader. In beroep heeft eiser bovendien medische stukken overgelegd en een verklaring van zijn broer en zus. Eiser voert verder aan dat hij veel stress ervaart, veel piekert en slaapproblemen heeft.
8.1.
De rechtbank overweegt als volgt. De staatssecretaris kan in individuele gevallen gebruik maken van zijn bevoegdheid van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening om de behandeling van een asielaanvraag, ondanks de verantwoordelijkheid van een andere lidstaat, aan zich te trekken. Volgens het beleid, neergelegd in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000, maakt de staatssecretaris hier terughoudend gebruik van. Dit doet hij in ieder geval indien sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat van onevenredige hardheid getuigt. De staatssecretaris komt een ruime marge toe in de beoordeling of hij toepassing geeft aan artikel 17 van de Dublinverordening.
8.2.
De rechtbank volgt het standpunt van de staatssecretaris dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit de aangevoerde omstandigheden in deze zaak niet relevant waren voor de beoordeling of aan eiser een beroep toekomt aan artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening. De rechtbank benadrukt echter wel dat de enkele stelling dat kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat daarom geen beroep toekomt aan artikel 17, in zijn algemeenheid een onvoldoende motivering is. Dit zal per specifieke zaak moeten worden bekeken. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was enkel de informatie uit het gehoor en de zienswijze bekend bij de staatssecretaris. In de zienswijze is uitgebreid ingegaan op de push-backs en is verwezen naar verschillende rapportages die de situatie in Roemenië in zijn algemeenheid beschrijven. De staatssecretaris heeft in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel al gereageerd op deze rapportages. In de zienswijze is door eiser niet ingegaan op de individuele omstandigheden van eiser zelf. Naast de aangehaalde rapportages was er dus door eiser geen individuele informatie aangeleverd in de zienswijze die gekoppeld kon worden aan hetgeen in de rapportages is aangehaald. De enkele informatie uit het gehoor dat eiser is geopereerd en een broer en zus heeft, doet daar niet aan af. De staatssecretaris heeft daarom ten tijde van het nemen van het bestreden besluit in redelijkheid kunnen oordelen de aanvraag niet aan zich te trekken.
8.3.
De rechtbank neemt in haar overweging ook de informatie mee die eiser in beroep heeft aangeleverd. Eiser heeft als aanvulling op zijn beroepsgronden medische stukken overgelegd en daarnaast heeft hij ook een verklaring overgelegd van zijn broer en zijn zus. Uit de verklaringen haalt de rechtbank dat zowel de broer als de zus zich zorgen maken om de psychische gesteldheid van eiser indien hij zou worden teruggestuurd naar Roemenië. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat de familiebanden niet onderbouwd zijn. De rechtbank overweegt dat zelfs als de familiebanden wel worden aangenomen, de staatssecretaris aan de hand van de huidige informatie geen aanleiding had hoeven zien om het verzoek onverplicht aan zich te trekken. Eiser heeft op zitting uitgelegd dat hij in Syrië is geopereerd aan zijn testikels. Hij heeft verklaard nu (nog) niet onder medische behandeling te staan. Hij stelt dat hij binnen een jaar weer geopereerd moet worden, echter deze stelling is niet met stukken onderbouwd. Uit de medische stukken blijkt wel dat er variocele bij eiser is vastgesteld en dat hij op 5 juni 2024 een afspraak heeft bij de polikliniek Urologie van het Antonius Ziekenhuis. De zorgen van de broer en de zus omtrent de psychische gesteldheid van eiser zijn niet onderbouwd met objectieve stukken. Deze omstandigheden maken op dit moment (nog) niet sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat de staatssecretaris de aanvraag naar zich toe had moeten trekken. Het is invoelbaar dat eiser bij zijn broer en zus wil verblijven en dat hij het medisch traject, indien dit zou volgen, in Nederland wil doorlopen. De rechtbank is het echter met de staatssecretaris eens dat op grond van deze informatie (nog) niet worden gesproken van een medische behandeling (die niet geboden kan worden in het buitenland) of van een acute situatie die voor verweerder aanleiding had moeten zijn om zijn discretionaire bevoegdheid toe te passen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond.
10. In verband met de toepassing van artikel 6:22 van de Awb bestaat er aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.625,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.625,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Baroud, rechter, in aanwezigheid van mr. R.H. Nolten, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar uitgesproken en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening).
3.Op grond van art 18, eerste lid en onder c, van de Dublinverordening.
6.Verordening (EU) nr. 603/2013.
7.In de zin van artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening.
8.Hof van Justitie van de Europese Unie.
9.Eiser verwijst hierbij naar het arrest Mengesteab van het Hof van 26 juli 2017, ECLI:EU:C:2017:587, o,a, r.o. 49, 50, 53 en 54.
11.Zie voetnoot 10.
12.Het arrest Mengesteab, ECLI:EU:C:2017:587, r.o. 74.
13.Klikaktiv ‘Formalizing Pushbacks - the Use of readmission agreements in pushbacks operations at the Serbian-Romanian border’, januari 2023.
14.Zoals bekend gemaakt in update 2024, nr 2. Zie voetnoot 18 voor een verwijzing naar de uitspraak.
16.Uitspraak van het Hof van 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195.
17.Eiser verwijst in het bijzonder naar r.o. 78
18.Zie de uitspraken van de Afdeling van 27 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4844 en 2 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:434.
19.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
20.Het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
21.Zie voetnoot 16.
24.Zie voetnoot 15.
25.Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4844, waar de Afdeling ook verschillende rapporten heeft meegenomen in haar overweging.