ECLI:NL:RBDHA:2024:20152
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- H. Hanssen - Telman
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvragen en overdracht aan Tsjechië onder de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, worden de beroepen van twee eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun asielaanvragen beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvragen op 3 oktober 2024 afgewezen, met het argument dat Tsjechië verantwoordelijk was voor de behandeling van deze aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen op 28 november 2024 behandeld, waarbij zowel de eisers als hun gemachtigde en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de beroepen gegrond zijn, omdat de bestreden besluiten onvoldoende gemotiveerd waren. Hoewel de rechtbank de besluiten vernietigt, laat zij de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de eisers alsnog aan Tsjechië kunnen worden overgedragen. De rechtbank wijst op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat de minister ervan uit mag gaan dat Tsjechië zijn verdragsverplichtingen nakomt, tenzij eisers kunnen aantonen dat er sprake is van ernstige tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem in dat land.
Eisers hebben aangevoerd dat zij vanwege hun politieke activiteiten in Nederland gevaar lopen in Tsjechië, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die een uitzondering op de overdracht rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de minister de asielaanvragen van eisers niet in behandeling hoeft te nemen en dat de overdracht aan Tsjechië kan plaatsvinden, mits de lopende procedures geen belemmeringen opleveren. De rechtbank heeft de proceskosten van eisers vastgesteld op € 1.750,-, die door de minister moeten worden vergoed.