ECLI:NL:RBDHA:2024:18414

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
NL24.37368
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 24 september 2024 niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan. De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2024 op zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De minister neemt een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland bij Polen een verzoek om terugname gedaan, dat door Polen is aanvaard.

Eiser betoogt dat de minister het voornemen onvoldoende heeft gemotiveerd en dat de minister niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank oordeelt dat de minister het besluit niet onzorgvuldig heeft voorbereid en dat hij terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat Polen geen structurele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen kent. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in Polen onrechtmatig gedetineerd zal worden of dat hij geen aanspraak kan maken op een effectief rechtsmiddel. De rechtbank concludeert dat de minister de asielaanvraag van eiser niet onverplicht aan zich had hoeven trekken en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.37368

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.L. Saija),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 24 september 2024 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser, omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Polen een verzoek om terugname gedaan. Polen heeft dit verzoek aanvaard.
Heeft de minister het voornemen onvoldoende gemotiveerd?
5. Eiser betoogt dat de minister het voornemen onvoldoende heeft gemotiveerd. Gelet op de complexiteit van de zaak had de minister niet kunnen volstaan met een standaardvoornemen.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank oordeelt dat de minister het besluit niet onzorgvuldig heeft voorbereid omdat hij heeft volstaan met een standaardvoornemen. De minister heeft in het voornemen namelijk voldoende duidelijk uiteengezet dat en op grond van welke redenen Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Daarin staat ook dat de minister geen reden ziet om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. De door eiser aangedragen bezwaren tegen de overdracht heeft de minister kenbaar meegenomen in de motivering van het bestreden besluit. De rechtbank verwijst in dat kader ook naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 november 2023. [3]
Kan de minister voor Polen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiser betoogt dat de minister voor Polen niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De minister heeft ten onrechte niet uit eigen beweging onderzocht of uit algemene informatie indicaties blijken dat eiser bij overdracht onderworpen wordt aan een met artikel 4 van het Handvest strijdige situatie. Ter onderbouwing van dit betoog verwijst eiser naar het arrest X van het Hof van Justitie, de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 27 maart 2024 en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 12 juli 2024. [4] Dat de minister voor Polen niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel blijkt onder andere uit het feit dat eiser is mishandeld door de Poolse autoriteiten en onrechtmatig is gedetineerd. Bovendien kan eiser bij overdracht niet zijn eerdere asielprocedure vervolgen, maar moet hij een opvolgende asielaanvraag indienen. Dit betekent dat hij nieuwe elementen en bevindingen naar voren moet brengen, maar de kans dat hij dit kan is gering. Daarnaast heeft eiser drie keer te maken gekregen met pushbacks van Polen naar Wit-Rusland. De minister heeft dit ten onrechte niet betrokken in zijn beoordeling. Bovendien vinden deze pushbacks niet alleen aan de grenzen plaats, maar lopen ook Dublinclaimanten het risico op pushbacks. Eiser verwijst ter onderbouwing van zijn ervaringen en de algemene situatie in Polen naar een stuk van VluchtelingenWerk Nederland, het AIDA-rapport van 2024, een rapport van Amnesty International en een rapport het US Department of State. [5] Ook wijst eiser op de uitspraak van de Poolse premier tijdens een partijconferentie waarin de premier aangeeft dat hij het recht op asiel tijdelijk wil opschorten.
6.1.
De rechtbank overweegt allereerst dat tussen partijen niet (langer) in geschil is dat gelet op de Eurodac-treffer sprake is van een rechtsgeldig claimakkoord. Wel in geschil is of de minister voor Polen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan.
6.2.
In de uitspraak van de Afdeling van 4 september 2024 heeft de Afdeling het toetsingskader voor de bewijslastverdeling bij de beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel nader aangevuld aan de hand van onder meer de relevante overwegingen uit het arrest X van het Hof van Justitie. [6] Hieruit volgt dat de minister uit eigen beweging rekening moet houden met relevante en objectieve informatie over de lidstaat waaraan de vreemdeling zal worden overgedragen, maar dat hij geen verderstrekkende vergewisplicht heeft dan voorheen. Dit betekent dus dat de minister er in beginsel van mag uitgaan dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Dit beginsel is weerlegbaar. Als de vreemdeling vindt dat dit in zijn geval anders is, dan moet hij dat aannemelijk maken. Daarvoor kan de vreemdeling bijvoorbeeld objectieve informatie over de werking van het asielsysteem in Polen overleggen of verklaren over zijn eigen ervaringen in Polen. Maakt de vreemdeling dit voldoende aannemelijk, dan is het vervolgens aan de minister om te motiveren dat en waarom hij desondanks van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat hij voor Polen kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft in de voornoemde uitspraak van 4 september 2024 geoordeeld dat Polen geen structurele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen kent en dat de minister daarom voor Polen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit heeft de Afdeling daarna nog meerdere keren bevestigd. [7] De rechtbank ziet in dat wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De door eiser aangehaalde bronnen schetsen namelijk niet een wezenlijk ander beeld dan het AIDA-rapport over 2023, dat de Afdeling in haar uitspraak van 4 september 2024 heeft betrokken. Dat de minister eisers verklaring over zijn meegemaakte pushbacks niet heeft betrokken, volgt de rechtbank verder niet. De minister heeft in het bestreden besluit namelijk terecht overwogen dat pushbacks aan de grensposten niet in de weg hoeven te staan aan een Dublinoverdracht. [8] De rechtbank verwijst in dat kader ook naar de uitspraak X van het Hof van Justitie waaruit volgt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel deelbaar is. De omstandigheid dat een lidstaat zich schuldig maakt aan pushbacks aan de grens, maakt niet dat Dublinoverdrachten niet meer kunnen plaatsvinden. [9] Eiser wordt namelijk in het kader van een Dublinoverdracht gereguleerd aan Polen overgedragen. Met het claimakkoord hebben de Poolse autoriteiten gegarandeerd eisers asielaanvraag in behandeling te nemen in overeenstemming met internationale verplichtingen. Het betoog van eiser dat de Poolse premier het recht op asiel (tijdelijk) wil opschorten, maakt dit oordeel niet anders. Dit is namelijk enkel een uitspraak geweest op een partijcongres. Niet blijkt dat de Poolse autoriteiten hier al concrete uitvoering aan hebben gegeven. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat hij in Polen onrechtmatig gedetineerd heeft gezeten of dat hij bij terugkeer onrechtmatig gedetineerd zal worden. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij geen aanspraak kan maken op een effectief rechtsmiddel omdat hij een opvolgende aanvraag zal moeten indienen. Hoewel uit het AIDA-rapport uit 2024 volgt dat wanneer een vreemdeling na negen maanden terugkeert naar Polen hij opnieuw gedetineerd kan worden en zijn asielaanvraag als een opvolgende aanvraag kan worden beschouwd, is hier in eisers geval geen sprake van. [10] Eisers asielverzoek dateert namelijk van 28 maart 2024. Dit betekent dat eiser nog voor het einde van de negenmaandentermijn kan terugkeren naar Polen. De rechtbank is van oordeel dat eiser hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Poolse autoriteiten eisers asielaanvraag als een opvolgende asielaanvraag zullen beschouwen. Tot slot heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat als eiser van mening is dat hij onrechtmatig is behandeld, hij kan klagen bij de Poolse autoriteiten of de rechterlijke instanties. Niet gebleken is dat dit op voorhand zinloos of onmogelijk is. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Had de minister het verzoek van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich moeten trekken?
7. Eiser stelt verder dat de minister zijn asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening onverplicht aan zich had moeten trekken. Hij is namelijk mishandeld en vernederd in Polen. Zo hebben de Poolse autoriteiten met pepperspray gespoten en heeft eiser in erbarmelijke detentieomstandigheden moeten verblijven. Dit heeft geleid tot traumatische gevolgen, terwijl hij juist vanuit een oorlogssituatie is gevlucht. De minister kan zijn beslissing om zijn asielaanvraag niet onverplicht te behandelen niet enkel onderbouwen door te motiveren dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 12 juli 2024. [11] De minister had bovendien moeten meenemen dat eiser de intentie had om in Nederland asiel aan te vragen.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat de minister onder meer toepassing geeft aan artikel 17 van de Dublinverordening als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van een vreemdeling van onevenredige hardheid getuigt. De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet als bijzondere, individuele omstandigheden zijn aan te merken. De minister heeft namelijk in het bestreden besluit de (gestelde) ervaringen van eiser in Polen, zoals de detentieomstandigheden en de mishandeling, meegenomen in zijn beoordeling en op grond daarvan terecht tot het oordeel gekomen dat voor Polen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan (zie overweging 6.3). Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat omstandigheden die al zijn betrokken bij de vraag of uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer kunnen worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden op grond waarvan de minister de aanvraag aan zich had moeten trekken. [12] Dat, zoals eiser betoogt, de strekking van zijn betoog in dit geval anders is, slaagt niet. Eiser heeft met zijn enkele, niet onderbouwde verklaring dat hij medicijnen slikt niet aannemelijk gemaakt dat een overdracht aan Polen vanwege zijn ervaringen en de (psychische) gevolgen daarvan onevenredig hard is. Ook heeft de minister eisers wens om in Nederland asiel aan te vragen niet als bijzondere omstandigheid hoeven aan te merken.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.HvJ EU 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195, Rb. Den Haag, zp. ’s-Hertogenbosch, 27 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4267 en Rb. Den Haag, zp. Roermond, 12 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10838.
5.VluchtelingenWerk Nederland, Veelgestelde vragen Dublinterugkeerders Polen; AIDA Country Report Polen, Update 2023, juni 2024; Amnesty International: The State of the World's Human Rights; Poland 2023, 24 april 2024; US Department of State: 2023 Country Report on Human Rights Practices: Poland, 23 april 2024.
6.ECLI:NL:RVS:2024:3455 en 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195.
7.Zie o.a. 21 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4206 en 16 september, ECLI:NL:RVS:2024:3709.
8.Zie p. 7 van het bestreden besluit.
9.29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195.
10.AIDA, Country Report: Polen, juni 2024 (update 2023), p. 36-37.
12.Zie bv. 30 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1778.