ECLI:NL:RBDHA:2024:19756

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
NL24.39238
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 22 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 8 oktober 2024 afgewezen, met het argument dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep, samen met een verzoek om voorlopige voorziening, op 7 november 2024 behandeld.

De rechtbank concludeert dat de minister zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan beroepen, ondanks de zorgen die eiser heeft geuit over de opvang en rechtsbijstand in Frankrijk. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Frankrijk in een onmenswaardige situatie terecht zou komen, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende informatie heeft om aan te nemen dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen nakomt. De rechtbank wijst erop dat de AIDA-rapporten weliswaar problemen in de Franse opvangvoorzieningen beschrijven, maar niet zodanig dat er sprake is van structurele tekortkomingen die de overdracht aan Frankrijk onaanvaardbaar maken.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen in stand blijft. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de minister om zorgvuldig om te gaan met de overdracht van asielzoekers en de verantwoordelijkheden die voortvloeien uit de Dublinverordening, maar concludeert dat in dit geval de minister niet in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank wijst erop dat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die een uitzondering op de standaardprocedure rechtvaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.39238

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J. Burema),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 8 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de voorlopige voorziening, [1] op 7 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard op grond van artikel 18, eerste lid en onder d van de Dublinverordening.

Kan de minister voor Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan?

5. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Frankrijk. Eiser betoogt dat er in Frankrijk sprake is van een gebrek in de rechtsbijstand en de opvangvoorzieningen. De gerechtelijke procedure van eiser ging niet naar behoren. Zo sprak eiser zijn advocaat voor het eerst vlak voor de zitting. Ook vertaalde de tolk alleen hetgeen de rechter aan eiser vroeg en niet de gehele inhoudelijke behandeling van zijn zaak. Verder heeft eiser geen opvang gekregen in een locatie voor vluchtelingen. Hij heeft anderhalf jaar in de omgeving van Reims onder een brug gewoond, en is daardoor al zijn bezittingen en documenten kwijtgeraakt. Gelet op dat wat eiser heeft meegemaakt vreest hij bij terugkeer naar Frankrijk dat hij opnieuw in een niet menswaardige situatie terecht zal komen. Uit het AIDA Country Report: France (update 2023) volgt dat voor 58% van de vluchtelingen huisvestiging beschikbaar is en voor de overige 42% niet. [3] De Franse autoriteiten slagen er niet in om alle asielzoekers onderdak te bieden. Uit het AIDA Country Report: France (update 2022) blijkt dat eind 2022 ongeveer 40% van de asielzoekers geen opvang had Gelet op deze rapporten kan vastgesteld worden dat de situatie met betrekking tot de opvang van asielzoekers niet is verbeterd.
Aangezien de minister kennis heeft van deze informatie had het op de weg van de minister gelegen om nader onderzoek te doen. De minister had zich ervan moeten vergewissen dat als eiser zou worden overgedragen aan Frankrijk dat hij op menswaardige wijze behandeld zal worden. Dit heeft de minister niet gedaan waardoor er in strijd is gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel. Dit is des te meer van belang aangezien de minister voornemens is om noodwetgeving in te voeren vanwege het feit dat naar de mening van de minister in Nederland sprake is van een noodsituatie ten aanzien van vluchtelingen en Nederland niet langer in staat is opvang voor vluchtelingen te bieden. Dit terwijl uit de cijfers blijkt dat Frankrijk meer vluchtelingen opvangt dan Nederland. Indien de Nederlandse cijfers [4] al behoren te leiden tot het inroepen van noodwetgeving, zal dat zeker ook voor Frankrijk gelden. Het is daarom ongerijmd om eiser naar Frankrijk te sturen terwijl de situatie ernstiger is dan in Nederland.
5.1.
Uit artikel 3, tweede lid van de Dublinverordening volgt dat lidstaten een verzoeker niet mogen overdragen aan de verantwoordelijke lidstaat als ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor verzoekers in die lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. Dit betekent dat beoordeeld moet worden of sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen waarvan de minister niet onkundig kon zijn en waardoor de verzoeker een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het EU Handvest. De minister moet bij zijn beoordeling alle informatie betrekken die door de verzoeker is ingebracht, en ook uit eigen beweging rekening houden met relevante en objectieve informatie waarvan hij kennis heeft. [5]
5.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk. De rechtbank is het met eiser eens dat uit de AIDA-rapporten blijkt dat sprake is van problemen in de Franse opvangvoorzieningen en dat deze problemen al enige jaren voortduren. Uit de rapporten blijkt ook dat dit probleem ook Dublinclaimanten zoals eiser raakt., die worden behandeld zoals reguliere asielzoekers. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft echter geoordeeld dat uit de AIDA-rapporten niet volgt dat deze problemen zodanig zijn dat er momenteel sprake is van structurele tekortkomingen die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid hebben bereikt. [6] Voor zover Frankrijk in sommige gevallen geen opvangvoorzieningen biedt bij een opvolgende aanvraag, verwijst de rechtbank naar de Afdelingsuitspraak van 27 februari 2024 waarin wordt geoordeeld dat dit niet in strijd is met artikel 20, vijfde lid van de Opvangrichtlijn. [7] Daarbij acht de rechtbank van belang dat de gemachtigde van eiser op zitting heeft aangegeven dat bij eiser geen sprake is van bijzondere kwetsbaarheid. [8]
De stelling wat betreft de noodsituatie in Nederland, vormt evenmin reden om niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. Afgezien van het gegeven dat deze stelling niet gaat over de vraag of van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden, is er in Nederland geen noodsituatie afgekondigd met betrekking tot de opvang van asielzoekers. De minister heeft zich terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser er niet in is geslaagd het vermoeden dat Frankrijk aan zijn internationale verplichtingen voldoet, te weerleggen. Het betoog van eiser over het gebrek aan rechtshulp in Frankrijk, maakt het oordeel ook niet anders. De omstandigheid dat rechtsbijstand voor asielzoekers in Frankrijk anders is geregeld dan in Nederland maakt namelijk niet dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Bovendien heeft eiser aangegeven dat hij een advocaat heeft gekregen die hem bijstond tijdens de behandeling van zijn zaak op zitting. De minister mag zich daarbij op het standpunt stellen dat, als eiser na overdracht problemen ondervindt, van welke aard dan ook, het op zijn weg ligt om hierover te klagen bij de (hogere) Franse autoriteiten.
5.3.
Gelet op dat wat hiervoor is geoordeeld hoeft de minister in dit geval dus geen nader onderzoek te verrichten. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de Franse autoriteiten niet in overeenstemming met handelen met de geldende wet- en regelgeving. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
6. Eiser voert aan dat de minister toepassing had moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Gelet op de situatie in Frankrijk en zijn persoonlijke ervaringen, zoals hiervoor is weergegeven, vreest eiser dat hij bij gedwongen overdracht opnieuw in een niet menswaardige situatie terecht zal komen.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft niet ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De minister trekt een asielaanvraag onverplicht aan zich onder andere als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht aan de andere lidstaat van onevenredige hardheid getuigt. De aangevoerde omstandigheden hebben betrekking op de vraag of er concrete aanwijzingen zijn dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Deze persoonlijke ervaringen in Frankrijk zijn daarnaast al door de minister in de besluitvorming betrokken bij de beoordeling of nog mag worden uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De minister hoeft dezelfde persoonlijke ervaringen in dat geval niet nogmaals te toetsen in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. [9] Dit oordeel heeft de Afdeling recent herhaald. [10] Eiser heeft geen andere omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden, waardoor de minister de asielaanvraag van eiser aan zich moet trekken.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand blijft en eiser aan Frankrijk kan worden overgedragen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer: NL24.39239
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.AIDA-rapport France update 2023, pagina 120.
4.AIDA-rapport Netherlands update 2023, pagina 9.
5.Dit toetsingskader volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van 29 februari 2024 (arrest X), ECLI:EU:C:2024:195, en de uitspraak van de ABRvS van 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3455.
6.Zie de uitspraken van de Afdeling van 9 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3737 en meer recent van 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1863, 27 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2625 en ABRvS van 30 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3552
7.ABRvS van 27 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:788.
8.ABRvS 9 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3737 en meer recent van 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1863 en 27 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2625 en ABRvS van 30 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3552..
9.ABRvS 14 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3164.
10.Zie ABRvS 30 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1778 & ABRvS 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1860.