ECLI:NL:RBDHA:2024:20152

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
NL24.38615 en NL24.38617
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en overdracht aan Tsjechië onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, worden de beroepen van twee eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun asielaanvragen beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvragen op 3 oktober 2024 afgewezen, met het argument dat Tsjechië verantwoordelijk was voor de behandeling van deze aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen op 28 november 2024 behandeld, waarbij zowel de eisers als hun gemachtigde en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de beroepen gegrond zijn, omdat de bestreden besluiten onvoldoende gemotiveerd waren. Hoewel de rechtbank de besluiten vernietigt, laat zij de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de eisers alsnog aan Tsjechië kunnen worden overgedragen. De rechtbank wijst op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat de minister ervan uit mag gaan dat Tsjechië zijn verdragsverplichtingen nakomt, tenzij eisers kunnen aantonen dat er sprake is van ernstige tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem in dat land.

Eisers hebben aangevoerd dat zij vanwege hun politieke activiteiten in Nederland gevaar lopen in Tsjechië, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die een uitzondering op de overdracht rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de minister de asielaanvragen van eisers niet in behandeling hoeft te nemen en dat de overdracht aan Tsjechië kan plaatsvinden, mits de lopende procedures geen belemmeringen opleveren. De rechtbank heeft de proceskosten van eisers vastgesteld op € 1.750,-, die door de minister moeten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.38615 en NL24.38617

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer 1] , eiser, en

[naam eiseres], V-nummer: [V-nummer 2] , eiseres
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de Minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 3 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Tsjechië verantwoordelijk is voor de aanvragen.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de bestreden besluiten, maar laat de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden besluiten in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Tsjechië een verzoek om overname gedaan. Tsjechië heeft dit verzoek aanvaard.

Verwijzing naar de zienswijze

5. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eisers in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De minister is in de bestreden besluiten ingegaan op de zienswijze van eisers. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze waarvan eisers in beroep niet concreet hebben aangegeven waarom de reactie van de minister daarop volgens hen niet juist of niet toereikend is niet bespreken.
Voorbereiding van de bestreden besluiten
6. Eisers stellen dat de bestreden besluiten onzorgvuldig zijn voorbereid, nu er sprake is van ‘standaardvoornemens’ waarin niet is ingegaan op de verklaringen van eiser tijdens het aanmeldgehoor over zijn bezwaren tegen overdracht aan Tsjechië. Eisers hebben ter onderbouwing van hun stelling in de zienswijze verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 7 december 2023. [2] In aanvulling op deze verwijzing hebben eisers in beroep verwezen naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 28 augustus 2024 [3] en van 3 juni 2024 [4] .
6.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat in de voornemens voldoende duidelijk is uiteengezet dat, en op grond van welke redenen, Tsjechië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers. In de voornemens staat ook vermeld dat er geen reden wordt gezien om de asielaanvragen van eisers op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Alle dragende overwegingen zijn daarmee in de voornemens opgenomen. De beschikkingen zijn uitgebreider gemotiveerd dan het voornemen, omdat op alle door eisers in het aanmeldgehoor en de zienswijze ingebrachte argumenten wordt ingegaan. De minister verwijst voor zijn standpunt naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
23 november 2023 [5] . Verder heeft de gemachtigde van de minister ter zitting gewezen op uitspraken van de Afdeling van 26 juli 2024 [6] en 18 maart 2024 [7] , waarin uitspraken van de rechtbank, zittingsplaats Groningen van 2 juli 2024 [8] en zittingsplaats Rotterdam van
16 februari 2024 [9] zijn bevestigd en waarbij de Afdeling de motivering van de rechtbanken over de functie en de toepassing van het voornemen heeft overgenomen.
6.2.
De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat de bestreden besluiten van de minister onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. De rechtbank overweegt daartoe dat het voornemen een voorbereidingshandeling is en een mededeling van feitelijke aard, die niet is gericht op enig rechtsgevolg. Ook als de verklaringen van eiser niet kenbaar zijn betrokken in het voornemen heeft eiser door middel van het indienen van de zienswijze de gelegenheid om te reageren op het voornemen. De minister beoordeelt vervolgens alle argumenten uit het aanmeldgehoor en uit de zienswijze in het bestreden besluit. Volgens de rechtbank is deze handelwijze niet onzorgvuldig. [10] De rechtbank stelt daarbij vast dat de minister in de voornemens van eisers voldoende duidelijk uiteen heeft gezet op grond van welke redenen Tsjechië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers en ook dat hij geen reden ziet om de asielaanvragen van eisers op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.
Voorbereiding van de overdracht van eisers
7. Eisers hebben bericht van de minister gekregen dat zij op 9 december 2024 aan Tsjechië zullen worden overgedragen, onder het voorbehoud dat hun verzoeken om een voorlopige voorziening niet zullen worden toegewezen. Eisers vinden het onzorgvuldig dat de minister al overdrachtshandelingen verricht, terwijl zij gelet op de nog lopende procedures, nog niet overdraagbaar zijn. Ter zitting hebben eisers erop gewezen dat niet alleen een toewijzing van de voorlopige voorzieningen de overdracht kan verhinderen, maar dat het ook mogelijk is dat de uitspraken op de beroepen niet op tijd voor de uiterste overdrachtsdatum van 18 december 2024 klaar zijn en dat de beroepen ook gegrond kunnen worden verklaard. De minister heeft eisers daarom niet volledig geïnformeerd over het voorbehoud voor het doorgaan van de geplande overdracht. Ook wijzen eisers erop dat er nog voldoende tijd is, gelet op de zittingsdatum van 28 november 2024, de uiterste overdrachtsdatum van 18 december 2024 en het feit dat de Tsjechische autoriteiten hebben aangegeven (slechts) tenminste drie werkdagen voor de overdracht te willen worden geïnformeerd over de overdracht.
7.1.
De gemachtigde van de minister heeft ter zitting gesteld dat er een vlucht voor eisers is gereserveerd vanuit praktisch oogpunt, omdat de uiterste overdrachtsdatum van eisers in zicht komt, maar dat de overdracht van eisers op de datum van de geplande vlucht nog niet definitief is. De minister ziet niet in waarom dit onzorgvuldig zou zijn.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de minister geen voorbereidingshandelingen voor de overdracht van eisers mag verrichten en dus niet alvast een vlucht voor eisers zou mogen reserveren. Verder is ook niet gebleken dat de handelwijze van de minister onzorgvuldig is. De minister heeft erop gewezen dat er slechts sprake is van een reservering van een vlucht en dat de overdracht nog niet definitief is. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan het feit dat de minister de uitkomst van de lopende procedures afwacht voordat hij overgaat tot het overdragen van eisers aan Tsjechië. Dat de Tsjechische autoriteiten hebben aangegeven tenminste drie werkdagen voor de overdracht te willen worden geïnformeerd over de overdracht en dat er wat dat betreft nog voldoende tijd is, maakt het voorgaande niet anders. De beroepsgrond slaagt niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel8. Eisers stellen dat de minister ten aanzien van Tsjechië niet meer kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eisers wijzen erop dat de minister ter onderbouwing van zijn standpunt dat uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel enkel verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 23 april 2024, [11] maar dat de Afdeling in die uitspraak de situatie in Tsjechië niet zelfstandig heeft beoordeeld maar slechts heeft verwezen naar de uitspraak van de rechtbank, terwijl de rechtbank in de uitspraak enkel heeft vastgesteld dat de eiser niet heeft onderbouwd dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eisers hebben ter zitting toegelicht dat zij vinden dat van de minister een kenbare motivering mag worden verwacht, waarbij wordt ingegaan op wat zij hebben aangevoerd.
Eisers hebben in de zienswijze gewezen op de rechtsbijstand in Tsjechië. Zij stellen dat zij met hun verwijzing naar het ‘2023 Country Report on Human Rights Practices: Czech Republic’ van het US Department of State hebben onderbouwd dat in Tsjechië hun recht op toegang tot een daadwerkelijk rechtsmiddel als bedoeld in artikel 47 EU-Handvest niet is gewaarborgd. In het Country Report wordt vermeld dat de juridische bijstand 'insufficient' en zelfs 'inferior' is volgens NGO's. [12] Eisers stellen dat er sprake is van systeemfouten in de asielprocedure in Tsjechië. Eisers beroepen zich op de uitspraak van de Afdeling van
23 oktober 2019 over de toegankelijkheid van juridische bijstand in Griekenland. [13] Nu de minister heeft verzuimd nader onderzoek te doen naar de rechtsbijstand in Tsjechië vinden eisers het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
8.1.
De minister heeft zich in het bestreden besluit, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 23 april 2024, op het standpunt gesteld dat ten aanzien van Tsjechië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
De minister heeft ter zitting verklaard dat in het Country Report alleen wordt vermeld dat de NGO’s hebben aangegeven dat de dienstverlening die zij in het verleden gaven beter was dan de dienstverlening die nu wordt gegeven. Dit standpunt van de NGO’s zegt volgens de minister niet dat de kwaliteit van de rechtsbijstandsverlening in Tsjechië onvoldoende is. Verder heeft de gemachtigde van de minister aangegeven dat in het AIDA-rapport, update 2023 geen kanttekeningen bij de rechtsbijstand in Tsjechië worden geplaatst, maar staat vermeld dat rechtsbijstand beschikbaar is en bij vrijwel alle procedures gratis. Er is dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat er sprake is van een structurele tekortkoming in de rechtsbijstand in Tsjechië.
8.2.
De rechtbank overweegt dat, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, de minister er in het algemeen van mag uitgaan dat Tsjechië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eisers aannemelijk maken dat het asiel- en opvangsysteem in Tsjechië dusdanige tekortkomingen vertoont dat zij bij overdracht aan Tsjechië een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [14] of artikel 4 van het EU-Handvest [15] . Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal, in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van
19 maart 2019.
8.3.
De rechtbank stelt vast dat de minister in de bestreden besluiten ter motivering van zijn standpunt dat hij voor Tsjechië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel enkel heeft verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 23 april 2024. De minister is niet ingegaan op de stelling van eisers in de zienswijze over de rechtsbijstand in Tsjechië naar aanleiding van de in het Country Report vermelde informatie. Dit had de minister naar het oordeel van de rechtbank wel moeten doen. Er is dus sprake van een motiveringsgebrek. Om deze reden slaagt de beroepsgrond. De gemachtigde van de minister heeft ter zitting alsnog gereageerd op de stelling van eisers. Dit standpunt is weergegeven onder punt 8.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende gemotiveerd dat er geen aanleiding bestaat voor de conclusie dat voor Tsjechië niet meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanwege de kwaliteit van de rechtsbijstand in het land. De enkele weergegeven stelling van NGO’s dat de kwaliteit van de rechtsbijstand minder is dan de kwaliteit die zij eerder leverden, is onvoldoende voor de conclusie dat er sprake is van structurele tekortkomingen in de rechtsbijstand. De beroepsgrond slaagt niet.
8.4.
De rechtbank merkt volledigheidshalve op dat zij bij dit oordeel de verwijzing van de minister naar een AIDA-rapport uit 2023 niet heeft betrokken nu de rechtbank een dergelijk rapport over Tsjechië niet heeft kunnen vinden.
Artikel 17 van de Dublinverordening
9. Eisers stellen dat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden op grond waarvan de minister hun asielaanvragen in behandeling zou moeten nemen. Eiser is politiek actief voor de oppositiepartij BNM (Baloch National Movement). Hij heeft er voor gekozen in Nederland asiel aan te vragen nu er in Nederland - in tegenstelling tot in Tsjechië - een afdeling van de BNM actief is. In Nederland kunnen eisers daarom bescherming vinden bij de partij. Door het gebrek aan andere BNM-leden en sympathisanten in Tsjechië is het voor eisers gevaarlijk naar Tsjechië te gaan, nu zij daar een eenvoudiger doelwit vormen voor aanslagen door de Pakistaanse geheime dienst.
9.1.
De minister heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de omstandigheden die eisers hebben aangevoerd niet voldoende bijzonder zijn om van de overdracht aan Tsjechië af te zien vanwege een onevenredige hardheid. Niet is gebleken dat eiser in Tsjechië vanwege de door hem gestelde politieke overtuiging wordt vervolgd, gevaar loopt dan wel in de negatieve belangstelling staat. Bij voorkomende problemen kunnen eisers zich tot de Tsjechische autoriteiten dan wel de daartoe geëigende instanties wenden. Niet is gebleken dat dit voor eisers niet mogelijk is dan wel op voorhand zinloos zou zijn, waarbij niet onopgemerkt mag blijven dat eiser naar eigen zeggen tot op heden in totaal maar twee uurtjes in Tsjechië heeft verbleven. De eventuele belangen van de Baloch gemeenschap in Nederland spelen geen rol in de asielzaken van eisers, omdat de belangen van de partij hierbij niet relevant zijn. De gestelde vrees om in Tsjechië in een sociaal isolement te raken werpt geen ander licht op de zaak, nu nog los van het feit dat dit een onzekere toekomstige gebeurtenis is, eisers samen aan Tsjechië worden overgedragen en daar ook samen de asielprocedure kunnen doorlopen.
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister met de motivering onder 9.1 voldoende gemotiveerd en heeft hij zich op het standpunt mogen stellen dat er geen aanleiding is om de asielverzoeken van eisers in behandeling te nemen vanwege het bestaan van bijzondere, individuele omstandigheden. Voor zover eisers hebben gewezen op het gevaar dat voor hen dreigt vanuit Pakistan overweegt de rechtbank dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het er bij de overdracht van een vreemdeling aan een andere lidstaat voor de behandeling van zijn asielaanvraag om gaat dat er indien nodig bescherming kan worden gegeven door die lidstaat. Aanwezigheid en bescherming door de Baloch gemeenschap speelt hierbij geen rol. Niet is gebleken dat eisers geen bescherming van de Tsjechische autoriteiten kunnen inroepen of dat dit inroepen van bescherming bij voorbaat kansloos is. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Gelet op het onder 8.3 geconstateerde motiveringsgebrek zijn de beroepen gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten. Omdat de rechtbank ook onder 8.3 heeft geoordeeld dat de minister op zitting het motiveringsgebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand. Dat betekent dat eisers mogen worden overgedragen aan Tsjechië.
10.1.
Omdat de beroepen gegrond zijn krijgen eisers een vergoeding van hun proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt
€ 1.750,-, omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden besluiten in stand blijven;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.C. ten Hoopen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.NL24.25208 (niet gepubliceerd).
12.Non-gouvernementele organisaties.
14.Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
15.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.