ECLI:NL:RBDHA:2024:20601

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
NL24.32639
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlengen overdrachtstermijn Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen het verlengingsbesluit van de Minister van Asiel en Migratie. Eiser, een Somalische vreemdeling, had op 20 januari 2024 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. De minister had op 12 augustus 2024 besloten de overdrachtstermijn voor de overdracht van eiser aan Frankrijk te verlengen, omdat eiser op 9 augustus 2024 als met onbekende bestemming vertrokken was. Eiser heeft tegen dit verlengingsbesluit beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat eiser geen procesbelang meer heeft, aangezien hij niet meer bereikbaar is voor zijn gemachtigde en er geen schade is gesteld die voortvloeit uit het besluit. De rechtbank heeft het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32639

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam],

geboren op [geboortedatum],
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. B. de Haan),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

Bij brief van 12 augustus 2024 heeft de minister aan eiser bekendgemaakt te hebben besloten tot het verlengen van de overdrachtstermijn voor de overdracht van eiser aan Frankrijk (hierna: het verlengingsbesluit). De verlenging is geschied op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening (Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Partijen hebben ingestemd met een schriftelijke behandeling van het beroep. Eiser heeft op 29 augustus 2024 de gronden van het beroep ingediend. De minister heeft op 28 november 2024 een verweerschrift ingediend. De rechtbank doet op grond van artikel 8:57, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 3 december 2024.

Overwegingen

1. Op 20 januari 2024 heeft eiser een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Uit Eurodac (Europese Dactyloscopie) is gebleken dat eiser op 16 juli 2019 in Frankrijk een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Gelet daarop heeft de minister op 7 maart 2024 de autoriteiten van Frankrijk verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid en onder b van de Dublinverordening. De autoriteiten van Frankrijk zijn hier op grond van artikel 18, eerste lid en onder d van de Dublinverordening mee akkoord gegaan op 21 maart 2024.
2. Bij brief van 12 augustus 2024 heeft de minister aan eiser bekendgemaakt te hebben besloten tot het verlengen van de overdrachtstermijn voor de overdracht van eiser aan Frankrijk omdat eiser is ondergedoken. Uit informatie van het COa is gebleken dat eiser op 9 augustus 2024 als met onbekende bestemming vertrokken is gemeld. De minister heeft daarop de Franse autoriteiten op 12 augustus 2024 bericht dat de overdracht niet binnen de gestelde termijn kan plaatsvinden als gevolg van het onderduiken door eiser en dat volgens artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening de overdrachtstermijn wordt verlengd tot achttien maanden. Tegen deze verlenging heeft eiser beroep ingesteld.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de verlenging van de overdrachtstermijn een appellabel besluit betreft. Immers, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraak [1] van 14 december 2022 geoordeeld dat het verlengen van de overdrachtstermijn een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat betekent dat tegen de verlenging van de overdrachtstermijn beroep kan worden ingesteld.
Procesbelang
4. De rechtbank ziet zich (ambtshalve) voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij de behandeling van zijn beroep. Deze vraag is ingegeven door het in het verlengingsbesluit gestelde onderduiken en de door de minister aan de rechtbank overgelegde informatie waaruit blijkt dat eiser op 9 augustus 2024 met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft desgevraagd op 28 november 2024 aan de rechtbank laten weten geen contact meer te onderhouden met eiser.
4.1.
Procesbelang bestaat als eiser met de behandeling van het beroep nog kan bereiken wat hij met het instellen van het beroep wilde bereiken en voor hem van feitelijke betekenis is. [2] Van procesbelang kan ook sprake zijn als er schade is geleden door het besluit. Dan is wel vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat de gestelde schade daadwerkelijk het gevolg is van het besluit. [3]
4.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat - indien de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder contact te onderhouden met zijn gemachtigde waaruit blijkt dat de gemachtigde weet dat de vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar de vreemdeling verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt - er in beginsel vanuit gegaan moet worden dat de behandeling van het beroep niet meer van feitelijke betekenis is en de vreemdeling geen belang heeft bij de beoordeling van het beroep. [4]
4.3.
Voorts is door eiser niet gesteld dat sprake is van geleden schade door het bestreden besluit. Dat betekent dat eiser geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit. Het procesbelang hangende deze procedure is komen te ontvallen en het beroep is daarom niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak dus niet inhoudelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Afdelingsuitspraak van 20 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3557 en Afdelingsuitspraak, 28 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1145.
3.Afdelingsuitspraak van 18 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1332 en Afdelingsuitspraak van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:497.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579.