ECLI:NL:RBDHA:2024:18634

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
NL24.33410
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor nareizigers op grond van artikel 8 EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiseres, een Syrische jongvolwassene, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eiseres had op 7 januari 2022 een aanvraag ingediend om als familie- of gezinslid bij haar broer in Nederland te verblijven, maar deze aanvraag werd door de Minister van Asiel en Migratie afgewezen. De rechtbank behandelt de zaak op 5 november 2024 en concludeert dat het beroep ongegrond is. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor verblijf op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van familie- of gezinsleven met haar broer. De minister heeft terecht vastgesteld dat de persoonlijke banden tussen eiseres en haar broer niet hecht genoeg zijn om als gezinsleven te worden aangemerkt. Eiseres, die momenteel in Turkije verblijft, heeft ook niet aangetoond dat zij onder het jongvolwassenenbeleid valt, aangezien zij niet in gezinsverband met haar ouders samenleeft en stappen heeft gezet naar zelfstandigheid. De rechtbank bevestigt dat de minister geen belangenafweging hoefde te maken, omdat er geen sprake is van gezinsleven in de zin van het EVRM. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en handhaaft de afwijzing van de aanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.33410

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag van 7 januari 2022 voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor ‘verblijf als familie- of gezinslid’ op grond van het verblijfsdoel ‘nareizigers artikel 8 EVRM [1] ’ bij haar broer [naam] (referent).
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 6 juni 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 7 augustus 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 5 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van partijen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze zaak de afwijzing van de aanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat vooraf ging aan het bestreden besluit
3. Eiseres heeft de Syrische nationaliteit en verblijft momenteel in Turkije, Istanbul. Eiseres heeft deze mvv-aanvraag ingediend omdat zij wil verblijven bij referent, geboren op 3 augustus 2004 [2] , die bij besluit van 12 oktober 2021 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op de b-grond, geldig vanaf 8 mei 2021 tot
8 mei 2026. Referent wil zich ook verenigen met zijn ouders, zussen en broer die in Syrië, Idlib verblijven.
3.1.
Eiseres is op 17 mei 2023 te Turkije, Istanbul gehoord [3] .
4. In het primaire besluit heeft de minister de aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Eiseres voldoet niet aan de voorwaarden voor verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM. De identiteit en familierechtelijke relatie tussen haar en referent is weliswaar aannemelijk gemaakt door referent, maar het gezinsleven niet, nu de hechte persoonlijke banden tussen referent en eiseres niet aannemelijk zijn gemaakt. Er is, volgens de minister, ook geen sprake van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Eiseres voldoet niet aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid in paragraaf B7/3.8.1 van de Vc 2000 [4] omdat zij niet in gezinsverband met haar ouders samenleeft, nu zij woonachtig is in Turkije (Istanbul). Eiseres heeft verder, omdat zij vanaf 30 augustus tot 2020 tot heden respectievelijk vanaf 31 januari 2021 tot heden werkzaam is in Turkije voor twee verschillende bedrijven [5] en zich op 15 oktober 2022 heeft verloofd, stappen gezet naar zelfstandigheid. Ook is geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen haar ouders en eiseres. De belangenafweging is in het nadeel van eiseres uitgevallen.
5. In het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard. Anders dan in het primaire besluit is daarin, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 27 maart 2024 [6] , geen belangenafweging verricht omdat geen sprake is van familie- en gezinsleven. Een belangenafweging behoeft dan niet meer te worden gemaakt. De minister heeft de afwijzing gehandhaafd en heeft afgezien van het horen van eiseres.
Herhalen en inlassen gronden van bezwaar
6.
De rechtbank overweegt allereerst dat het verzoek van eiseres in beroep om wat zij eerder in deze procedure, in bezwaar, naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen, onvoldoende is om te spreken van een beroepsgrond waarop de rechtbank moet ingaan. De minister is in het bestreden besluit ingegaan op het bezwaar van eiseres en eiseres heeft in beroep niet concreet toegelicht waarom de reactie van de minister daarop volgens haar niet voldoende is. De rechtbank zal zich daarom alleen richten op wat eiseres verder in beroep heeft aangevoerd. Daarbij merkt de rechtbank op dat namens eiseres ter zitting is benadrukt dat met name het afwijzen van de aanvraag op grond van het niet voldoen aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid op de voorgrond staat.
Is er sprake van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en referent?
7.
Uit de jurisprudentie van het EHRM [7] volgt dat de vraag of tussen meerderjarige en minderjarige broers of zussen familie- en gezinsleven bestaat een kwestie is van feitelijke aard en afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden [8] .
7.1.
De minister heeft, anders dan eiseres op dit punt stelt, terecht overwogen dat niet gebleken is van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en referent. De minister heeft hierbij van belang mogen vinden dat van een ouderrol van referent als ‘grotere’ broer of zorgtaken niet is gebleken. Referent is immers niet ouder dan eiseres, maar hij is haar (vijf jaar) jongere broertje. De enkele samenwoning tot oktober 2019 heeft de minister ook onvoldoende mogen vinden om hechte persoonlijke banden tussen eiseres en referent aan te nemen. Hierbij is van belang dat referent in 2019 naar Turkije is vertrokken. Daar heeft hij 11 maanden gewerkt. Ten tijde van zijn inreis in Nederland woonde referent twee jaar niet meer samen met eiseres. Terecht is geconcludeerd dat er tussen eiseres en referent geen gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat.
Valt eiseres onder het jongvolwassenenbeleid?
8.
Niet in geschil is dat eiseres 22 jaar oud was ten tijde van de aanvraag. De minister gaat bij een jongvolwassene uit van meerderjarige kinderen in de leeftijd van 18 tot 25 jaar [9] De minister neemt familie- en gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (bijkomende elementen van afhankelijkheid), uitsluitend als het meerderjarige kind:
- jongvolwassen is, in beginsel in de leeftijd van 18 tot en met 25 jaar;
- met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
- niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
- geen zelfstandig gezin heeft gevormd.
8.1.
Uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 29 mei 2024 volgt dat deze vier voorwaarden cumulatief zijn. Dat betekent dat als eiseres niet voldoet aan één van deze voorwaarden, zij niet valt onder het jongvolwassenenbeleid [10] .

Standpunt eiseres

9. Eiseres stelt dat zij wel degelijk aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid voldoet. Zij stelt dat een onjuist toetsingskader is gehanteerd nu ‘stappen zetten naar zelfstandigheid’ geen criterium is in het toetsingskader zoals uiteen is gezet in paragraaf B7/3.8.1 van de Vc. In de Vc is immers vermeld dat het gaat om het vormen van een gezin en dat heeft eiseres niet gedaan. Eiseres bestrijdt dat zij is verloofd en stelt dat een verloving ook niet hetzelfde is als het vormen van een gezin. Eiseres leeft met haar ouders in gezinsverband. Uit de Facebookpagina van eiseres blijkt niet dat zij zelfstandig in Istanbul woont. Eiseres moest alleen vanwege de mvv-procedure naar Istanbul. Op Facebook is alleen vermeld dat zij daar verbleef en niet dat zij daar woonde. Er is in dit verband verkeerd vertaald. In het Arabisch betekent ‘Tuquim’ niet wonen, maar verblijf. Eiseres voorziet ook niet in haar eigen levensonderhoud. Eiseres loopt namelijk stage en verricht daarnaast vrijwilligerswerk waarmee zij niet in haar eigen onderhoud voorziet. Iedere jongvolwassene die studeert en een opleiding doet, krijgt hier mee te maken. Eiseres is nog steeds financieel afhankelijk van het gezin van haar ouders. Eiseres leeft van het geld van haar familieleden.
9.1.
Ter ondersteuning van haar standpunt dat zij niet verloofd (of gehuwd) is en (financieel) afhankelijk is van haar familie, zijn nadere stukken ingediend:
- een gelegaliseerd uittreksel uit de Syrische burgerlijke stand met Engelse vertaling;
- een gelegaliseerd Syrisch familie-uittreksel met Engelse vertaling, en
- diverse betaalbewijzen.
Eiseres heeft ook nog gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 4 oktober 2024 [11] .
9.2.
Ter zitting is namens eiseres, desgevraagd, benadrukt dat het primaire standpunt is dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet verloofd is, nu uit de onder 9.1. vermelde stukken blijkt dat zij in Syrië staat geregistreerd als single.
9.3.
Het betoog van eiseres slaagt niet. De minister heeft zich op het standpunt mogen stellen dat eiseres niet onder het jongvolwassenenbeleid valt door het aangaan van een verloving op 15 oktober 2022. Gelet op de aard, de duur en de intensiteit van de aangegane relatie [12] , heeft de minister zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiseres door het aangaan van de verloving feitelijk een zelfstandig gezin heeft gevormd. De stelling dat de Facebook pagina gehackt zou zijn, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt. De verwijzing naar de onder 9.1 vermelde Syrische uittreksels heeft de minister niet tot een ander oordeel hoeven leiden omdat, zoals de minister stelt, een verloving daarin niet wordt opgenomen. Het betoog dat de minister ten onrechte een verkeerd toetsingskader heeft gehanteerd, slaagt niet. De minister heeft zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het aangaan van een verloving een sterke indicatie is voor het vormen van een zelfstandig gezin [13] , evenals het werkzaam zijn voor de hiervoor vermelde bedrijven in een ander land, Turkije. Hierbij heeft de minister terecht veel gewicht toegekend aan het gedurende een lange periode (vanaf 30 augustus 2020) wonen en werkzaam zijn voor een bedrijf in Turkije. Eiseres heeft zich langere tijd zelfstandig staande gehouden in een ander land. Verweerder stelt terecht dat het niet aannemelijk is dat het enkel om een stage zou gaan. Met de onder 9.1 ingebrachte betaalbewijzen is onvoldoende onderbouwd dat eiseres financieel ondersteund wordt door haar ouders, nu niet is aangetoond dat de overgemaakte bedragen afkomstig zijn van haar ouders en dat de overgemaakte bedragen voor het levensonderhoud van eiseres zijn bedoeld. Bovendien zien de betaalbewijzen op de periode juni 2024 tot en met augustus 2024 en dus niet op de periode waarin eiseres de mvv-aanvraag indiende en de aanvraag bij de minister in behandeling was. Terecht is geconcludeerd dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid.
9.4.
De minister heeft zich, mede gelet op het voorgaande, terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar ouders geen sprake is. De minister heeft dan ook terecht geconcludeerd dat niet gebleken is van familie- en gezinsleven.
10. Ten aanzien van het betoog van eiseres dat zij geen familieleden meer heeft in Syrië en dat er daarom geen sterke banden zijn met Syrië, overweegt de rechtbank als volgt. De minister heeft zich, zoals hiervoor is overwogen, gemotiveerd op het standpunt gesteld dat geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. In die beoordeling heeft hij alle individuele feiten en omstandigheden betrokken. In dat geval is een belangenafweging niet vereist [14] . Voor zover eiseres stelt dat de minister een belangenafweging moest maken behoeft dit daarom geen bespreking.
10.1.
Het betoog dat eiseres bij terugkeer naar Syrië een risico zou lopen op een schending van artikel 3 van het EVRM kan ook niet slagen, nu terugkeer naar Syrië in deze procedure niet aan de orde is.
Heeft de minister af kunnen zien van het horen?
11. Eiseres voert aan dat ze door de minister gehoord had moeten worden (of referent). Ter onderbouwing van dit standpunt is gewezen naar uitspraken van de Afdeling [15] en van deze rechtbank [16] .
11.1.
Deze beroepsgrond kan ook niet slagen. Het horen tijdens de bezwaarfase is het uitgangspunt, maar de minister mag hiervan afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over bestaat dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. De rechtbank is van oordeel dat de minister, gelet op wat in het primaire besluit is overwogen en gelet op wat door eiseres in bezwaar is aangevoerd, zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat van dergelijke twijfel geen sprake was. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat eiseres in beroep ook geen veranderde omstandigheden heeft aangevoerd en ook dat eiseres op 17 mei 2023 bij de ambassade in Istanbul is gehoord. Daarmee is voldoende invulling gegeven aan de hoorplicht. Dit maakt dat de minister niet gehouden was om eiseres of referent in bezwaar (opnieuw) te horen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt dan ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr.F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie
op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het Europese verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens.
2.V-nummer: 290.418.9272.
3.Gehoor nareis-vreemdeling.
4.Vreemdelingencirculaire 2000.
5.Midmar Organization en Molham Volunteering Team.
7.Europees Hof van de Rechten van de Mens.
8.Zie het arrest van het EHRM van 26 november 2013, Vasquiez t. Zwitserland, par. 48, ECLI:CE:ECHR:2013:1126JUD000178508.
9.Zie de Werkinstructie 2020/16 Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM.
10.ECLI:NL:RVS:2024:2145, rechtsoverweging (r.o.) 8.1. en 8.2.
12.Werkinstructie 2020/16.
13.Vergelijk ook r.o. 4.1 van de uitspraak van de Afdeling van 4 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024”4012.
14.Zie uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1187.
15.Afdeling van 29 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2406, 17 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2564, 10 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2780, 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2865.
16.AWB 21/3273, uitspraak van 10 november 2021.