ECLI:NL:RBDHA:2024:19776

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
NL24.39979
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 7 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. Eiseres en haar gemachtigde zijn niet verschenen op de zitting van 7 november 2024, waar de rechtbank het beroep heeft behandeld.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De minister is verplicht om een asielaanvraag niet in behandeling te nemen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname gedaan aan Kroatië, dat is aanvaard op basis van de Dublinverordening.

Eiseres voert aan dat de minister niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan voor Kroatië, gezien nieuwe ontwikkelingen in de rechtspraak. De rechtbank oordeelt echter dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er geen structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Kroatië. De persoonlijke ervaringen van eiseres bieden geen grond voor het oordeel dat er sprake is van tekortkomingen. De rechtbank concludeert dat de minister niet ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening, omdat eiseres geen bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd die dat zouden rechtvaardigen.

De rechtbank besluit dat het beroep ongegrond is en dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier, en is openbaar gemaakt op 25 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.39979

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. Nourhussen),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 7 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 7 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard op grond van artikel 20, vijfde lid van de Dublinverordening.
Mag de minister uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Kroatië?
4. Eiseres voert aan dat de minister niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan gaan voor Kroatië. Sinds de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 september 2023 [2] zijn er nieuwe ontwikkelingen in de rechtspraak. Zo heeft de Afdeling een zitting gehad over de vraag of nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan gezien de situatie over de opvangvoorzieningen en het risico op pushbacks in Kroatië. Ook heeft de Afdeling vragen gesteld aan de minister mede gelet op het arrest van het Hof van Justitie van 29 februari 2024. [3] De minister moet daarom nader onderzoek doen naar de situatie van Dublinterugkeerders in Kroatië. [4]
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De Afdeling heeft op 9 oktober 2024 [5] uitspraak gedaan en, mede naar aanleiding van de eerder gestelde vragen geoordeeld dat de minister bij de toepassing van de Dublinverordening voor Kroatië nog steeds uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Niet is gebleken van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Kroatië waarvan de minister niet onkundig kon zijn en op grond waarvan hij de in die zaak betrokken vreemdeling niet had mogen overdragen aan Kroatië. Deze rechtbank en zittingsplaats is eerder ook tot dat oordeel gekomen. [6] De persoonlijke ervaringen van eiseres bieden ook geen grond voor het oordeel dat er sprake is van structurele tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Kroatië. Niet is gebleken of gesteld dat eiseres zelf slachtoffer is geweest van pushbacks of nadeel heeft ondervonden van het gestelde tekort in opvangvoorzieningen in Kroatië. Zij heeft namelijk, nadat haar vingerafdrukken waren afgenomen, slechts twee dagen in Kroatië verbleven en daar opvang genoten. [7] De minister heeft er tot slot terecht op gewezen dat niet gebleken is dat eiseres bij voorkomende problemen niet kan klagen bij de Kroatische autoriteiten.
Had de minister de asielaanvraag onverplicht moeten behandelen?
5. Eiseres voert aan dat de minister toepassing had moet geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd waarom hij, gelet op de persoonlijke ervaringen van eiseres, de asielaanvraag niet onverplicht moet behandelen. [8] Zo moest eiseres in Kroatië gedwongen haar vingerafdrukken afgeven en werd haar daarna verzocht het land te verlaten. Naar een dergelijk land wenst eiseres niet terug te keren.
Eiseres merkt verder op dat de beoordeling of een overdracht getuigt van onevenredige hardheid is een andere beoordeling dan die van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [9]
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister niet ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De minister trekt een asielaanvraag onverplicht aan zich onder andere als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht aan de andere lidstaat van onevenredige hardheid getuigt. De enkele omstandigheid dat van eiseres gedwongen vingerafdrukken zijn afgenomen leidt niet tot de conclusie dat de minister toepassing had moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Deze persoonlijke ervaringen in Kroatië zijn daarnaast al door de minister in de besluitvorming betrokken bij de beoordeling of nog mag worden uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De minister hoeft dezelfde persoonlijke ervaringen in dat geval niet nogmaals te toetsen in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. [10] Dit oordeel heeft de Afdeling recent herhaald. [11] Eiseres heeft geen andere omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden, waardoor de minister de asielaanvraag van eiseres aan zich moet trekken.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.ABRvS 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411.
3.ECLI:EU:C:2024:195.
4.Eiseres verwijst daarbij naar Rb. Den Haag (zp. ’s-Hertogenbosch) 20 augustus 2024, zaaknummer: NL24.23789 (niet gepubliceerd). Rb. Den Haag (zp. ’Amsterdam) 17 juli 2024, zaaknummer: NL23.22621 (niet gepubliceerd). Rb. Den Haag (zp. ’s-Hertogenbosch) 6 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:1226.
5.ABRvS 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4037.
6.ABRvS 8 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:16284.
7.Pagina 6 van het aanmeldgehoor.
8.Eiser verwijst daarbij naar Rb. Den Haag (zp. Amsterdam) 6 augustus 2024, zaaknummer: NL24.21241 (niet gepubliceerd).
9.Eiseres verwijst daarbij naar Rb. Den Haag (zp. Amsterdam) 30 juli 2024, zaaknummer: NL24.23250 (niet gepubliceerd).
10.ABRvS 14 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3164.
11.Zie ABRvS 30 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1778 & ABRvS 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1860.