6.1.Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe dat bij asielzaken, anders dan bij reguliere vreemdelingenzaken, sprake is van een ex-nunc toetsing. Dit betekent dat de minister bij de beoordeling van de aanvraag moet uitgaan van het recht (inclusief het beleid), zoals dat geldt op het moment van het nemen van het bestreden besluit. De minister heeft in dit verband het juiste toetsingskader gehanteerd door te toetsen aan WI 2024/6 en IB 2024/13. Zoals de minister terecht in het verweerschrift stelt, is het aanscherpen van het beleid niet in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Eiser heeft geen omstandigheden naar voren gebracht die maken dat dit in zijn geval anders is. Anders dan eiser stelt, hoefde de minister geen toepassing te geven aan het eerdere in IB 2023/19 neergelegde beleid.
Ongeloofwaardigheid problemen met de veiligheidsdiensten
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers verklaringen over de gestelde problemen met de veiligheidsdiensten ongeloofwaardig zijn. In het bestreden besluit, en in het voornemen, heeft de minister dat voldoende deugdelijk gemotiveerd. De minister heeft bij haar standpunt kunnen betrekken dat eiser met zijn verklaringen niet inzichtelijk maakt op welke wijze hij zijn kritiek heeft geuit en in hoeverre de Syrische veiligheidsdiensten hiervan op de hoogte zouden zijn. Verder heeft de minister eiser niet hoeven volgen in zijn verklaring dat de Syrische veiligheidsdiensten pas vanaf 2020, zeven jaar nadat zijn broer is ontvoerd, naar hem zouden vragen. Daarbij heeft de minister mee mogen wegen dat eiser tussen 2013 en 2019 elke twee maanden terug ging naar Syrië (vanuit Libanon waar eiser werkte) en dat niet wordt ingezien waarom de Syrische autoriteiten hem gedurende deze tijd niet hebben gearresteerd. Daarnaast heeft de minister aan eiser kunnen tegenwerpen dat zijn verklaringen dat de veiligheidsdiensten twee keer naar hem hebben gevraagd gedurende zijn verblijf in Nigeria en dat hij na zijn terugkeer in november 2022 in Syrië tot twee keer toe benaderd is om als burger bij het leger te werken, tegenstrijdig zijn met zijn gestelde problemen met de veiligheidsdiensten. Hierbij heeft de minister mogen betrekken dat eiser in Nigeria op de hoogte was dat hij gezocht werd door de Syrische veiligheidsdiensten. De stelling van eiser dat de minister de brief van het Hoofdcommando van het leger en de strijdkrachten niet op juiste waarde heeft geschat, heeft de minister niet hoeven volgen. Zoals de minister in het verweerschrift heeft gesteld, is de brief geen objectief bewijsstuk omdat het een kopie is en dat het voor hem niet mogelijk is het document op echtheid te controleren. De minister heeft daarbij mogen stellen dat eiser door het overleggen van een kopie van de brief geen begin van bewijs heeft geleverd. Nog afgezien daarvan, is de minister in het bestreden besluit inhoudelijk ingegaan op de brief. Zij heeft daarover mogen stellen dat het document – dat opgesteld zou zijn door het hoofdcommando van het leger – dertien dagen vóórdat eiser legaal het land uitgereisd is, is afgegeven. Dat eiser stelt dat de brief dateert van vóór zijn vertrek aanleiding is om aan te nemen dat hij redenen had om uit Syrië weg te gaan, heeft de minister niet hoeven volgen. Zoals de minister in het verweerschrift heeft gesteld, is niet aannemelijk dat eiser Syrië zou kunnen uitreizen zonder aangehouden te worden door de autoriteiten, terwijl hij stelt dat hij op dat moment al gezocht werd door de Syrische veiligheidsdiensten.
Bewijslast bij reëel risico op ernstige schade
8. Eiser voert aan dat het aan de minister is om aannemelijk te maken dat hij bij terugkeer naar Syrië geen reëel risico op ernstige schade loopt en dat sprake is van een onjuiste bewijslastverdeling. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar de uitspraak van deze rechtbank van 11 juli 2024en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 28 mei 2024.