Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de vraag of de minister de opvolgende asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Hiema legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser heeft op 2 juli 2019 zijn eerste asielaanvraag in Nederland ingediend. Gedurende zijn reis van Iran naar Nederland is hij in Griekenland in aanraking gekomen met het christendom. In Nederland heeft hij zich vervolgens bij een kerk aangesloten en zich laten dopen. Aan deze eerste asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij zich heeft bekeerd tot het christendom. Ook vreest hij door de Iraanse autoriteiten te worden gedood omdat hij zijn moeder en tante heeft geevangeliseerd. Verweerder heeft de bekering van
eiser ongeloofwaardig geacht en deze aanvraag afgewezen. De rechtbank: heeft het daartegen gerichte beroep bij uitspraak van 30 oktober 2020 ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft bij uitspraak van
26 november 2020 het hoger beroep ongegrond verklaard. Met laatstgenoemde uitspraak is deze afwijzing onherroepelijk geworden.
5. Vervolgens heeft eiser op 6 april 2022 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Aan deze asielaanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij sinds zijn vorige asielprocedure geloofsgroei heeft doorgemaakt. Er is sprake van intensivering van het geloof en oprechte geloofsbeleving. Eiser is actief binnen de kerk en evangeliseert door christelijke berichten op zijn sociale media te plaatsen en mensen uit het AZC uit te nodigen om bij de kerk te komen. Eiser vreest daarom bij terugkeer problemen met de Iraanse autoriteiten.
6. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
• identiteit, nationaliteit en herkomst;
• eiser heeft geloofsgroei doorgemaakt.
7. De minister heeft eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig gevonden. Dat eiser geloofsgroei heeft doorgemaakt, heeft de minister niet geloofwaardig geacht. Eiser heeft zijn gestelde geloofsgroei weliswaar met verklaringen van derden onderbouwd, maar die bevestigen uitsluitend wat in de vorige procedure al geloofwaardig is geacht, namelijk zijn betrokkenheid bij en inzet voor de christelijke kerk. Ook wijst de minister erop, onder verwijzing naar werkinstructie 2022/3, dat verklaringen van derden het motief niet volledig kunnen onderbouwen, maar dat de eigen verklaringen primair staan. De verklaringen van eiser vormen echter geen samenhangend en aannemelijk geheel. Eiser krijgt daarom niet het voordeel van de twijfel.1 Hierbij acht de minister van belang dat eiser er niet in is geslaagd toe te lichten hoe de drie door hem ervaren wonderen en de door eiser gevolgde lessen in vergeving tot geloofsgroei hebben geleid. Ook kan niet warden gevolgd dat de persoonlijke ontwikkeling van eiser verband houdt met geloofsgroei. Op grond van het geloofwaardig bevonden motief, namelijk zijn identiteit, nationaliteit en herkomst, kan eiser niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en is niet aannemelijk dat eiser bij uitzetting een reeel risico loopt op emstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM.2 Daarom komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw. De minister heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond en tegen eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd.
Toetsingskader
8. De rechtbank: stelt vast dat het gaat om een opvolgende aanvraag en dat in rechte vaststaat dat de bekering van eiser in de eerste procedure ongeloofwaardig is omdat niet aannemelijk is dat de gestelde bekering destijds gebaseerd was op een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Bij een opvolgende aanvraag blijft de uitkomst van de voorgaande
1 Artikel 31, zesde lid, onder c, Vw.
2 Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
procedure het uitgangspunt, waardoor een zwaardere bewijslast voor de vreemdeling geldt. De ABRvS heeft in dit kader onder meer overwogen3 dat de minister in opvolgende procedures over geloofsgroei niet ten onrechte uitgaat van een verzwaarde bewijslast voor de vreemdeling. Het asielrelaas waar de vreemdeling op voortborduurt, is eerder namelijk al ongeloofwaardig geacht en die beoordeling is het uitgangspunt van de opvolgende procedure. De minister moet de vreemdeling in een opvolgende procedure over geloofsgroei conform WI 2022/3 wel de mogelijkheid bieden om ontoereikende verklaringen over een van de drie elementen van een bekering ((1) kennis van het nieuwe geloof, (2) religieuze activiteiten en (3) de motieven voor en het proces van bekering) te compenseren met overtuigende verklaringen over de andere twee elementen. De als nieuw aangedragen elementen en bevindingen moet de minister beoordelen in samenhang met wat de vreemdeling in de voorgaande procedure over de gestelde bekering heeft aangevoerd. Dit moet de minister niet alleen doen als in de voorgaande procedure sprake was van een zogenoemde 'onvoltooide' bekering, maar ook als hij het destijds in het geheel niet geloofwaardig vond dat de vreemdeling was bekeerd. Gegevens over geloofsgroei kunnen namelijk een ander licht werpen op wat de vreemdeling eerder heeft verklaard. Deze lijn is door de Afdeling recent nog bevestigd.4
Over de beroepsgronden
Niet gehoord overeenkomstig werkinstructie (WI) 2022/3
8. Eiser heeft in zijn beroepsgronden aangevoerd dat hij niet is gehoord conform
WI 2022/3. De drie elementen zijn niet op een ordentelijk manier, een voor een, behandeld en er zijn geen vragen gesteld over zijn bijbelkennis. Eiser wijst erop dat kennis een van de drie elementen betreft en dus aan de orde had moeten komen in het gehoor. Verder vindt eiser dat hij meer door de rapporteur aan de hand had moeten warden genomen en door de vragen had moeten warden geleid. De rapporteur had meer gerichte en geen open vragen moeten stellen.
9. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Vooropgesteld dient te warden dat het aan eiser is om zijn verklaringen aannemelijk te maken en dat op hem een verzwaarde bewijslast rust aangezien dit een opvolgende aanvraag betreft. Eiser heeft aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag gelegd dat hij geloofsverdieping heeft doorgemaakt en dat sprake is van een oprechte beleving van het christelijke geloof.5 Gelet hierop is het naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk dat de minister in het daaropvolgende gehoor, van de drie elementen (1) kennis, (2) activiteiten en (3) de motieven voor en het proces van bekering, het zwaartepunt legt op dit laatste element. Dit geldt te nu deze opvolgende procedure beoordeeld moet warden in samenhang met de eerdere procedure en daarin al is geoordeeld dat eiser beschikt over kennis en activiteiten verricht. Verder zijn in het gehoor voldoende handreikingen gedaan en openingen gegeven aan eiser om ook te verklaren over de overige elementen, zoals zijn kennis van het christelijk geloof. Zo zijn hem bijvoorbeeld herhaaldelijk vragen gesteld over wat tijdens de lessen van de Alfa-cursus wordt besproken.6 Als eiser hierop antwoordt met verklaringen van praktische aard, probeert de rapporteur eiser vergeefs tot meer inhoudelijke antwoorden te verleiden. Zo vraagt de
5 Zie de aanvraag van eiser, het model M35-O.
6 Rapport van gehoor opvolgende aanvraag, p. 5-7.
rapporteur bijvoorbeeld 'wat is er allemaal besproken?'7 en zegt de rapporteur 'ik heb daarin echter niets gehoord over wat er tijdens de les besproken is ten aanzien van het geloof. Kunt u dit uitleggen?'8 Ook wordt eiser gevraagd op welke manier hij zich de afgelopen drie jaar verder heeft verdiept in het geloof en of er nog zaken onderbelicht zijn gebleven waarop eiser alleen antwoordt dat alles is besproken en hij geen andere voorbeelden heeft.9 Eiser is daarmee voldoende in de gelegenheid gesteld om te verklaren over hoe hij zich in het geloof heeft verdiept, zijn bijbelkennis en zijn activiteiten. Hoewel het zwaartepunt van de vragen ligt bij de motieven voor en het proces van bekering, is aan eiser voldoende gelegenheid geboden over alle drie elementen te verklaren en zijn daarover ook voldoende concrete vragen zijn gesteld. Wanneer de rapporteur de indruk had dat eiser een vraag niet goed had begrepen, is de vraag nog een keer op een andere manier gesteld.10 Uit het rapport van het gehoor blijkt niet dat eiser de (na verduidelijking) gestelde vragen niet of onvoldoende heeft begrepen.
10. Verweerder heeft ter zitting niet ten onrechte erop gewezen dat de drie elementen in een gehoor niet volgens een vast stramien hoeven te worden afgelopen. De rechtbank wijst in dit kader op WI 2022/3 waarin staat dat bij het gehoor geen (standaard)vragenlijst wordt gebruikt en dat de WI niet moet worden gezien als een checklist. Het blijft imrners een individuele beoordeling en elke vreemdeling is uniek. Na het vrije relaas moeten vooral open vragen worden gesteld. Daar waar nodig moet worden doorgevraagd op de gegeven antwoorden. Getracht moet worden zo veel mogelijk het echte gesprek aan te gaan.11 Gelet hierop kan de stelling van eiser dat de pijlers niet ordentelijk zijn afgelopen en er meer gerichte, en geen open, vragen hadden moeten worden gesteld, niet slagen.
11. De beroepsgrond van eiser dat het gehoor onzorgvuldig en in strijd met WI 2022/3 heeft plaatsgevonden, slaagt naar het oordeel van de rechtbank gelet op bovenstaande niet.
Geloofwaardigheid van de geloofsgroei
12. Eiser voert aan dat hij met zijn verklaringen voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een geloofsverdieping heeft doorgemaakt. Eiser benadrukt dat de door hem in de aanvullingen en correcties beschreven bijbelverhalen en drie door hem ervaren wonderen getuigen van een diep geloofsleven. Weliswaar zijn deze aspecten minder aan de orde gekomen in zijn gehoor maar de minister heeft er onvoldoende rekening mee gehouden dat hij een doener is en geen theoreticus. Verder geeft hij onder verwijzing naar jurisprudentie van de ABRvS12 aan dat de drie elementen integraal moeten worden beoordeeld en elkaar kunnen compenseren. Zijn kennis van het geloof en zijn in het kader van geloof ontplooide activiteiten kunnen eventuele ontoereikende verklaringen over zijn motieven voor en proces van bekering dan ook compenseren, wat door de minister onvoldoende is onderkent. Ook voert eiser aan dat de lat bij de beoordeling of hij een oprecht christen is geworden niet te hoog mag worden gelegd en dat hierbij gekeken moet worden naar zijn dagelijks !even. Nu hij in de praktijk dagelijks invulling geeft aan zijn christelijk geloof, moet reeds hierom een oprechte bekering aangenomen worden. Verder heeft de minister naar zijn mening het belang van de door hem overgelegde verklaringen van derden miskend.
7 Rapport van gehoor opvolgende aanvraag, p. 5.
8 Rapport van gehoor opvolgende aanvraag, p. 7.
9 Rapport van gehoor opvolgende aanvraag, p. 14.
10 Rapport van gehoor opvolgende aanvraag, p. 10.
11 Zie WI 2022/3 p. 16.
13. De rechtbank is van oordeel dat de minister onder verwijzing naar WI 2022/3 geen doorslaggevende waarde heeft hoeven toekennen aan de door eiser overgelegde verklaringen van derden. Uitgangspunt blijft immers dat eiser juist tegenover de (objectieve) gehoormedewerker overtuigende verklaringen kan afleggen over zijn bekering. Aan verklaringen van geloofsgenoten waarin een eigen oordeel wordt gegeven ten aanzien van de oprechtheid van de bekering zal in de regel een beperkt gewicht warden toegekend. Immers, de minister dient een eigen afweging te maken ten aanzien van de beoordeling van de geloofwaardigheid van een bekering. Verklaringen van derden die aangeven welke rol de vreemdeling speelt binnen een (kerkelijke) organisatie kunnen weliswaar verklaringen van een vreemdeling over het element activiteiten ondersteunen, maar zijn niet voldoende om een bekering geloofwaardig te achten. De vreemdeling zal ook in dat geval met zijn eigen verklaringen aannemelijk moeten maken dat hij oprecht bekeerd is.13
14. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser weliswaar enige kennis heeft van zijn nieuwe geloof en activiteiten ontplooit, maar dat dit onvoldoende is om zijn gebrekkige verklaringen over de motieven en het proces van bekering te compenseren. Om een zwakker element te kunnen compenseren is het immers we! van belang dat de vreemdeling in staat is verklaringen af te leggen over de andere elementen die overtuigend genoeg zijn om de zwakkere elementen te 'compenseren'. Ook moet er een genoegzame verklaring warden geven voor de omstandigheid dat de vreemdeling op een van de elementen minder goed kan verklaren.14 Eiser voldoet niet aan deze vereisten om tot compensatie te kunnen komen.
15. Hierbij wordt verwezen naar overweging 9, waarin al is overwogen dat eiser vragen zijn gesteld en gelegenheid is geboden om meer over zijn kennis te verklaren. Dat heeft hij onvoldoende gedaan. Aan de omstandigheid dat eiser later over enkele bijbelverhalen kan vertellen, hoeft de minister geen doorslaggevende betekenis toe te kennen. Eiser heeft deze verklaringen immers pas in de aanvullingen en correcties en niet ten overstaan van de gehoormedewerker naar voren gebracht. Voor wat betreft de activiteiten van eiser blijkt uit zijn verklaringen dat hij helpt bij de Alfa-cursussen, Iraniers stimuleert om naar de cursus te komen en berichten plaatst op zijn Instagram en dat dit is wat hij doet in de kerk.15 De minister heeft niet ten onrechte geoordeeld dat deze verklaringen onvoldoende overtuigend zijn om als compensatie te dienen. Als verklaring voor zijn gebrekkige verklaringen over element 3 (proces van bekering) geeft eiser aan dat hij een doener is en geen theoreticus en de lat niet te hoog mag warden gelegd. Dit is echter geen genoegzame verklaring voor de omstandigheid dat hij minder goed kan verklaren. Hierbij merkt de rechtbank op dat uit de overgelegde verklaringen van derden juist blijkt dat hij goed in staat is om over zijn geloof te praten 16 en verder uit niets blijkt dater redenen zijn om aan te nemen dat eiser niet tot uitgebreidere verklaringen in staat moet warden geacht.
16. Verder wijst de rechtbank in dit kader op WI 2022/3 waarin staat dat het enkele gegeven dat een vreemdeling kennis heeft van zijn nieuwe religie en in dat kader activiteiten ontplooit, op zichzelf niet voldoende is om zijn mindere verklaringen ten aanzien van het proces te compenseren. Zoals verweerder ook ter zitting heeft aangegeven, gaat het er
15 Rapport van gehoor opvolgende aanvraag, p. 5.
16 Zie voornemen, p. 5.
immers met name om dat eiser overtuigend kan verklaren over wat deze kennis en de activiteiten die hij ten aanzien van zijn nieuwe religie heeft ontplooit, persoonlijk voor hem betekenen en welke veranderingen dit bij hem teweeg heeft gebracht.17 De stelling van eiser dat voor de vraag of sprake is van een oprechte bekering met name gekeken moet worden naar de praktische invulling van het geloof in het dagelijks leven, kan dan ook niet slagen.
17. De rechtbank komt tot de conclusie dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de geloofsgroei van eiser ongeloofwaardig is.
Artikel 3 EVRM
18. Eiser kan zich niet verenigen met het standpunt van de minister dat hij geen reeel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Iran. In dat kader voert hij aan dat hij lang weg is uit Iran, uit de Westen komt en actief is geweest voor de christelijke kerk. Hierdoor zal hij door de inlichtingendienst bij terugkeer op het vliegveld apart worden genomen. Naar zijn mening heeft de minister in dit verband onvoldoende gewicht toegekend aan zijn berichten op sociale media en de algemene onrustige situatie in het Midden-Oosten. Ook voert eiser aan dat hij als afvallige zal worden gezien en verwijst hij in dit verband naar de notitie van Stichting Gave getiteld "IB 2023/35 Risico bij terugkeer naar Iran voor (toegedichte) afvalligen".
17. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat een eventuele ondervraging op het vliegveld geen reeel risico oplevert op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Hierbij acht de minister van belang dat niet is gebleken dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn van asielaanvraag of de reden die hij hieraan ten grondslag heeft gelegd. Van eiser mag hierin ook terughoudendheid worden verwacht, aldus de minister. Verder heeft de minister in dit verband ter zitting verwezen naar uitspraken van deze rechtbank, nevenzittingsplaatsen Arnhem18 en Rotterdam19. Verder wijst de minister erop dat eiser niet als afvallige wordt gezien omdat hij eerder geen praktiserend moslim was. Eiser heeft daar nooit problemen van ondervonden van de zijde van de Iraanse autoriteiten en verschilt hierin niet van een groot deel van de Iraanse bevolking.20
18. De rechtbank is met de minister van oordeel dat er in dit verband geen sprake is van een reeel risico op schending van artikel 3 van het EVRM. Uit het ambtsbericht blijkt weliswaar dat als iemand lange tijd in het buitenland heeft verbleven, het risico groot is dat hij bij aankomst zal worden ondervraagd over dat verblijf maar niet dat een dergelijke ondervraging gelijk staat aan zwaarwegende problemen. Uit het ambtsbericht
van 2023 volgt dat er slechts enkele gevallen bekend zijn van arrestatie na terugkeer zodat geen sprake is van systematische problemen voor terugkeerders.21 Ook staat daarin dat de Iraanse autoriteiten over het algemeen niet vragen naar geloofsovertuiging. Het kan wel een
18 De minister wijst naar een uitspraak met ECLI:NL:2024: 12299. r.o. 19.1. Deze kan de rechtbank niet vinden. De rechtbank houdt het ervoor dat verweerder een uitspraak van dezelfde datum en zittingsplaats bedoelt met nummer ECLI:NL:RBGEL:2024:5660, omdat deze overeenkomst met wat de gemachtigde van de minister ter zitting heeft geciteerd. 20 Zie algemeen ambtsbericht Iran, p. 84 waarin staat dat 22,2% van de lraanse bevolking aangeeft geen geloof te hebben.
21 Zie algemeen ambtsbericht Iran, p. 117.
rol spelen als de autoriteiten weten dat iemand in het buitenland van religie is veranderd.22 De minister merkt terecht op dat hiervan bij eiser geen sprake is omdat er geen aanwijzingen zijn dat aan eiser bekering of afvalligheid wordt toegedicht en dat hij eerder geen problemen heeft ondervonden van het feit dat hij geen praktiserend moslim is. Als eiser op het vliegveld wordt gecontroleerd, mag van hem - nu zijn bekering ongeloofwaardig is geacht - worden verwacht dat hij aangeeft dat hij zijn bekeringsmotiefheeft geveinsd om
inNederland te mogen blijven. Verder is gesteld noch gebleken dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn van de berichten die eiser op sociale media heeft geplaatst of van de omstandigheid dat hij andere bewoners van het AZC heeft uitgenodigd bij de kerk te komen. Bovendien kan van eiser verwacht worden dat hij bij terugkeer zijn online berichten verwijderd en geen berichten plaatst om negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten te voorkomen.23 Ook overigens is niet gebleken dat eiser of zijn familieleven in de negatieve aandacht staan van de Iraanse autoriteiten. De beroepsgrond slaagt niet.
19. Gelet op het voorgaande heeft de minister zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef onder a of onder b, van deVw.